Johan Roeland

Enkele gedachten bij de New Generation Remix

 

Afgelopen jaar was Stille Zaterdag voor mij luidruchtiger dan ooit. Ik bevond me in de grote zaal van 013, het poppodium van Tilburg, waar de Matthäus Passion – New Generation Remix van Joost van Bellen en Gerald van der Kaap uitgevoerd zou worden. Bach in een popzaal is opmerkelijk. Koor en orkest hebben hier bovendien plaatsgemaakt voor een set dj’s en een groot videoscherm, waarop beelden van audiovisuele kunstenaars worden geprojecteerd. De klassieke Mattheuspassie is ook nog elektronisch vertaald in danceklanken en -ritmes, geïnterpreteerd vanuit een voortdurend veranderende muziekstijl die pas enkele decennia oud is. Opmerkelijk is ten slotte de wijze waarop deze Passie beluisterd wordt. Twintigers, dertigers en een enkele veertiger bewegen zich door de ruimte, drinken een biertje en roken een sigaret, luisteren, praten, kijken, zitten, lachen, staan, dansen en flirten. Bach wordt beluisterd in een ambiance met andere mores dan die van de schouwburg, concertzaal of kerk.

Ik ben getuige van deze bijzondere Mattheuspassie aan de zijkant van de zaal, achter een geïmproviseerd naaiatelier waar t-shirts personalized worden, geheel naar wens van de drager. Deze kan kiezen uit een aantal afbeeldingen van Bach en een aantal evangelieteksten, waaronder ‘volg mij’ en ‘waarom hebt gij mij verlaten?’. Naast mij zitten twee veertigers. Hij – grote man, kaal, gebruind hoofd, stevig zilver om de armen, bijzonder vriendelijk – vertelt dat hij een echte Van Bellenfan is. Zijn bewondering voor de dj stamt uit de tijd dat Van Bellen in de Roxy de eerste house draaide, en hij deel uitmaakte van de happy few die toegelaten werd in deze Amsterdamse discotheek. Met weemoed en bewogenheid vertelt hij over deze periode, begin jaren negentig. Hoe totaal nieuw dit voor hem was. Hoe bijzonder het was. Dat het iets was wat hij nog nooit had meegemaakt. De sfeer. De onderlinge verbondenheid. De vrijheid. Het van God los zijn. Het gevoel erbij te horen, tot wat haast een sekte was.

De geremixte Passie begint met Donner (uit de luidsprekers) und Blitze (met behulp van de lampen), alsmede met een levensgroot geprojecteerd citaat van Gerard Reve uit Op Weg naar het Einde: ‘Als u de mensheid hebt verlost, waarom dan mij niet – dat was toch in één moeite doorgegaan?’ Het geluid van een donkere hartslag zwelt aan. Een piano. Een fragment uit Bachs Mattheuspassie. Zang. Een klassiek koor, terwijl de hartslag de maat aangeeft. Vervorming. Drums. Ondertussen worden op het scherm verschillende beelden vertoond. Jongeren van rond de zestien jaar op een verlaten bouwterrein. Uit hun mond hoor ik flarden van het evangelie. ‘Een van jullie zal me verraden.’ ‘Ik? Ikke?’ ‘Je zegt het zelf.’ ‘Dit is mijn bloed…’ ‘Help jezelf maar!’ Jezus is een meisje van zestien uit Amsterdam-Noord. Ze is verliefd. Ze komt klaar. Ik zie beelden van een mens die op het water loopt. Fetisjbeelden van vrouwen die met hun auto vastzitten in de modder. Blote benen en voeten in open schoenen die vuil worden van de modder. Ik zie spijkers die in hout worden geslagen. En opnieuw de jongeren met woorden uit het evangelie, vertaald naar het Amsterdam-Noord van 2006. ‘Ik ken haar niet.’ Zo ontvouwt zich de proloog van deze Mattheuspassie, met muziek van Cowgum (de dj’s Joost van Bellen en Richard Cameron) en vj-beelden van Gerald van der Kaap. Dan volgt het avondmaal, de gevangenneming, de verloochening, de rechtszaak, de kruisiging en een slotstuk. Elke scene wordt door een ander dj-vjkoppel uitgevoerd.

