Peter Vermeersch

Over de oostelijke periferie van de Europese Unie

 

Een klein, onschuldig vraagje: waar liggen de grenzen van Europa? Hoewel elk antwoord hierop niets anders dan een cirkelredenering kan zijn (alles hangt immers af van hoe je Europa definieert), toch blijft dit voer voor heftige en emotionele discussies. Stel deze vraag terloops even aan een gemengd gezelschap van Polen, Russen, Turken, Hongaren en Grieken, en het wordt ongetwijfeld een gesprek om niet snel te vergeten. Elk zullen ze specifieke historische episodes aanhalen om aan te tonen dat bepaalde gebieden al dan niet tot de Europese culturele ruimte behoren. Ze zullen zich niet geremd voelen door het feit dat er in deze debatten geen gelijk te halen valt, dat er nooit een afdoend besluit kanvolgen. Zoiets is immers snel vergeten in het licht van wat zo’n besluit zou kunnen betekenen voor een andere, veel concretere kwestie: de grenzen van de Europese Unie. Kan de Europese Unie na de recente uitbreidingsoperatie nog wel veel verder uitbreiden? En als ze dat doet, zal ze dan niet een gebied omspannen dat eigenlijk groter is dan de Europese culturele ruimte zelf? Kortom, rekken we die Unie dan niet uit tot slap elastiek?

Je zou geneigd zijn zulke vragen allemaal als irrelevant af te doen. Een duidelijk afgelijnde Europese cultuur bestaat niet, een afgebakend Europees territorium evenmin. Europa is een constructie, de Europese Unie evenzeer. Verstandige historici hebben al lang aangetoond dat het continent groeit en krimpt naargelang de smaak en de politiek van de dag. Neem Norman Davies. In zijn Europe: A History doet hij eigenlijk niets anders dan een soort encyclopedisch overzicht geven van allerlei verschillende historische versies van Europa. Of neem de knappe studie van historicus Larry Wolff over Oost-Europa. In zijn boek Inventing Eastern Europe toont hij aan hoe het ontstaan van een culturele grens tussen het Westen en het Oosten van Europa rechtstreeks te maken heeft met de manier waarop in de tijd van de Verlichting voor politieke doeleinden gebieden werden opgehemeld als ‘geciviliseerd’ of gebrandmerkt als ‘onbeschaafd’. Vandaag is dat vermoedelijk niet veel anders: de culturele grenzen van wat wij Europa noemen, zijn niet zo cultureel. Het zijn veeleer ideologische of politieke lijnen op een mentale kaart.

Maar misschien is de kwestie daarmee niet helemaal afgehandeld. Europa mag dan misschien geen natuurlijke of pre-politieke culturele grenzen hebben, misschien is het wel zo dat het politieke Europa in zekere mate het culturele Europa tot een werkelijkheid ‘maakt’. Politieke grenzen kunnen culturele entiteiten laten kristalliseren. Een harde, bestuurlijke opdeling kan ons een zachte, culturele grens doen ervaren, en in onze hoofden stolt een dergelijke ervaring snel tot een onwrikbare realiteit.

Als dat zo is, dan zitten we nu in een wel zeer belangrijk tijdsgewricht. Op dit moment wordt een nieuwe politieke grens geïnstalleerd in het oosten van de Europese Unie, en misschien wordt daardoor ook wel een nieuw cultureel Europa gemaakt. Als alles goed verloopt, hebben Roemenië en Bulgarije binnen een klein aantal jaren een lidkaart op zak, net zoals vermoedelijk enkele landen in de westelijke Balkan. Maar de kans is bijzonder klein dat de Unie in de komende jaren uitbreidt naar Rusland, Wit-Rusland, Oekraïne of Moldavië. Anders gezegd: Polen, Hongarije, Slowakije en de drie Baltische staten zullen dus steeds meer de oostelijke rand van Europa worden. Vooral Polen neemt met zijn 1244 kilometer oostelijke grens een flinke brok voor zijn rekening. En die grens, die hoofdzakelijk door bossen en weilanden loopt, wordt steeds beter bewaakt door mobiele patrouilles uitgerust met dure technologie.

