Foto: Annemarie Estor

Annemarie Estor *

Enkele maanden geleden was ik in Tanger. Ik stond op de plek waar Afrika en Europa elkaar net niet kussen. Vaag doemde daar op, boven zee: het silhouet van de heuvels bij Gibraltar. Mannen komen hier ’s avonds zitten, in het gras naast de weg, met uitzicht op de overkant. Met uitzicht op een droomleven. Met hun rug naar de hoge, oude stadsmuur van deze havenstad. Maar ik ben een toerist en kijk dus naar die imposante muur. Daar bovenop, daar was het te doen, die avond. Een groepje tien-, twaalfjarige jongens was er aan het voetballen. Of beter gezegd: aan het voetballen geweest. Want de bal was de muur over gegaan en eraf geduikeld, hij lag nu in het gras naast de autoweg. Opgewonden stonden de jongens te schreeuwen en te gebaren naar passanten. Wie kon die bal weer terug omhoog schieten, twintig, misschien wel dertig meter hoog? Ik in elk geval niet… Op zeker moment besloot een van de jongens manmoedig van de muur af te dalen. Die loopt op sommige plekken schuin af, dus je kunt er, mits goed balancerend, vanaf rennen – om vervolgens de bal zelf weer omhoog te schieten, en dan een heel eind om te lopen om weer bij je vrienden uit te komen. Ik stond erbij en keek vol bewondering naar het spektakel. En ik dacht: ‘Wow’. ‘Camera’. Mijn filmopname was nog geen minuut onderweg tot de jongen in zijn afdaling begon te roepen. ‘Geen camera!’ ‘Niet filmen!’ Ik schrok. Deed ik iets verkeerd? Ik wiste het filmpje en deed de camera weg. Een foto, van de jongens op de muur, heb ik nog.

Ik ga vaker naar Marokko en zodoende surf ik sinds een jaar of wat geregeld langs een Facebookpagina genaamd ‘Marrakech Cultural English Association’. De beheerder publiceert ingezonden foto’s van de stad en daarover wordt gediscussieerd in het Engels. Soms stelt de beheerder de vraag of de fotograaf het recht had de foto te maken. Of een foto wel respectvol is. Laatst stond er een foto op van een straatverkoper met een waarschuwende vinger voor zijn lichtelijk geïrriteerde gezicht. Het blijkt dat de mensen in Marrakech het niet zo graag hebben, dat gekiek in hun stad. En ik, die camera’s primair associeerde met ver- en bewondering, vraag me af waarom. Ik zwier de why-vraag dus maar eens op die pagina, en de beheerder antwoordt: ‘We wonen in een stad, niet in een dierentuin. Privacy is hier net zo belangrijk als in de landen van de toeristen. Stel jezelf voor op een publieke plek en iemand kwam naar je toe om een foto van je te nemen. Zou jij zitten te juichen?’.The Guardian wijdde in november 2013 trouwens een artikel aan de aversie: ‘Marrakech: The City That Distrusts Photographers’.

Censuur?

Journalist Jörg Colberg maakt zich op zijn website zorgen over straatfotografen die klachten van de gewone man terzijde schuiven. ‘Als een groot deel van de mensen niet wil dat op straat hun portret wordt genomen, dan creëert dit een serieus ethisch probleem. Het is niet werkbaar om iedereen op elke straatfoto om zijn akkoord te vragen, maar als iemand duidelijk niet gefotografeerd wil worden moet deze wens gerespecteerd worden’, durft hij te schrijven. Hij verwijdert wel eens een opname als men daarom vraagt. Waarna allerlei fotografen over hem heen vallen: ‘De basis van straatfotografie is in wezen niet anders dan fotojournalistiek, en dus direct gelinkt aan de democratie. Straatfotografie is, net als fotojournalistiek, belangrijk’, reageert de Canadese fotograaf John Goldsmith. Ik moet denken aan de prachtige straatfoto’s van Henri Cartier-Bresson. Is het spontaan registreren van het publieke leven (en volgens de wet mag je in de publieke ruimte vrij fotograferen) niet een geschenk voor toekomstige generaties, die dwars door tijd, ruimte, culturen, iets waardevols kunnen herkennen? Een gedeelde menselijkheid?