Het avondmaal gaat gepaard met beelden van een hotelgast in badjas, die al zappend brood eet en wijn drinkt, afgewisseld door de geprojecteerde woorden ‘Herr, bin ich’s?’ Ik zie een kleuterklas, waarin zoiets als verraad lijkt plaats te grijpen. Tijdens de verloochening lichten beurtelings bomen op in een leeg landschap, een donkere, dreigende lucht als achtergrond. Een tocht door een surrealistisch bloemenlandschap, terwijl BachsErbarme Dich ijzingwekkend en bloedstollend mooi live ten gehore wordt gebracht door de sopraan Maartje de Lint, op geremixte muziek van Lemon8. Ik zie een rechtszaak, waar opnieuw de keus gemaakt moet worden tussen Jezus en Barabbas. Geheel democratisch, overigens. Het publiek in 013 krijgt de mogelijkheid om te stemmen. 63% opteert voor Jezus. ‘U koos ervoor dat Jezus wordt vrijgelaten’, onderstreept het scherm. Maar dan toch de kruisiging. Veel beelden van geweld, aanslagen, oorlog, natuurrampen. Van een arena, waarin een stier tergend langzaam sterft, neergestoken door een aantal toreadores. Een juichend arenapubliek als de stier neerzijgt. Ik hoor fragmenten van Bachs O Haupt voll Blut und Wunden, terwijl meer en meer mensen dansen op de aanstekelijke remix van Don Diablo, onder het scherm waarop de gevolgen van een orkaan, van de doden van een oorlog en van een huis dat meegesleurd wordt in een modderige stroom, getoond worden. Ten slotte zie ik woorden, die een voor een geprojecteerd worden: ‘verlies’, ‘verdriet’, ‘rouw’, ‘hoe nu verder’, ‘vertel’, ‘spreek’, ‘het verhaal’, ‘de geschiedenis’, ‘het heden’, ‘commercie’, ‘de toekomst’, ‘grote mond’, ‘spreek’, ‘vertel het verhaal’, ‘de toekomst’, ‘vertel de geschiedenis’. En als laatste: ‘Verzadigd sluimeren uw ogen. Rust nu zacht, zoete rust, Jezus van Nazareth.’

Ik probeer te begrijpen wat zich hier afspeelt. Wat de boodschap is van deze Mattheuspassie. Tegelijkertijd weet ik dat ‘begrijpen’ niet de geijkte manier van benaderen is. Dance moet gevoeld, ervaren worden. Niet vanuit een verlicht, disembodied bewustzijn, maar vanuit een pure lichamelijke en zintuiglijke aanwezigheid, een opgaan en ondergaan in de vloed van geluid en beeld. Evenmin behoort de term ‘boodschap’ tot het jargon van deze kunstenaars. Zij willen niet verkondigen. Zij willen evoceren. Een gevoel van herkenning oproepen. Intensiteit bewerkstelligen. Raken. Walging, genot, verdriet en angst oproepen. Provoceren. Zij creëren een achtbaan van gevoelens en beelden, waarin ook ik – een remix van bevindelijkheid, atheïsme, agnosticisme, evangelicalisme, negatieve theologie en postmoderne filosofie, en een liefhebber van zowel dancemuziek als Bach – verzeild ben geraakt. En ik voel weerstand bij de voor mij nog altijd problematische combinatie van religie en porno in de proloog. Ik ben geëmotioneerd door de homp brood en de fles wijn in de onpersoonlijke en kille context van de hotelkamer. Ik geniet van de beats, het biertje en de sfeer van 013. Ik word geraakt door de remix van het Erbarme Dich, door de stem van de sopraan en door de achtergrond van de bomen in het desolate landschap, een beeld-muziekcombinatie die vooral herkenning oproept, die uitnodigt om het lied als een gebed mee te zingen, die doet verlangen naar zoiets als erbarmen. Ik geniet van de muziek van Don Diablo, beweeg mee, sluit op momenten mijn ogen en laat me meevoeren. Een gevoel van wrangheid overvalt me, wanneer ik mensen drinkend zie dansen op het O Haupt voll Blut und Wunden, een stuk dat bij mij een diepe eerbied oproept.