Het is een ontwikkeling die zich op het eerste gezicht ver van ons bed afspeelt. Toch is het nuttig en belangrijk er een paar kanttekeningen bij te maken. In dit essay zou ik dat willen doen door in te gaan op de vraag wat het effect van deze nieuwe grens is op het dagelijkse leven van de bewoners van deze grensgebieden. Precies in Polen is dat immers een interessante kwestie, omdat dat land een waarlijk turbulente grensgeschiedenis heeft gehad. Poolse schoolkinderen krijgen nog steeds een stevige dosis nationale verontwaardiging in hun opvoeding mee wanneer ze in de klas leren over de opdeling van hun vaderland op het einde van de achttiende eeuw. Dat het land als de gekruisigde Messias was, krijgen ze te horen, en dat men wist dat het zou verrijzen, en dat het ook daadwerkelijk verrees na de Eerste Wereldoorlog. En dat het na die oorlog nóg niet was afgelopen: dat de nazi’s en de Sovjets in 1939 binnenvielen, en dat na 1945 de Poolse grenzen opnieuw grondig werden herschikt. Een groot stuk van het oostelijke deel van Polen werd toen immers bij de Sovjet-Unie gevoegd; in ruil kreeg Polen er een stuk Duits territorium bij. Dat ging gepaard met een uitwisseling van hele populaties tussen deze drie landen. Vervolgens werden ook massaal Oekraïners uit het zuidoosten van Polen enkele honderden kilometers verder in het westen gevestigd, in huizen waar voordien Duitsers hadden gewoond. Het was niet meteen de beste manier om burenruzies te vermijden.

Het mag dan ook niet verwonderen dat vooral in Polen naar staatsgrenzen wordt gekeken met een merkwaardige mengeling van ontzag, vrees en minachting. Slawomir Mrozek, een van de bekendste Poolse satirici, schreef in 1967 een toneeltekst die op deze getroebleerde gevoelens drijft. Het huis op de grens brengt een doordeweeks Pools gezinnetje op de scène, dat op een doordeweekse avond noedeltjes zit te eten. Terwijl de vader des huizes vervalt in zelfgenoegzame bespiegelingen over zijn eenvoudige landgoed waar de rust nooit wordt verstoord, komt onverhoeds een troepje diplomaten binnenvallen. Deze melden vriendelijk doch kordaat dat als gevolg van een beslissing op een of andere internationale conferentie de landsgrens voortaan dwars door het huis zal lopen. Er is enige consternatie, maar de bewoners – schoonouders inclusief – halen uiteindelijk hun schouders op en gaan goedmoedig overstag voor het machtige lot en de historische taak van de diplomaten. ‘Als het nu maar niet te veel zal tochten’, maakt de moeder zich nog een beetje bezorgd. Waarop een van die diplomaten formeel meldt dat het in de omgeving van grenzen nu eenmaal altijd tocht. Vervolgens verhaalt het theaterstuk de praktische ongemakken van deze plots uit het niets opgedoken grens. De bloemen water geven aan de andere kant van het huis is opeens een bureaucratische nachtmerrie geworden. Oma probeert nog zonder visum naar de kast te schuifelen maar wordt zonder pardon neergeschoten met een karabijn.

Hoe zit het vandaag met de bewoners van het huis op de grens? Is de huidige grens van de Europese Unie een nieuwe episode in een lange geschiedenis van traumatische verdelingen? Of is dit veeleer een grens die verbindt, die het Oosten dichter bij het Westen brengt, die meer in termen van nabuurschap dan in termen van opdeling wordt beleefd? Om er een beetje zicht op te krijgen, bezocht ik twee grensgebieden in Polen: één bij de Pools-Litouwse grens (een binnengrens van de Europese Unie) en één in de buurt van de Pools-Oekraïense (een buitengrens). Ze illustreren hoe verschillend de Europese Unie het lot van grensbewoners kan beïnvloeden.

