Maurice Adams

De wereld van de democratie volgens Fareed Zakaria

 

Aan het firmament van het politiek-filosofische debat in de Verenigde Staten fonkelt een nieuwe ster: Fareed Zakaria. Onlangs schreef hij een inspirerend boek over het functioneren van de hedendaagse democratie, dat nu ook in het Nederlands vertaald is onder de titel De toekomst van de vrijheid. De paradoxen en schaduwzijden van democratie [1].

Zakaria werd zo’n veertig jaar gelegen geboren in India, waar hij opgroeide in een geprivilegieerd gezin. Zijn vader was een invloedrijk politicus voor de Congress Party onder Indira Gandhi, en zijn moeder een van de redacteurs van The Times of India. In huize Zakaria las men poëzie, werden politieke meetings georganiseerd en waren kunstenaars kind aan huis. Hoewel ze praktiserende moslims waren, heeft zijn familie altijd de idealen van een seculiere Indische republiek onderschreven. Fareed ontving bovendien een typisch Engelse upper class-scholing, aan een school die bekend staat als het Eton van India. Het gevolg van dit alles was dat, zo zei hij zelf tijdens een van de vele interviews die hij de laatste jaren heeft gegeven, ‘ik mezelf, op vrij jonge leeftijd al, intellectueel meer thuis voelde in het westen’, maar ook dat ‘ik ben opgegroeid in een India dat langzaam maar zeker aan het verdwijnen is’. ‘Het seculiere en “Engelse” India van de jaren zestig en zeventig, maakt vandaag plaats voor een meer authentiek India. Jammer genoeg voel ik me daar veel minder thuis.’ Ondanks zijn Engelse opvoeding besloot hij na het secundair onderwijs niet naar Oxford of Cambridge, maar naar de Verenigde Staten van Amerika te trekken. Daar studeerde hij geschiedenis aan de Universiteit van Yale. Hij is ook van zijn gastland gaan houden, immers, ‘het is vrijwel onmogelijk om als buitenstaander tot de Engelse samenleving door te dringen, alhoewel je die wel kunt bewonderen. In de Verenigde Staten daarentegen is daar absoluut geen sprake van’. Het feit dat in de Verenigde Staten aan iedereen kansen worden gegeven, zonder aanzien des persoons, sprak hem ten zeerste aan. Over die Verenigde Staten merkt hij verder op dat ‘mensen de Verenigde Staten zien als een sterk materialistische cultuur. Maar in werkelijkheid is dat niet zo. Er bestaat hier een buitengewoon sterk en vitaal intellectueel leven. Het is dus ook niet zo dat Amerikanen niet geïnteresseerd zijn in politiek, maar het is natuurlijk wel een land waar de inzet van het dagelijkse leven heel anders is dan in India, waar de politiek veel meer betrekking kan hebben op leven en dood’. Reeds als student aan Yale viel Zakaria op. Een van zijn professoren, de bekende Engelse oorlogshistoricus Paul Kennedy, merkte over hem op dat hij ‘extremely shrewd’ is, ‘en ik bedoel dat niet negatief’. Na Yale studeert Zakaria aan de Harvard University, waar hij een doctoraat behaalt in de politieke wetenschappen onder de begeleiding van Samuel Huntington, de man van onder meer het bekende boek The Clash of Civilizations. Aan Harvard ontmoet hij ook Walter Isaacson, de managing editor van Time Magazine en biograaf van Kissinger, die zegt dat ‘hij me deed herinneren aan Kissinger. Beiden hebben een groot intellectueel zelfvertrouwen, en de capaciteit om briljante conceptuele analyses te maken’. Het is diezelfde Isaacson die Zakaria aanbeveelt voor de positie van managing editor van het tijdschrift Foreign Affairs, het meest gezaghebbende en invloedrijke tijdschrift inzake buitenlandse betrekkingen ter wereld. Zakaria is dan 28 jaar, en de jongste op die positie ooit. Hij blijft bij dat tijdschrift tot 2000, wanneer hij de overstap maakt naar Newsweek International, een blad dat zo’n 3,5 miljoen lezers telt en een welhaast ideaal platform biedt voor een intellectueel die de grote massa wil bereiken. In ieder geval valt zijn echte publieke doorbraak samen met die overstap, én met de terroristische aanslagen van 11 september. Want hoewel Zakaria reeds daarvoor geregeld columns voor Newsweek en de New York Times schrijft, en ook zo nu en dan op tv verschijnt om zijn licht op de politieke gang van zaken in de wereld te laten schijnen, is zijn echte ‘claim to fame’ een artikel in Newsweek in 2001 met als titel ‘The politics of rage. Why do they hate us?’. Zakaria stelt daarin dat de bron van de recente terroristische aanslagen niet zozeer het religieuze fundamentalisme is, een mening die veelvuldig wordt verkondigd, maar het ongelijke pad van de globalisering zoals dat zijn uitwerking heeft gehad in de Arabische aristocratieën. Heel kort gezegd komt zijn stelling erop neer dat de wereld van de islam aan het kortste eind heeft getrokken door weliswaar de oppervlakteverschijnselen van de westerse cultuur te importeren, maar gelijktijdig muren op te trekken tegen een al te diepgaande invloed ervan. Dat levert een explosief mengsel op. ‘Ze zien de tv-shows, het fast food en het glamoreuze leven’, schrijft Zakaria, ‘maar ze ervaren geen echte vrijheid in hun samenleving, en de daarmee gepaard gaande mogelijkheden en openheid. Het resultaat is dat ze de kansen die globalisering biedt wel kunnen aanschouwen maar niet ervaren.’ De islamitische landen hebben daardoor grote moeite gehad om, wat hij noemt, ‘the inner stuffings of modern society’ – de vrije markt, politieke partijen, het afleggen van verantwoording en de rechtsstaat – te importeren. ‘De Arabische wereld is een politieke woestijn zonder echte partijen, vrije pers of mogelijkheden voor oppositie. Het resultaat is dat de moskee dé plaats is geworden om over politiek te discussiëren.’ ‘Als er één reden is voor de opkomst van het islamitisch fundamentalisme’, schrijft hij verder, ‘dan is het wel het totale falen in de Arabische wereld van de politieke instituties.’ Vanaf dan gaat het snel, en wordt Fareed Zakaria, inmiddels overigens tot Amerikaan genaturaliseerd, een soort van rock-and-roll-intellectueel. Zijn columns verschijnen in NewsweekNewsweek International, de Washington Post, en hij is niet van het scherm te branden.