En ondertussen stel ik de vraag die mij naar 013 voerde: hoe religieus is dit?

‘Dit is niet religieus. Het heeft niets met religie te maken. Zij [de dj’s en vj’s] willen vooral hip zijn.’ Ik ontmoet hem na afloop van de Mattheuspassie in de bar, buiten de zaal, waar hij wat zit te eten. Een jaar of twintig, Adidasjasje, halflang haar, nieuwsgierige blik. Hij vindt de remix op zich wel mooi, al weet hij ‘natuurlijk’ niet in hoeverre er recht is gedaan aan het origineel, om het simpele feit dat hij het origineel niet kent. Natuurlijk kent hij het verhaal van Jezus. En de neergezegen stier, in de arena, die ziet hij als symbool van de stervende Jezus. Maar of het verder zo religieus is? Zo heeft hij het niet ervaren. Het is eerder kitsch. Een spel met religieuze symbolen. De rode kaarsen met de Jezusafbeelding die overal zijn neergezet; het Jezusbeeld bij de ingang, op het altaar met bloemen, bijbels en hosties, de religieuze beelden in de videoclips: volgens hem is het allemaal een spel met beelden, gespeeld om hip te zijn. Een spel ook zonder boodschap, althans, die heeft hij niet meegekregen.

Niet dat dance niet religieus kan zijn. Maar het zijn niet de beelden en de symboliek die dance religieus maken. Misschien, zo oppert hij, zou je trancemuziek religieus kunnen noemen. De dj is daar een soort god, die de emotie van het publiek bestuurt. En mensen werken daar, eventueel onder invloed van drugs, naar een bepaald hoogtepunt toe, een soort van ultieme beleving, die wellicht religieus genoemd kan worden. De club als kerk. Dance als worship. De massale beleving. Maar dat is uiteindelijk niet wat hij vanavond gezien heeft.

Even later raak ik, voor het Jezusbeeld in de hal, in gesprek met een dertiger. Nadat ik hem heb verteld dat ik hier niet alleen als liefhebber ben, maar ook als iemand met een bovengemiddelde interesse voor het fenomeen religie, antwoordt hij: ‘Dan zit je hier wel goed.’ Waarom dan? ‘Ik denk dat hier heel veel mensen zijn die met vragen rondlopen. Mensen die bij hun ouders ooit Bach gehoord hebben, maar er verder niets mee hebben. Die ook niets met het christendom hebben. Maar ze lopen wel met vragen rond.’ De man komt uit Zeeland. Hij is stuurman op een baggerschuit. Zoon van een organist en daarom bekend met kerk en geloof, en natuurlijk met Bach. Hij bezoekt 013 vaker, voor de metalconcerten. Vanavond is hij speciaal voor de Mattheuspassie gekomen. Hij is, zo vertelt hij, een ‘Bachfanaat’. In haast religieuze bewoordingen vertelt hij over de virtuositeit van Bach, over de ontroering die Bach teweegbrengt, over de diepe emotie die Bach losmaakt. Maar of het luisteren van Bach een religieuze gebeurtenis is? En of de passiebeleving van vanavond een religieuze beleving is? ‘Muziek en religie lijken op elkaar, omdat ze je allebei raken. Maar als ik me ’s avonds in mijn bed schuldig voel over iets wat ik gedaan of gezegd heb en ik bid om vergeving, dan ben ik gelovig. Dit hier heeft verder niets met geloof te maken.’