Sejny is een klein stadje in de verre noordoostelijke hoek van Polen. Het ligt op een paar kilometer van de Litouwse grens, tussen eindeloze, licht glooiende korenvelden en groene weiden, met oude vrouwtjes die boter staan te karnen, met aalkarren die worden getrokken door boerenpaarden of een ossenspan, met rieten daken en ooievaarsnesten op houten palen en hoge schoorstenen. Kortom, het Polen van Stijn Streuvels. Sejny zelf is een vergeten gat, het heeft maar één bushalte. Maar het heeft wel een opmerkelijk groot monument ter herdenking van het jaar 1919.

1919 was het moment van de grote Europese reorganisatie na de Eerste Wereldoorlog. Het continent lag aan flarden en iedereen die ook maar iets met wereldpolitiek te maken had, ging naar de Conferentie van Parijs om de stukken weer bij elkaar te puzzelen. Zes maanden zouden de topdiplomaten er over doen. Een bijzonder lange tijd van deliberatie die helaas niet zou resulteren in een bijzonder lange periode van wereldvrede.

Wat doet dit monument in het noordoosten van Polen? Op het eerste gezicht lijkt er in Sejny nog weinig na te smeulen van de nadagen van de Eerste Wereldoorlog. Toen ik er van de bus stapte, was het volstrekt stil in de middagzon, er lag een kater te slapen op een bank, een zwerfhond slurpte van een kleine plas in het wegdek. In een volgestouwde kiosk zat ergens, diep verborgen, een beschaduwde verkoper. Als je een pakje sigaretten wilde kopen moest je buigen en door een klein opengeschoven raampje de biecht uitspreken. De biecht, ja, want de schijnbare rust contrasteert fel met het overactieve religieuze leven ter plaatse. Dat zou ik zien op zondag, toen de massieve basiliek opeens te klein bleek en het volk op het pleintje voor de kerk stond te bidden terwijl de mis door de luidsprekers schalde. In werkelijkheid was het stadje helemaal niet slaperig. Ergens diep binnenin zat leven, pijn, onrust.

Het meest opvallende monument van het stadje herdenkt dus het jaar 1919 en, meer in het bijzonder, de gevallenen van de ‘opstand van Sejny’ van dat jaar. Die ‘opstand’ had alles te maken met de naoorlogse reconstructie van Polen en grenzen die niet te trekken vielen. Na de wapenstilstand van 1918 had de internationale gemeenschap beslist het opgedeelde Polen terug op de kaart te zetten. Het moest niet zozeer een heruitgave van het oude multinationale Pools-Litouwse rijk zijn, als wel een compleet nieuw land. Of beter gezegd: twee landen. De beslissing paste in de politiek die de Amerikaanse president Woodrow Wilson wilde voeren bij de hertekening van de Europese kaart: de tijd van de multinationale rijken was voorbij, vanaf nu zou zelfbeschikkingsrecht voor volkeren het leidende principe zijn. Maar als het op de concrete verdeling van territoria aankwam, kon je met dat principe zowat alle richtingen uit. Niet verwonderlijk dat over de vraag waar het nieuwe Polen en het nieuwe Litouwen moesten liggen de meest uiteenlopende en vaak ook meest megalomane opvattingen bestonden. Er werd koortsachtig over onderhandeld in Parijs. Maar belangrijker, er werd ook voor gevochten op het terrein. Het was vaak handig al een en ander ter plaatse te beslechten en zo een al min of meer uitgemaakte zaak te kunnen bepleiten aan de onderhandelingstafel.