Vrijheid versus Democratie?

Over zijn recente boek over het functioneren van de democratie, zei Zakaria toen het nog moest verschijnen dat ‘het aanvangt in 341 vóór Christus, dan de toekomst verkent en 250 pagina’s lang is. Het is zeer ambitieus opgezet, en juist daarom is het kort. Het moest of zeer kort zijn, of zeer, zeer omvangrijk’. In de Nederlandse vertaling, die dit jaar verscheen, telt het precies 272 pagina’s. Het boek is in ieder geval zeer leesbaar, en ondanks zijn voor het onderwerp vrij beperkte omvang niet gevuld met oneliners of ongenuanceerde uitspraken. Het is bovendien niet als een wetenschappelijk traktaat opgevat (wat natuurlijk niet noodzakelijk betekent dat het niet wetenschappelijk verantwoord is). Zo ontbreekt een klassiek voetnotenapparaat bijvoorbeeld. Voetnoten zijn er wel, maar die zijn vooral bedoeld om verdere informatie te geven, en niet zozeer om stellingen te bewijzen of te onderbouwen. De kracht van het boek ligt eigenlijk vooral in de ideeën en argumenten die erin worden ontwikkeld.

Het centrale argument van het boek, de bottom line, wordt al onmiddellijk in de inleiding ervan geponeerd. De daarop volgende hoofdstukken zijn ieder voor zich illustraties van deze centrale stelling. Waar gaat het om? Zakaria start zijn betoog met de constatering dat we momenteel getuige zijn van een grootschalige verschuiving van de macht van enkelen aan de top naar velen aan de basis: hiërarchieën storten in, gesloten systemen worden opengebroken en de druk die door het grote publiek op het beleid wordt uitgeoefend, geeft vandaag de sterkste impuls aan maatschappelijke veranderingen. De wereld, kortom, democratiseert, en dat is voor het veranderende gezicht ervan de meest bepalende ontwikkeling geweest.