Ergens in de zaal bieden de twee veertigers mij opnieuw een biertje aan. We raken in gesprek. Ditmaal voert zij vooral het woord. Haar verhaal spreekt me aan. Ze herkent zich sterk in de muziek en de beelden, en in Joost van Bellen. ‘Hij is een veertiger, net als wij, en we hebben dezelfde geschiedenis. Toen we twintig waren, zaten we vol met idealen.’ En inderdaad, de vroege dance- en housescene had een uitgesproken ‘idealistisch’ karakter. Het zoeken naar de ultieme vrijheid, de onderlinge verbondenheid, de hemel van love en peace op aarde, weliswaar in de beperkte omgeving van de club, maar toch. ‘En nu laat hij zien hoe de wereld geworden is.’ Ze verwijst dan naar de donkere en uitzichtloze beelden die het scherm hebben gevuld; van oorlog, geweld en verwoesting. ‘We zijn teleurgesteld. Het is niet geworden wat we ervan gedacht hadden. Je hebt het gevoel van: is dit het nou? En toen Jezus zei: “Waarom hebt gij mij verlaten?”, bedoelde hij eigenlijk: “Is dit het nou?”’ Dat herkent ze. Dat raakt haar. Evenals het beeld van de stervende stier. ‘Je bent veertig, en je wordt meer en meer geconfronteerd met je eindigheid, je sterfelijkheid. De stier besefte niet dat hij doodging. Hij richtte zich weer op, probeerde het nog. Maar wij mensen beseffen dat we ooit doodgaan.’ Sterfelijkheid en teleurstelling: daarin ligt voor haar de herkenning van deze Mattheuspassie. Dat is voor haar de ‘boodschap’ van deze voorstelling. ‘Toch wel toepasselijk, hè, zo met Pasen’, lacht ze, terwijl beiden zich gereedmaken om richting Amsterdam te vertrekken.

Al jaren roept de vraag of de jaarlijkse Mattheuspassiecultus een religieus verschijnsel is, verschillende reacties op. Sommigen beamen de vraag, en zien in deze cultus de blijvende invloed van een religieuze cultuur die hun lief is. Voor hen bewijst deze cultus het ongelijk van de secularisatiethese. Anderen ontkennen de vraag, omdat zij geen verschil zien in hun schouwburgbezoek rond Pasen en andere concerten die zij door het jaar heen bezoeken. Weer anderen beamen de vraag om het feit dat de passie hen wel ‘iets’ doet, en dat ‘iets’ laat zich wellicht nog het best duiden als ‘iets religieus’. Voor hen is religie geen vies woord, maar een woord dat iets van het hogere, van het ongrijpbare, van het betoverende in zich meedraagt, iets wat zij waarderen tegen de achtergrond van een volgens hen onttoverde moderne wereld. Nog anderen ontkennen de vraag, omdat zij de Passie willen horen en ervaren in de door hen bevochten vrijheid van de kunst, die zij niet opnieuw willen laten inlijven door de voor hen verstikkende christelijke cultuur.

Kennelijk is de vraag naar het religieuze karakter van de Mattheuspassie (of welk verschijnsel dan ook) niet eenduidig te beantwoorden. Achter elk antwoord gaat een wereld schuil van positieve dan wel negatieve ervaringen met religieuze fenomenen en instituten; van opvattingen en vooronderstellingen met betrekking tot religie die in de loop van iemands leven wortel hebben geschoten; van iemands culturele milieu en de daarin heersende waardering en benadering van religie; van een dominante intellectuele traditie die iemand gevormd heeft.

Elk antwoord op de vraag hoe religieus de Mattheuspassie is, bevat daarom ook een bepaling van wat religie is. Elk antwoord is een definiëring, een waardering, een positionering. Dat geldt voor eenieder die zich uitlaat over het religieuze karakter van de Mattheuspassie, ook van deze geremixte Mattheuspassie. Niet in de laatste plaats geldt dat voor mij. Ik ben geneigd om de combinatie van een bepaalde beleving (het ‘geraakt worden’) en de aanwezigheid van specifiek christelijke beelden en symbolen als religieus te beschouwen. Juist dat getuigt van een bepaalde affiniteit met een ervaringsgerichte tak van het christendom en met een bepaalde wetenschappelijke traditie van religie-onderzoek, waarin innerlijkheid en gevoel enerzijds en symboliek en beeld anderzijds als de primaire loci van religie worden beschouwd.