In dit grensgebied was het allesbehalve eenvoudig te bepalen waar, tussen de uitgestrekte bossen, meren en moerassen, de grenzen tussen de volkeren moesten lopen. Het gebied was linguïstisch erg gemengd. Grondbezitters die zich Litouwers noemden spraken meestal Pools, terwijl Poolse pachtboeren Oekraïens, Russisch of Litouws spraken. Bovendien was taal niet het enige identificatiepunt. Joden, katholieken en orthodoxen leefden in geconcentreerde gemeenschappen naast elkaar. En om het helemaal mooi te maken: het meest van al bleken mensen zich te identificeren met hun lokale gemeenschap, hoe multilinguïstisch of multireligieus die ook was. Mensen waren ‘van hier’ en niet ‘van daar’, veel preciezer werd dat niet geformuleerd. Grenzen trekken tussen glooiende velden ‘hier’ en glooiende velden ‘daar’ – er zijn ooit wel duidelijkere projecten aangevat in de internationale politiek.

Toen in juli 1919 in Parijs uiteindelijk een grens werd vastgelegd die het gebied rond Sejny bij Polen deed horen en het gebied rond Vilnius bij Litouwen, waren de zaken op het terrein nog lang niet in die zin beslecht. De Polen droomden er openlijk van de oude grote Pools-Litouwse federatie te restaureren, terwijl de Litouwers vonden dat alle gebieden waar enig Litouws werd gesproken bij het nieuwe onafhankelijke Litouwen moesten komen, dus ook het gebied rond Sejny. Van 23 tot 28 augustus 1919 had er in Sejny dan ook een serieuze schermutseling plaats tussen Poolse militairen en Litouwse onafhankelijkheidsstrijders. Nu nog steeds liggen de ‘helden’ op het kerkhof van het stadje. De Polen wonnen en dat betekende het begin van de Poolse dominantie in dit gebied.

Uiteraard is de geschiedenis een stuk ingewikkelder dan wat er in de plaatselijke overlevering van overblijft. De Litouwse eenheden slaagden erin Sejny nog een paar keer te heroveren, of toch zo goed als, en wanneer ze het gebied uiteindelijk toch moesten opgeven, bleef het Litouws er een belangrijke taal. Uiteindelijk zouden de grensgeschillen nog enkele jaren duren. Het zou de inmenging van de Volkenbond vergen, en er zouden uitzichtloze onderhandelingsrondes volgen (onder meer geleid door de toenmalige Belgische minister van Buitenlandse Zaken, Paul Hymans). Polen zou uiteindelijk het hele gebied innemen, met inbegrip van Vilnius. Maar in Sejny werd het ontstaan van het nieuwe Polen herleid tot dat ene, doelloze gevecht in de late zomer van 1919.

Het interessante aan heel deze ingewikkelde affaire is dat ze verrassend lang bleef nazinderen. Tot ver in de jaren negentig waren de burenrelaties in Sejny pijnlijk gespannen. Dat is precies ook het meest schokkende aan het Poolse monument ter herdenking van het jaar 1919: het dateert niet van net na de oorlog, het werd pas tachtig jaar later ingehuldigd, in 1999. De lokale uitleg voor deze verlate opwelling van nationalisme ligt in de ontwikkeling van de Pools-Litouwse relaties na de Tweede Wereldoorlog. Moskou strafte het Poolse nationalisme af en voegde Litouwen met inbegrip van Vilnius bij de Sovjet-Unie. Sejny lag nu op de grens met de Sovjet-Unie. Aan een verbetering van de relaties tussen de Polen en de Litouwers kon niet worden gewerkt. Zowel op Poolse als op Litouwse territoriale aspiraties rustte nu een zwaar politiek taboe.