Vele lezers zullen al onmiddellijk de reflex hebben het zojuist verkondigde te betwijfelen. Hoezo, de wereld democratiseert? Zien we niet overal om ons heen problemen op dat gebied? In het Afrika van Mugabe en Moebarak en andere vrijheidsvijandige dictators, het Irak van Saddam Hoessein én dat van de Amerikanen, of in de alomtegenwoordige wereld van Al Qaeda? Toch is zo’n reactie in het licht van Zakaria’s betoog in zekere zin misplaatst, en dat heeft alles te maken met de vrij beperkte definitie van democratie die hij hanteert. Of misschien beter: met de vooronderstellingen die wij meestal hanteren wanneer we het begrip democratie gebruiken. In ieder geval associeert Zakaria de idee van democratie, daarbij onder meer geïnspireerd door de ‘Griekse’ opvatting zoals die een hoogtepunt beleefde in het Athene van Pericles zo’n drieëneenhalve eeuw voor Christus, met (de uitvoering van) de volkswil (dèmos betekent volk, kratos macht of bestuur). In dat opzicht is wellicht de meest klassieke gedachte die achter de idee van een democratie schuilt, die van ‘zelfwetgeving’. Juist in die zin is de democratie in de eerste plaats een Atheense uitvinding, want een dèmokratia kenmerkte zich in de Atheense polis inderdaad vooral als een systeem dat de wil van de meerderheid van het volk uitvoerde. De regering werd meer concreet uitgeoefend door alle mannelijke ‘burgers’ in de zogenaamde Volksvergadering die minstens veertig maal per jaar samenkwam en die bij handopsteken over alle belangrijke kwesties besliste, zoals de buitenlandse politiek, oorlog en vrede, het kiezen van de belangrijkste ambtenaren, wetgeving, enz. Daardoor stelden die burgers zichzelf op een directe wijze de wet (die zij overigens tevens zelf dienden uit te voeren). De afstand tussen staat en samenleving werd erdoor overbrugd.

Zakaria nu begrijpt democratie dus vooral als de macht aan het volk, en het is eigenlijk die opvatting die hij stelt tegenover een aantal andere gangbare opvattingen van democratie, die er wat hem betreft eigenlijk geen zijn. Zoals bijvoorbeeld wat ook wel een liberale democratie wordt genoemd: dat is een politiek systeem dat niet alleen gekenmerkt wordt door vrije en eerlijke verkiezingen, maar ook door de rechtsstaat, de scheiding der machten en de bescherming van grondrechten zoals het recht op vrije meningsuiting, op vergadering, op vrijheid van godsdienst en op bezit. Met name van dit pakket aan vrijheden, dat hij uiteindelijk ‘constitutioneel liberalisme’ noemt, zegt Zakaria dat het nietintrinsiek verbonden is met democratie. Vandaar ook dat in zijn opvatting liberalisme – vrijheid – en democratie niet altijd samengaan. Je kan in die opvatting dus vrijheid hebben zonder democratie, maar ook democratie zonder vrijheid.

Waar het eigenlijk om gaat, aldus Zakaria, is dat de laatste vijftig jaar vrijheid en democratie in theorie met elkaar verbonden zijn geraakt, maar dat in de praktijk in vele delen van de wereld de twee zich van elkaar aan het scheiden zijn. Voor steeds meer landen geldt dat de democratie weliswaar bloeit, maar dat de vrijheid verkommert. Verkiezingen banen de weg voor dictaturen, die vaak met instemming van de onderdanen de vrijheid beknotten (Joegoslavië, Indonesië, Iran). Over de hele wereld zijn er democratisch verkozen regimes die door referenda zijn herkozen of herbevestigd, die routinematig de constitutionele grenzen van hun bevoegdheden schenden en burgers hun grondrechten ontnemen. In een dergelijke opvatting van democratie is het Vlaams Blok misschien wel een racistische, maar daarom nog geen ondemocratische partij. En zo is volgens Zakaria een van de meest kenmerkende aspecten van de Amerikaanse samenleving, niet zozeer dat die zo democratisch is, maar integendeel juist dat die ondemocratisch is, omdat aan gekozen meerderheden door de Bill of Rights bij de US Constitution zoveel verschillende beperkingen kunnen worden opgelegd. Aldus zien we in de wereld weliswaar een ontwikkeling naar meer democratie, maar dat is in de ogen van Zakaria, in de mate dat in naam van de volkswil de vrijheid wordt beknot, nog niet noodzakelijk beter. Zakaria betoogt uiteindelijk dat het succes van het Westen niet zozeer is ontstaan door een proces van haastige democratisering, maar door de langzame groei van constitutionalisme en kapitalisme onder de begeleiding van actoren in de samenleving die als intermediair die groei hebben gekanaliseerd. Daardoor kon een evenwichtige liberale democratie ontstaan. Zakaria waarschuwt dat zonder een dergelijk fundament een democratie het risico loopt te degenereren in een onvrije democratie. In het hoofdstuk over de Arabische (islamitische) wereld schrijft hij dan ook dat het Westen niet moet proberen de democratie daar reeds nu, met geweld dan nog, te introduceren. Dat leidt met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid immers tot een dictatoriaal regime van verkozen Mullahs, veeleer dan tot een moderne ‘civil society’. De oplossing bestaat er dan ook in de regio langzaam te liberaliseren en de rechtsstaat te installeren, om pas daarna democratie te introduceren. Dat is een opvatting die bijvoorbeeld overeenstemt met een recent goedgekeurde VN-resolutie over Irak. Hoe dan ook, wie het werk van de mentor van Zakaria een beetje kent, de reeds vermelde Samuel Huntington, zal deze conclusie niet echt verbazen.

