DRIFT, februari 2018

Herman Simissen *

Een jaar na het aantreden van Donald Trump als president van de Verenigde Staten mag voorzichtig worden geconcludeerd dat het Amerikaanse politieke systeem naar behoren werkt. De president mag dan, al dan niet via Twitter, impulsief en weinig doordacht reageren op gebeurtenissen en ontwikkelingen, het politieke systeem voorkomt goeddeels dat zijn onbezonnen reacties worden omgezet in beleid. Een goed voorbeeld vormt een van zijn eerste beleidsvoornemens: het invoeren van een inreisverbod voor inwoners van al dan niet vermeende ‘schurkenstaten’. Keer op keer werd het beleid van Trump door rechters verboden, omdat zijn beoogde maatregel iedere juridische onderbouwing ontbeerde, en getuigde van willekeur.

In de Verenigde Staten wordt de wijze waarop de ene macht in de staat in toom wordt gehouden door de beide andere, beschouwd als een voorbeeld van de werking van checks and balances: het wederkerig controleren van, en een evenwicht zoeken tussen de verschillende machten in een staat, juist om te voorkomen dat onverstandig beleid eigenmachtig kan worden doorgevoerd. Een ander voorbeeld van de werking van checks and balances is de wijze waarop de Amerikaanse president wordt gekozen. Niet rechtstreeks, maar via kiesmannen. Mochten deze kiesmannen er daadwerkelijk van overtuigd zijn dat de kiezers die zij vertegenwoordigen een volstrekt ongeschikte kandidaat hebben uitverkoren, dan kunnen zij van die keuze afwijken.

Dit geheel van checks and balances waarmee het hele Amerikaanse politieke systeem is doordrenkt, komt uiteindelijk voort uit de angst die de Founding Fathers van de Amerikaanse staat koesterden voor wat zij aanduidden als mob rule, vrij vertaald: de meute aan de macht. Juist dat wilden zij voorkomen: zij wilden een democratische staat, en tegelijk allerlei mechanismen inbouwen om te voorkomen dat een opgezweepte meute op ondeugdelijke gronden impulsieve en onjuiste beslissingen zou nemen.

Het voorbeeld van dit Amerikaanse systeem van checks and balances vormt een sterk, zo niet doorslaggevend argument tegen, al dan niet raadgevende, referenda. Juist referenda lenen zich immers voor beslissingen op oneigenlijke gronden – bijvoorbeeld het protesteren tegen ‘het systeem’ als zodanig, onafhankelijk van de kwestie die in het geding is. Een voorbeeld van dit laatste vormt het beruchte ‘Oekraïne Referendum’ in Nederland. Drie weken voor dit referendum verklaarden de drie initiatiefnemers ervan in de NRC doodleuk, dat het hun eigenlijk niet te doen was om het al dan niet aangaan van een associatieverdrag met Oekraïne, maar om het onder druk zetten van de relatie tussen Nederland en de Europese Unie. Hun uiteindelijk doel was niets minder dan een ‘Nexit’… Het is daarom een groot goed dat politieke beslissingen niet door de meerderheid van de kiezers worden genomen, maar door volksvertegenwoordigers wier taak het is zich een bezonnen, afgewogen en gefundeerd oordeel te vormen voordat zij beslissen.

Bij elke gruwelijke misdaad is er wel een opiniepeiler te vinden die ‘aantoont’ dat inmiddels een meerderheid van de bevolking voor herinvoering van de doodstraf is; en elke keer is er wel een marginale politicus te vinden die krijst dat het schandalig is dat ‘de elite’ zich niets van die meerderheid aantrekt. Het tegendeel is waar: het is van groot belang voor de werking van een democratie dat er een (gekozen) elite is die zich niet blind laat leiden door wat de meerderheid van de bevolking op een gegeven moment vindt, maar zich afvraagt of dat standpunt weloverwogen, verstandig en onderbouwd is. Uiteraard mag deze elite geen gesloten gemeenschap vormen, en dient zij via verkiezingen in beginsel voor iedereen toegankelijk te zijn. Maar zij mag vooral ook niet de windvaan van opiniepeilingen zijn, noch zich laten leiden door een opgezweepte meute.

Democratie is niet hetzelfde als mob rule – dat is een les van de Founding Fathers die onverminderd actueel is.