Het hoeft niet te verwonderen dat na het failliet van de Sovjet-Unie lokale nationalisten de bevolking op basis van dit verleden gemakkelijk konden mobiliseren in vijandige kampen. Vooral de oudere generaties Polen en Litouwers vuurden oude verwijten naar elkaar en baseerden zich daarbij op verschillende interpretaties van de vooroorlogse geschiedenis. De jongere generatie groeide op in deze petite histoire en nam de denkpatronen over. De zaken bereikten een culminatiepunt in 1999 toen eerst de Litouwers een monumentaal standbeeld onthulden ter ere van een Litouwse nationalistische bisschop uit de negentiende eeuw. Vervolgens plaatsten de Polen aan de andere kant van het stadje het bewuste granieten monument ter herdenking van de opstand van Sejny. Er zijn televisiebeelden van de inhuldiging. Verbitterde oude mannen in te grote, gesteven uniformen staren naar de zwarte zuil alsof hun leven ervan afhangt. Ze hebben geen wapens meer om zich aan vast te klampen, maar ze knijpen hun vuisten dicht rond hun wandelstokken.

En toch. Vandaag gaat het niet slecht in Sejny. Halfweg de jaren negentig vestigde er zich een organisatie (Fundacja Pogranicze, de ‘Grensland Stichting’) die de betrekkingen tussen de verschillende culturen in het stadje wilde verbeteren. En na een decennium lijkt dat nog te lukken ook. Vooral met de jongeren loopt het goed. De organisatie laat Litouwse en Poolse jongelui samen de geschiedenis van hun stadje reconstrueren aan de hand van interviews met hun grootvaders en grootmoeders. Ze realiseren zich gaandeweg dat de grimmige tweespalt echt wel iets van vorige generaties is en dat die nefaste denkpatronen helemaal niet zo dwingend zijn. Ze hebben ondervonden dat het meer de moeite loont trots te zijn op de eigenaardigheden van de geschiedenis van dit gebied en samen te werken bij het in kaart brengen van die geschiedenis. Nu al krijgt het stadje opvallend veel bezoek van joodse families uit de Verenigde Staten. De sociaal-artistieke projecten van de Grensland Stichting trekken bovendien een boel fondsen aan.

En uiteraard: de Europese Unie breidt uit, Polen en Litouwen komen er broederlijk bij. Waarom zou dit grensconflict nog op de gemoederen moeten wegen? De economische logica dicteert het anders. Neem het Litouwse restaurant in Sejny: het is het beste van de stad, doet redelijk goede zaken, en er komen meestal Polen eten. Het wordt steeds moeilijker in Sejny iemand te vinden die daar om rouwt. Het verleden is stilaan voorgoed voorbij, zeker wanneer de lange zomeravonden verglijden op het terras van het restaurant. Het was daar dat Michal, een plaatselijke jongeling, me vertelde hoe hij tien jaar geleden zijn geld verdiende door goedkope sigaretten in Litouwen op te kopen en die duurder te verhandelen in Polen. Dat kan nu niet meer. Of hij het jammer vond? Wel, het was toch dankzij dat illegale handeltje dat hij destijds zijn studies had kunnen betalen.

Daarmee zitten we volop in de problematiek die dit oostelijke deel van Polen de meeste zorgen baart: de economische tegenspoed. De werkloosheidscijfers zijn er torenhoog, de landbouw is hyperkleinschalig en geraakt maar niet gemoderniseerd, de jeugd in de steden loopt er een beetje doelloos bij en denkt: het leven is elders. Zelfs de toeristische sector, die zich met het noordoostelijke gebied van onvervuilde bossen en prachtige postglaciale meren geen mooier rijk van ansichtkaartjes kan dromen, blijft maar wat aanmodderen. Economisten noemen het oosten van Polen wel eens ‘Polska B’, het zwakke broertje. Hoe dichter je bij de grens met Wit-Rusland en Oekraïne komt, hoe duidelijker dit wordt. En precies daar dreigt een gapende kloof.