Men zou nu deze opvatting kunnen bekritiseren. Wat voor zin heeft het immers om vrijheid en democratie van elkaar los te koppelen? Waarom zouden we niet erkennen dat het begrip democratie contextueel bepaald is, als gevolg waarvan er niet één opvatting van democratie is, maar dat er een veelheid aan opvattingen ter zake bestaan die moeten worden begrepen zoals ze zijn: tijd- en plaatsgebonden. Waarom zouden we niet erkennen dat de betekenis van het begrip democratie niet voor eens en voor altijd vastligt en ook nooit heeft vastgelegen. De vereisten en constituerende elementen van de democratie zijn niet scherp omschreven, maar steeds in wording. Dat is ook logisch, want de maatschappij waarvoor die democratie dient, is aan verandering onderhevig, en daarom ook de democratische context ervan. ‘Democratie is een eeuwig in twijfel trekken en zoeken naar het betere en bij dit zoeken en streven zijn er uiteraard verschillende wegen, die tot dit doel leiden’, heeft F.D. Roosevelt terecht ooit gezegd. Op die manier is democratie behalve een politiek systeem dat vele ladingen dekt, een moreel streven (‘morality of aspiration’.[2]). Dat is niet zozeer een oudtestamentische moraal, maar een ideaal dat aanwezig is in de publieke en morele cultuur van een samenleving of groep, waarvan de voorstellingen verschillen en waaraan het praktisch handelen nooit helemaal tegemoet kan komen. [3]. Democratie is dus geen alles-of-niets-kwestie, maar bestaat in vormen en stadia.

Wanneer we democratie en vrijheid inderdaad, anders dan Zakaria, onlosmakelijk met elkaar verbinden, is vanuit een hedendaags perspectief het eerder ter sprake gekomen Atheense model van democratie niet bepaald democratisch, precies omdat het vrijheids- en gelijkheidsideaal zo beperkt werd opgevat. Alleen ‘burgers’ – dat waren alle Atheense mannen van boven de twintig – mochten deelnemen aan de Volksvergadering. Alle anderen, waaronder vrouwen, vreemdelingen en slaven, waren daarvan uitgesloten. Bovendien bezaten de burgers geen vrijheidsrechten in de hedendaagse betekenis van dat woord. Vandaag echter wordt het democratische ideaal vooral begrepen als een concept waarin gelijke vrijheid en autonomie mede centraal staan. Dat is zo omdat die bescherming van autonomie in overeenstemming is met het zelfbegrip van onze gemeenschap, zoals die historisch tot ontwikkeling is gekomen en waarin de hedendaagse samenleving zich situeert. Een dergelijke politieke theorie is meer bepaald ontleend aan, of heeft zich ontwikkeld uit, belangrijke historische gebeurtenissen, uit documenten (zoals voor Zakaria als Amerikaan bijvoorbeeld de Onafhankelijkheidsverklaring, en voor ons de Déclaration des droits de l’homme et du citoyen van 1789), uit rechtspraak, maar ook uit ideeën over de samenleving als een ‘fair system of cooperation’ (om de terminologie van de onlangs overleden politiek filosoof Rawls te gebruiken). Aldus vormt de gelijkheidsgedachte, begrepen als de idee van gelijke zorg en respect (wat betekent dat alle burgers gelijk recht hebben op respect als autonoom en dus vrij persoon) vandaag de meest wezenlijke politieke moraal die onze samenleving ondersteunt en kenmerkt. Dat zelfbegrip is dus het resultaat van eeuwen democratisch denken en de ontwikkeling van een overeenkomstige juridische (grondwettelijke) praktijk. Daardoor is er niet alleen een publiek inzicht ontstaan over die democratische praktijk en dito waarden, maar heeft zich ook een zekere loyauteit ten aanzien daarvan ontwikkeld.