Maar ik ben vanavond slechts een van de bezoekers. Ik ben slechts een van de stemmen in het ‘debat’ over religie en het religieuze karakter van de Mattheuspassie. Anderen verschillen van mij, zowel in de beoordeling van deze Mattheuspassie als in de gehanteerde definitie van religie. De dertiger leek in eerste instantie juist ook vanwege het ‘geraakt worden’ de passie als religieus te zien. Maar uiteindelijk stelde hij dat het raken an sich niet het meest kenmerkende is voor het religieuze. Religie had van doen met schuld, met gebed, met vergeving en, zo konden we uit zijn woorden opmaken, met een andere locatie dan die van de popzaal, namelijk die van de ‘binnenkamer’. Religie werd door de dertiger substantieel en essentieel opgevat, als een fenomeen met een bepaalde aard, met bepaalde eigenschappen en met een bepaalde essentie. En dat ‘bepaalde’ was ingevuld vanuit de christelijke traditie waarin hij was grootgebracht, waarin schuld en vergeving tot het idioom behoorden en bidden tot de religieuze praxis. Juist vanwege dit religiebegrip neigde hij ertoe om, hoewel hij geraakt werd door de muziek en de videobeelden die voortdurend refereerden aan het evangelie, deze passie als niet-religieus te zien.

Tot eenzelfde conclusie kwam de twintiger, al verschilden zijn argumenten en zijn religiebegrip. Anders dan de dertiger hanteerde hij een meer functionele definitie van religie, waarbij hij vooral keek naar wat religie doet. Hij had oog voor de overeenkomsten tussen religie en muziek. De massa die bespeeld werd en het massale zoeken naar en ervaren van het ultieme was volgens hem zowel in religie als in bepaalde dancemuziek aanwezig. Dat hij de remix vervolgens niet als religieus ervoer, was omdat precies datgene wat trance volgens hem religieus maakte, afwezig was in wat hij had gezien en beluisterd.

De twee veertigers daarentegen onderkenden een religieuze dimensie in deze Passie. Zoekend naar woorden om zijn ervaringen te beschrijven, refereerde hij aan Faithless’ hit God is a dj. ‘This is my church. This is where I heal my hurt.’ Zij gaf aan een boodschap te hebben gezien en gehoord, die aansloot bij haar existentiële vragen omtrent eindigheid en zin. Beiden herkenden zich in een persoon die groot was geworden in de christelijke traditie. Beiden herkenden zich in het gefragmentariseerde en vrijelijk geïnterpreteerde lijdensverhaal, dat haar oorsprong heeft in deze traditie.

De veertigers van deze Stille Zaterdag, zowel in het publiek als op het podium, bepalen ons bij de blijvende erfenis van het christendom in een seculiere cultuur. Het is weliswaar een volledig subjectief christendom, dat voortdurend gebanaliseerd wordt, dat onontwarbaar verbonden is met consumptie, commercie en entertainment, dat alsmaar geremixed wordt en daarom aan veranderingen in betekenis onderhevig is, dat de van oudsher wezenlijke noties als ‘schuld’ en ‘zonde’ kwijt is geraakt – maar dat nog altijd herinnert en appelleert aan het verlangen naar verlossing van eindigheid en zinloosheid. Tegelijkertijd weet men dat deze verlossing een illusie is, en dat het geloof in de realiteit ervan verloren is gegaan met het verdwijnen van hun idealisme. Het religieuze van deze Mattheuspassie komt voor deze veertigers daarom voornamelijk te liggen in het sentiment dat gecreëerd en opgeroepen wordt door beeld en muziek.