Vooral het gebied dat aan Oekraïne grenst heeft de laatste jaren een bizarre ontwikkeling doorgemaakt: van gesloten naar open, en van open naar opnieuw relatief gesloten. Toen Oekraïne in 1991 onafhankelijk werd van de Sovjet-Unie, had deze streek al een kwalijke geschiedenis achter de rug. De grens die er na de Tweede Wereldoorlog was geïnstalleerd, sneed door gemengd Pools-Oekraïens gebied. Slachtpartijen onder de Polen door het Oekraïense leger tijdens de oorlog en gedwongen verhuizingen van ongeveer anderhalf miljoen mensen na de oorlog hadden deze vermenging grotendeels tenietgedaan, maar niet helemaal. De grens bleef altijd gecontesteerd. De Sovjet-Unie wilde echter geen revisie meer en bestendigde de situatie door Polen volledig af te grendelen. Bruggen werden opgeblazen, grensovergangen vernietigd. Het woord Oekraïne betekent letterlijk ‘aan de rand’ en dat namen de Russen ook letterlijk. Er werd een heus ijzeren gordijn opgetrokken, compleet met prikkeldraad en wachttorens. De sovjetburgers werden volledig afgescheiden van hun westelijke bondgenoten.

Vanaf 1991 moest dat allemaal veranderen. De Poolse regering vond dat ze alle voordeel had bij het stimuleren van een onafhankelijk, stabiel, democratisch Oekraïne dat naar Europa gericht zou zijn en niet naar Rusland. Warschau vond dat oude vetes maar eens dapper moesten worden doorgeslikt. Op die manier zou Polen ook gemakkelijker terug aansluiting vinden bij de stad in Oekraïne die het traditioneel als een ijkpunt van Poolse cultuur beschouwde, Lviv, en bij de Poolse minderheid ter plaatse. De liefdesverklaringen waren wederzijds. Oekraïne wilde maar wat graag profiteren van de economische betrekkingen met Polen. En het wilde de banden met Przemysl, de stad in Polen waar vóór de oorlog veel Oekraïners hadden gewoond, graag wat strakker zien. Maar net als in Sejny heelden de oude wonden in dit gebied niet zo snel, zelfs niet met een zalfje economisch eigenbelang.

Neem Przemysl, ongeveer 10 kilometer van de Oekraïense grens. Als je de statige architectuur van het station bekijkt, dan ben je geneigd te concluderen dat deze stad nog steeds de fictie van een warm Habsburgs verleden koestert. In de negentiende eeuw woonden in deze stad zowel joden, katholieken als orthodoxen en de samengestelde categorie van Grieks-katholieke uniaten, katholieken die orthodoxe erediensten houden. Vandaag heerst op de perrons opnieuw een tamelijk multiculturele sfeer. Maar in de rest van de stad zie je de sporen van de moderne winter. Zoals op zo veel plaatsen in Polen is de Holocaust nog voelbaar in de leegte die ze heeft achtergelaten, het communisme in de eenvormigheid. De heropening van grensovergangen in 1991 had als gevolg dat er weer wat vermenging ontstond. De kleine grenshandel kon ongebreideld floreren. Veel Oekraïners reisden naar hun oude thuis in Polen en maakten van de gelegenheid gebruik om het een en ander te slijten. Przemysl kreeg iets wat in Polen weldra spreekwoordelijk zou worden voor de handel met het oosten: een bazaar. Bontjassen, auto-onderdelen en wandtapijten, het is verbazingwekkend wat je daar allemaal vindt. En ook al werd er een hoop smokkelwaar verkocht, dit soort massale handel in de open lucht had ook de groei van de reguliere commercie mogelijk gemaakt.

Vreemd genoeg was het stadsbestuur van Przemysl rabiaat anti-Oekraïens. Voor een deel sproot dit gevoel ongetwijfeld voort uit de politiek die vóór 1989 was gevoerd. Tijdens de communistische jaren was elke referentie aan het multiculturele verleden zorgzaam geweerd en was het beeld ontstaan van Przemysl als het exclusieve bezit van de Polen. Toen de inwoners van de stad in de jaren negentig plots opnieuw geconfronteerd werden met de diversiteit uit het verzwegen verleden, aanvaardden ze dat niet zomaar. Vele Polen zagen de aanspraken die sommige Oekraïners maakten op vooroorlogse Oekraïense eigendom als een aanval op de Poolse identiteit van de stad. Een paar plaatselijke politici probeerden dit gevoel van bedreiging ook electoraal uit te buiten.