Zakaria geeft zich echter niet zo snel gewonnen. Want wat hij met de door hem voorgestelde ontkoppeling van de concepten van democratie en vrijheid eigenlijk wil doen, en persoonlijk vind ik dat in deze context een overtuigende stellingname, is hen voor analytische doeleinden meer hanteerbaar maken. Want wanneer je beide concepten op subjectieve gronden met elkaar vereenzelvigt, zo stelt Zakaria, maak je hen onbruikbaar om een aantal, voor het welbevinden van de burgers in onze geglobaliseerde wereld nefaste ontwikkelingen te kunnen duiden. Waar het dus eigenlijk om gaat, is dat Zakaria meent dat wanneer we het begrip democratie al te zeer opvullen met allerlei waarden en doelstellingen, het bijna onmogelijk wordt klare taal te spreken over het rechtvaardigheidsgehalte (in casu het vrijheidsgehalte) van de democratie waarin we leven. We zijn er zozeer aan gewend geraakt in het hedendaagse debat over samenleven en samenlevingsproblemen onze inzet voor die samenleving te verwoorden als een strijd voor democratie, dat het voor velen fungeert als een a-priori-argument: een argument met een dusdanig positieve lading dat het geen nadere motivering of duiding nodig heeft. Het begrip democratie roept bij voorbaat positieve associaties op, en hij die democratische argumenten hanteert, kan altijd rekenen op een gastvrij onthaal. Daardoor is in de praktijk het kritisch spreken over het rechtvaardigheidsgehalte van de democratie bijna onmogelijk geworden. Maar juist omdat de democratie niet altijd noodzakelijk tot een meer rechtvaardige samenleving leidt, is het belangrijk ook daarover klare taal te blijven spreken. En dat spreken van klare taal is in deze aangelegenheid dus niet zomaar een deugd van ondergeschikt belang: als de taal ons immers de middelen biedt om te zeggen waar het op staat, moeten we morele kritiek op een bepaald model van inrichting van de samenleving niet vermommen als een warrige en onkritische filosofie [4]. Anders gezegd: indien vandaag in naam van de democratie de vrijheid in gevaar is, laten we dat dan terwille van die vrijheid ook zo zeggen.

Een nieuwe Tocqueville?

Het was Alexis de Tocqueville die erop wees dat particuliere ondernemingen en andere niet-gouvernementele organisaties – zelf had hij het over intermediaire organen, dat is datgene wat we vandaag het middenveld of de civil society noemen – een essentiële laag binnen de samenleving vormen. Hij vreesde in zijn dagen de tirannie van de meerderheid in Amerika, omdat juist die samenleving niet beschikte over de intermediaire organisaties die, zoals in Europa, de maatschappelijke stabiliteit konden beschermen. Tot voor kort leek de vrees van Tocqueville niet terecht, niet omdat die intermediaire organisaties uiteindelijk niet wezenlijk bleken te zijn, maar omdat het juist dat rijk geschakeerd weefsel van dergelijke organisaties was dat het karakter van de Amerikaanse samenleving wel degelijk heeft bepaald. Het gaat dan om wat wij in België altijd het middenveld hebben genoemd, dat is hetgeen het binnenweefsel, de cultuur, van de democratie uitmaakt.

In de Verenigde Staten is dat weefsel nu langzaam aan het verdwijnen, zegt Zakaria. Veel van de maatschappelijke en politieke instellingen – politieke partijen, beroepsorganisaties, clubs en verenigingen –, hadden weliswaar een ondemocratische structuur, althans in de betekenis die Zakaria eraan geeft, maar vormden toch het fundament van de samenleving. Zo wijst hij erop dat vandaag bijvoorbeeld de Amerikaanse politieke partijen slechts façades zijn die dienen als vaten die met de waan van de dag gevuld kunnen worden. Daardoor kunnen ze hun historische rol als organen voor selectie en arbitrage in het electorale proces niet langer spelen. En zo gaat het ook met een aantal toonaangevende beroepsgroepen zoals de advocatuur, die vroeger een soort van plaatselijke aristocratie vormde die plichten en verantwoordelijkheden had ten aanzien van de gemeenschap waarin ze functioneerden. Dat is nu verdwenen, en met name in de Verenigde Staten wordt die advocatuur vandaag gezien als een klasse van onbetrouwbare ritselaars. Hoe dan ook, voor die intellectuele voorhoede van de democratie, die vooruitgeschoven troepen, is de directe democratie, vaak in de vorm van de peiling, in de plaats gekomen. Opiniepeilers zijn de waarzeggers van onze tijd geworden. Cynisch merkt Zakaria op dat vandaag de eerste de beste uitspraak het gezag van een bijbelse openbaring krijgt wanneer die kan worden toegeschreven aan ‘het Amerikaanse volk’. Een fenomeen dat overigens Tocqueville ook al constateerde in zijn diagnose van de Amerikaanse samenleving.