Na verloop van tijd werd de sfeer ronduit grimmig. Het cultuurfestival van de Oekraïense minderheid werd uit de stad geweerd. Hongerstakende betogers verhinderden de overdracht van de katholieke kathedraal aan de Oekraïense uniaten, hoewel het gebouw vóór 1946 wel degelijk van de uniaten was geweest en de paus zelf de teruggave had bevolen. In 1995 volgde dan een ware treiterij, toen de burgemeester een plaquette onthulde aan de muren van diezelfde kathedraal. De plaat diende ter herdenking van ‘de onschuldige Polen, beestachtig vermoord door het Oekraïense verzetsleger (UPA)’ in de jaren veertig. Schokkend was vooral de afbeelding van een adelaar in de vorm van de kaart van het vooroorlogse Polen. Er stond een Oekraïense drietand bij, geflankeerd door een hakenkruis. Hoe ingrijpend de situatie tijdens de oorlog ook veranderde, veel Polen zagen Oekraïners nog altijd als zij die de nazi’s hadden verwelkomd als bevrijders.

Net als in Sejny werden in Przemysl oude tegenstellingen opgerakeld om nieuwe conflicten te voeden. En net als in Sejny ontlokte dat bezorgdheid en ontstonden er organisaties die probeerden de verhoudingen tussen de verschillende groepen te verbeteren. Maar er was één groot verschil: de internationale context.

Hoewel in Oekraïne politieke leiders zich vaak als erg pro-EU profileren, is de kans klein dat het land politiek en economisch gauw klaar bevonden zal worden om tot de Europese Unie toe te treden. Het is vanuit dit perspectief begrijpelijk dat de Unie tamelijk weigerachtig staat tegenover Oekraïens lidmaatschap. Maar behalve weigerachtig staan, doet de Europese Unie er blijkbaar alles aan om duidelijk te maken dat de huidige oostelijke grens diep ingegraven moet worden. En dat is minder begrijpelijk. Grote bedragen worden beschikbaar gesteld om de grensinfrastructuur te verbeteren, slechts een fractie van dat geld ging ooit naar grensoverschrijdende samenwerking. Polen heeft visumverplichtingen voor Oekraïners moeten invoeren en de eerdere bilaterale overeenkomsten tussen de twee landen inzake gemakkelijker grensverkeer moeten opschorten. Voor de Europese Unie is dat een kwestie van veiligheid. Alsof internationale samenwerking en internationale veiligheid elkaars tegenpolen zijn. De plaatselijke bevolking kan hier in elk geval maar één boodschap uit afleiden: dat de Europese Unie de grens tussen Polen en Oekraïne stilaan bestendigt als een definitieve barrière tussen het veilige Westen en het gevaarlijke Oosten. Er zijn in dit soort context weinig aanknopingspunten voor het bevechten van anti-Oekraïense gevoelens. Aan de plaatselijke bevolking zal het nochtans niet gelegen hebben. Lees om het even welke peiling over vooroordelen in Polen en je zult snel begrijpen dat de Polen gewoonlijk niet zo hoog oplopen met de Oekraïners. Maar dat wil niet zeggen dat dit niet kan veranderen. Er was een ware uitbarsting van sympathie merkbaar bij de Polen toen een groot deel van de Oekraïners in december 2004 hun ‘oranje revolutie’ beleefden. Even leek het erop dat door deze politieke omwenteling de Polen opnieuw hadden geproefd van wat ze de laatste tijd in hun verbittering over de alledaagse politiek en in hun obsessie voor katholiek nationalisme uit het oog waren verloren: de drang naar democratie.

Het ziet er naar uit dat de Europese Commissie ondertussen wel heeft begrepen dat een nieuwe grens iets meer is dan een louter administratieve en bestuurlijke afbakening. Sinds president Viktor Joesjtsjenko algemeen wordt gezien als de belichaming van de pro-westerse keuze van de Oekraïners, heeft de Unie zich welwillender dan ooit opgesteld tegenover dat land. In de marge van het bezoek van George W. Bush aan België in februari 2005 mocht Joesjtsjenko even gaan praten met Commissievoorzitter José Manuel Barroso. En ook een praatje voor het Europees Parlement kon eraf. Sinds mei 2004 heeft de Commissie een nieuw recept voor de oostelijke pijnen: de ‘European neighbourhood policy’. Dit laatste komt erop neer dat de Europese Unie aanvullende economische en politieke steun zal bieden aan een selectie van gewillige, nieuwe buren zoals Oekraïne. Lidmaatschap, zo leest men tussen de lijnen, is niet echt een optie. Het nieuwe buurlandenbeleid moet een waardig alternatief zijn.

Zal dit de mentale barrières kunnen wegwerken? Al in december 2002 zei Romano Prodi – toen nog voorzitter van de Commissie – dat er na de uitbreiding uiteindelijk toch eens een discussie zou moeten komen over de ‘ware’ en definitieve grenzen van Europa. We kunnen toch niet eeuwig blijven groeien. Als deze grenzen eenmaal zijn vastgelegd, dan is er een gegronde reden om bepaalde landen de eeuwige status van buur te verlenen. Ze krijgen een hoop voordelen, zo belooft de Commissie vandaag, maar er wordt ook gesuggereerd dat ze nooit lid zullen kunnen worden, ook al voldoen ze aan alle instrumentele voorwaarden. En net dat is een netelige kwestie. Door van een discussie over goed nabuurschap te verglijden in een discussie over de limieten van de uitbreiding, doet de Commissie ironisch genoeg wat ze eigenlijk met dit initiatief wilde vermijden: een nieuwe, diepe grens in Europa construeren. Want als lidmaatschap afhangt van de ‘ware’ grenzen van Europa, dan impliceert dit dat lidmaatschap wordt opgevat als een cultureel privilege.

Mocht het debat in die richting gaan, dan zijn de vooruitzichten voor bepaalde Poolse grensgebieden allesbehalve vrolijk: ‘Polska B’ dreigt dan de goedbewaakte, vastgeroeste voorpost van ‘Europa B’ te worden. En het gevaar bestaat dat het verharden van de grens een prioriteit is die het verslechterende lot van de lokale bevolking in deze grensgebieden tot een randverschijnsel van de grote Europese eenmaking zal maken. Nee, dit debat moet niet over grenzen gaan, maar over samenwerking. Of dit de verhouding tussen de Oekraïners en de Polen in Przemysl verder zal verbeteren? Ik hoop het. Maar de resten van een koude tocht hangen er nog steeds voelbaar in de lucht.

Literatuur

European Neighbourhood Policy: http://europa.eu.int/comm/world/enp/index_en.htm

Fundacja Pogranicze: http://www.pogranicze.sejny.pl/

Margaret Macmillan, Peacemakers: The Paris peace conference of 1919 and its attempt to end war, John Murray, Londen, 2003, 592 blz.

Timothy Snyder, The reconstruction of nations. Poland, Lithuania, Ukraine, Belarus, 1569-1999, Yale University Press, New Haven/Londen, 2003, 367 blz.

Katarzyna Wolczuk en Roman Wolczuk, Poland and Ukraine. A strategic partnership in a changing Europe, The Royal Institute of International Affairs, Londen, 2002, 134 blz.

Larry Wolff, Inventing Eastern Europe. The map of civilisation in the minds of the Enlightenment, Stanford University Press, Stanford, 1994, 419 blz.