Bemiddeling en vertegenwoordiging als antidotum

Daarmee belanden we uiteindelijk bij de tweede vertooglijn van Zakaria, namelijk het pleidooi dat hij uiteindelijk houdt tegen de directe democratie, maar vóór wat je zou kunnen noemen de ‘bemiddelde’ democratie. In een bemiddelde democratie zien we vertegenwoordiging vooral als een rem op de waan van de dag, als een buffer tegen populistische tirannieke meerderheden, of zelfs als een vorm van noodzakelijke arbeidsdeling. Vertegenwoordiging lijkt wezenlijk in een hedendaagse democratie, omdat er distantie, verantwoordelijkheid en vertrouwen in tot uiting komen. Distantie is belangrijk, omdat er tussen geregeerde en regeerder afstand moet bestaan, en dit omdat de regeerder het algemeen belang moet behartigen en daarvoor speelruimte nodig heeft. Ook verantwoordelijkheid is van belang, omdat de regeerder steeds in een publiek debat verantwoording moet afleggen en bovendien bij verkiezingen kan worden afgerekend voor de wijze waarop hij zijn verantwoordelijkheid heeft genomen. Verkiezingen kunnen het politieke leven daarmee onttrekken aan de loutere macht, de wil van de sterkste of van de tirannie van de meerderheid. En vertrouwen ten slotte, omdat de regeerder de vermelde speelruimte maar kan invullen als hij daarvoor het vertrouwen geniet van de geregeerden. De Groningse rechtsfilosoof D. Meeuwissen ziet vertegenwoordiging in die zin, en naar mijn aanvoelen terecht, als de institutionalisering van de zo nodige reflexieve bemiddeling door regering en parlement [5]. De samenleving is te gecompliceerd om alles zelf te kunnen bepalen in een vorm van directe democratie, en we moeten dat ook niet willen. Er moet rekening gehouden worden, zo betoogt Meeuwissen, met een enorm scala aan factoren, die dan vervolgens tegen elkaar moeten worden afgewogen. Dat kan eigenlijk alleen maar zinvol gebeuren door professionals, die daarvoor natuurlijk een mandaat hebben gekregen van de kiezer. De reflexieve bemiddeling dient dan plaats te vinden tussen het algemene en abstracte enerzijds, en het bijzondere en concrete anderzijds, en ook tussen de politiek en de samenleving. Het is juist vanuit dat perspectief dat ook Zakaria problemen heeft met instituten als referenda. Want behalve dat een referendum op een heel aantal praktische problemen stuit (welke vraag leg ik voor, wie mag meestemmen?), laat het veel minder ruimte voor bemiddeling: welke zijn de alternatieven, wat zijn de financiële consequenties van een bepaald voorstel in een globaal financieel kader, zijn er compromissen mogelijk? In een referendum bestaat het risico dat een onderwerp op geïsoleerde wijze wordt bekeken, waardoor eenzijdige en weinig afgewogen beslissingen worden genomen. Juist bemiddeling kan een onderwerp uit het isolement trekken. Zakaria hanteert wat dat betreft het voorbeeld van de staat Californië, waar op grote schaal met referenda wordt geëxperimenteerd over een verscheidenheid van grote en kleine zaken. Californië biedt de meest volledige verschijningsvorm van directe democratie in de huidige wereld, maar is tegelijkertijd mede daardoor gedegradeerd van ‘Staat nr. 1’ in de jaren vijftig en zestig (aldus de toenmalige cover van Newsweek), naar de staat met de meest lamentabele publieke sector ooit: met verduisteringen door stroomuitval en elektriciteitstekorten, financiële crises zonder weerga, letterlijk in elkaar zakkende snelwegen, een disfunctionerend onderwijssysteem, ‘openbare parken’ waarvoor toegang moet worden betaald, enz. Natuurlijk, ook Zakaria geeft toe dat niet alle problemen kunnen worden teruggevoerd op het bestaan van referenda en volksinitiatieven in Californië, maar desondanks is veel van de chaos in die staat een gevolg van de extreme vorm van open, niet-hiërarchische, niet op politieke partijen gebaseerde, initiatiefgezinde democratie. Californië heeft een politiek systeem gebaard dat het dichtst bij een anarchie staat van alle systemen die de beschaafde wereld ooit heeft gekend. Het resultaat is dat de wetgevende vergadering van de staat geen zeggenschap heeft over een heel aantal van de financiële middelen, omdat die voorbestemd zijn om te worden besteed in overeenstemming met de uitkomsten van referenda en federale wetgeving: maar liefst vijfentachtig procent van de begroting ligt buiten de macht van de wetgevende vergadering of van de gouverneur. De cultuur van referenda heeft geleid tot een stortvloed van geboden van het volk die gericht zijn op heel specifieke belangen en gekenmerkt worden door kortetermijnperspectieven, en ook tot een oerwoud van wetten die vaak met elkaar in tegenspraak zijn en tot stand gekomen zonder een spoor van discussie of afwegingen en compromissen die kenmerkend zijn voor wetgeving. Referenda laten nauwelijks ruimte voor afwegingen, door hun sterke alles-of-niets-karakter. Desondanks zijn de politici verantwoordelijk voor wat er gebeurt in de staat, hoewel precies het referendum de verantwoordingslogica heeft doorbroken. Op basis van zijn stellingname komt Zakaria trouwens ook tot verrassende, althans niet gangbare conclusies over het democratisch gehalte van de Europese Unie, waarvan hij zegt dat de werkelijkheid is dat de Europese Unie nu juist effectief is geweest omdat die werd afgeschermd tegen directe democratische politieke druk. Dat is wellicht juist, maar daarmee blijven de legitimiteitsproblemen van de Europese Unie natuurlijk bestaan. Jammer genoeg waagt Zakaria zich niet aan een uitgebreide diagnose ter zake.

De Leuvense filosoof André Van de Putte heeft er bij ons op gewezen dat beleid veeleer een zaak is van oordeel en rede dan van de wil van het volk. [6]. Eigenlijk stelt men de vraag naar de democratie verkeerd door de nadruk al te sterk te leggen op de wil van het volk. Het gaat er in een democratie niet alleen om of het beleid de wil van het volk weerspiegelt, maar of het kan worden verantwoord voor allen. De relatie tussen volk(swil) en overheid (regering, beleid) is daarmee dus beter geen directe relatie, maar een die indirect begrepen moet worden. Het gaat erom dat degene die de normen stelt, steun vindt voor voorstellen die gefundeerd zijn, wat betekent dat in een democratie kiezers enkel in heel abstracte zin beslissen over wat er moet gebeuren: ze kiezen de leiders die ze vertrouwen en wier initiatieven ze bereid zijn te aanvaarden. Democratische instellingen verschillen in die zin van andere instellingen doordat legaal gezag uiteindelijk afhangt van het vertrouwen van de kiezers. Verkiezingen zijn graadmeters van vertrouwen. Natuurlijk kan geen enkele wetgever het zich permitteren de publieke mening, eventueel zelfs een consensus, te negeren. Maar wel zal een gewetensvolle wetgever de geloofwaardigheid van die mening moeten onderzoeken en toetsen. Hij zal moeten proberen te bepalen (aan de hand van argumentaties van belangengroepen (civil society!), oordelen van collega’s, deskundigen, wat de pers zegt, enz.) op welke gronden een oordeel berust. En natuurlijk moet de wetgever dan keuzes maken. Maar een wetgever die vervolgens desondanks weigert gevolg te geven aan een publieke consensus, maakt zich desondanks niet noodzakelijk schuldig aan elitarisme, maar zou wel eens gewoon wijsheid kunnen betrachten. Of in de prachtige woorden van Edmund Burke in zijn befaamde Speech to the electors of Bristol: ‘Your representative owes you, not his industry only, but his judgment; and he betrays, instead of serving you, if he sacrifices it to your opinion’. [7].

Besluit: Odysseus in de politiek

De provocatieve stellingname van Zakaria is geen betoog tegen democratie, maar betoogt wel dat er te veel democratie kan zijn. Daarmee is Zakaria geen tegenstander van democratie, maar wenst hij de donkere zijden ervan te onderzoeken. Zoals Odysseus zich aan de mast van zijn schip liet vastbinden om aan de lokroep van de Sirenen te kunnen weerstaan, zo zouden politici zich vaker aan het schip van staat moeten vastbinden om aan het verleidelijke discours van de directe democratie te weerstaan. Zakaria zelf noemt zijn pleidooi een oproep tot zelfbeheersing, nodig om opnieuw tot een balans tussen vrijheid en democratie te kunnen komen. Het wezen van een liberale democratie is immers het tot stand brengen van een geschakeerd en complex maatschappelijk bestel, en niet een bestel dat door één enkel idee wordt beheerst.

Een dergelijk ‘republikeins’ standpunt is natuurlijk verre van nieuw – ik wees al op de invloed van Tocqueville, maar ook John Stuart Mill en Edmund Burke lieten zich ter zake niet onbetuigd –, en sluit ook nauw aan bij een klassieke kritiek op de democratiegedachte, zoals onder woorden gebracht door Plato en, hoewel in mindere mate, Aristoteles. Voor Plato diende een regering niet te steunen op populariteit (volkswil) maar op wijsheid, wat slechts voor een intellectuele voorhoede is weggelegd. Aristoteles van zijn kant vreesde dat actief burgerschap niet voor iedereen was weggelegd, hoewel hij ook toegaf dat zoveel mogelijk praktische inbreng zou kunnen leiden tot beter bestuur. Maar ook ten tijde van de Franse Revolutie was een dergelijke opvatting te vinden. Want onder invloed van met name Abbé Emmanuel Joseph Sieyès, vicaris en econoom van het bisdom Chartres, werd het concept van directe volkssoevereiniteit zoals geïntroduceerd door Rousseau verengd tot een concept van representatieve democratie, waarin volksvertegenwoordigers in naam van de natie maar op eigen verantwoordelijkheid besluiten nemen in het algemeen belang. Sieyès stelde dat indien Frankrijk, als complexe en moderne samenleving, één unieke politieke entiteit met één ‘algemene wil’ wilde zijn, dat het dan moest kiezen voor een concept van vertegenwoordiging. Directe democratie was volgens Sieyès onmogelijk in een dichtbevolkt land. Het zou slechts leiden tot versplintering in vele particuliere belangengroepen. Hoe dan ook, Sieyès pleitte voor de loskoppeling van volk en vertegenwoordigers, want juist daardoor zou de mogelijkheid moeten ontstaan, los van particuliere belangen – zonder last of ruggespraak – te handelen. Bovendien was het weergeven van de nationale wil volgens Sieyès toch slechts weggelegd voor diegenen die daarvoor zowel de vereiste opleiding en tijd als ‘verlichting’ genoten. Slechts de besten dienden zich met de politieke besluitvorming bezig te houden. Boeiend om te constateren is trouwens dat in de opvatting van Sieyès algemeen kiesrecht natuurlijk geen noodzakelijke voorwaarde voor democratie is, want als slechts de besten het volk mogen vertegenwoordigen, waarom mogen dan niet slechts degenen die het beter weten stemmen? In die zin is ook Zakaria weinig kritisch over de rol van de elite in een samenleving, want over dat soort van consequenties spreekt hij in het geheel niet. Zijn vertrouwen in een heersende elite lijkt soms grenzeloos.

Fareed Zakaria heeft desondanks een belangrijk boek geschreven, waarin hij de tactiek van de overdrijving hanteert: tendensen die zich vandaag aarzelend aandienen, worden radicaal doorgetrokken, alsof er al zekerheid zou zijn over hun verdere ontwikkeling. Dat is een tactiek die bijvoorbeeld ook politicoloog Luc Huyse hanteerde in zijn De politiek voorbij. Het maakt dat Zakaria weinig te zeggen heeft over de nadelen van een teveel aan vrijheid, en leidt er tevens toe dat zijn analyse wat pessimistisch overkomt. Het belang van zijn analyse is er echter niet minder om, want indien de vermelde tendensen zich voortzetten, zal de democratie voor een legitimiteitscrisis komen te staan die verlammend kan blijken. De democratie en de vrijheid zijn te belangrijk om alleen aan het volk over te laten.

 

[1] Uitgeverij Contact, Amsterdam/Antwerpen, 2004, 272 blz. De oorspronkelijke Engelstalige titel luidt: The Future of Freedom: Illiberal Democracy at Home and Abroad.

[2] Het begrip is afkomstig van L.L. Fuller, The Morality of Law, Yale University Press, New Haven, 1969, blz. 5-6.

[3] Ik steun voor deze omschrijving op de definitie van een ideaal door W. van der Burg, ‘Het belang van idealen. Een programmatische verkenning’, in W. van der Burg en F.W.A. Brom (red.), Over idealen. Het belang van idealen in recht, moraal en politiek, W.E.J. Tjeenk Willink, Deventer, 1998, blz. 1-23.

[4] Ik ontleen dit soort van gedachtegang aan H.L.A. Hart, die in zijn The Concept of Lawmet een gelijkaardige argumentatie een pleidooi houdt voor een positivistische rechtsopvatting in plaats van een in zijn ogen warrige en verwarrende natuurrechtsopvatting.

[5] D.H.M. Meeuwissen, Capita Selecta van Rechtsfilosofie, University Press, Groningen, 2002, blz. 209-211.

[6] A. Van de Putte, Sociale Wijsbegeerte, Acco, Leuven, 1994, blz. 295.

[7] ‘Uw vertegenwoordiger is u niet slechts zijn inspanningen maar ook zijn oordeel verschuldigd; en wanneer hij zijn oordeel opoffert aan uw wil, misleidt hij u in plaats van u te dienen’.