Ik zit even in een impasse. In een doodlopende derb in de medina van Marrakesh. Als kunnen fotograferen in de publieke ruimte behoort tot onze democratische vrijheden, en wellicht ook bijdraagt aan ons interculturele erfgoed, betekent het wegstoppen van je camera of het wissen van materiaal dan meteen dat je zwicht voor censuur of voor al te dictatoriale eisen? En geldt dit dan alleen voor journalisten, of ook voor toeristen? Of is de hele discussie gewoon terug te voeren op minder complexe begrippen, op zoiets als elementaire hoffelijkheid bijvoorbeeld? Het is immers niet erg vriendelijk om zomaar iedereen je lens onder zijn neus te duwen…

Het zinnetje ‘Privacy is hier net zo belangrijk als in de landen van de toeristen’ blijft toch nog even door mijn hoofd zingen. Dat komt doordat er een vergelijking in zit: hier wordt vergeleken met daarWij hebben net zo veel rechten als jullie. En dan het woord ‘privacy’. Een luxegoed dat eenvoudige ambachtslieden in Marrakech niet hebben. Ik ben in hun huizen geweest. Die bestaan uit één kamer waar alles gebeurt. Het is een moderne uitvinding ook: in de Middeleeuwen bestond privacy niet. En nu wil Marrakech modern zijn, zoals wij.

Sinds pakweg de jaren zestig hebben de Marrakchi’s in de binnenstad steeds meer westerse flaneurs verwelkomd. Na George Orwell, Yves Saint Laurent, de Rolling Stones en andere prominenten streken er talloze Europeanen neer die kapotte riads opkochten om daar paradijselijke hotels te beginnen. Zij investeerden geld in projecten die het sprookjesachtige karakter van de stad toegankelijk maakten voor oude hippies, romantische zielen en bustoeristen. Zij spoorden zo een toeristeneconomie aan die floreert als de cactussen in de Jardin Marjorelle. Tegenwoordig komen de toeristen doorgaans voor één tot vijf dagen naar Marrakesh. En dat betekent: haast. Ze lopen in groepen door de souks en derbs en ‘schieten’ met indrukwekkende Canons en Nikons ongevraagd de portretten van Marrakchi’s die met de verkoop van bosjes munt, slakken en mutsen proberen te overleven. Die munt-, muts- en slakkenverkopers roepen ondertussen in de toerist een nostalgie op. Een nostalgie naar zijn eigen Middeleeuwen. Dankzij hun verschijning kan die zich namelijk even verplaatsen naar tijden waarin hij zelf nog een handkar trok in plaats van met zijn BMW verveeld in de carwash te staan, waarin hij nog verwarmd werd door vuur in plaats van door een wit paneel. De moderne mens kan zich even niet-modern wanen.

Maar het niet-moderne fotomodel wil modern zijn en wil ook graag centrale verwarming en een BMW. En wil ook wel de luxe om een week per jaar nostalgisch aan vroeger te denken. Maar de kans daarop is vrijwel nihil. En hij begint te weigeren. Hij heeft er genoeg van om dagelijks door een tien centimeter lange cameralens op zijn plek gewezen te worden en te dienen als een sprookjesgeest in de spiegelreflex-wonderlamp. De Marrakchi komt in opstand. Want het is de armoede van zijn familie waarmee de toerist zijn droomtheatertje-voor-een-dag optrekt.

Pittoresk

Ik moet denken aan Het huis van de spin van de Amerikaanse expat-schrijver Paul Bowles. Het hoofdpersonage, de Amerikaanse expat-schrijver John Stenham, beschouwt Marokko slechts als het schilderachtige decor dat zijn inhoudsloze leven kleur verschaft. Daarom moet het land pittoresk blijven. Blijven stilstaan in de tijd. Arm blijven. De schijnbare bewondering die hij heeft voor de Marokkanen vertaalt zich niet in een gelijkwaardige vriendschap. Bowles toont hoe zelfs wie goede intenties heeft, zonder het te weten tóch vooroordelen en stereotiepen gebruikt. Dat is wat er mis was met mijn camera in Tanger. Ik bewonderde de souplesse en de kracht en de lenigheid van de voetballende jongens, en ja, ik vond ze pittoresk, voetballend op zo’n magische plek, met uitzicht op zee, en niet in zo’n lelijk stadion met reclames en enorme lampen. Had ik het aan hen gevraagd, zij hadden waarschijnlijk geantwoord dat ze liever voetballen in een stadion. Maar ik had haast, ik heb het ze niet gevraagd, ik heb niet de hele middag met ze doorgebracht.

Dat is het verschil tussen de camera van de toerist en die van de professionele straatfotograaf. Die laatste brengt meestal tijd door op een plek. Leert mensen kennen. Doet eerst moeite om onzichtbaar te worden, respect te verdienen, te vertellen hoe, wat, waarom hij fotografeert. In tegenstelling tot de haastige toerist, die morgen weer op kantoor moet zitten en nu dus als een dief in de nacht een portretje steelt, is daar de professional. Die neemt de tijd, vertraagt, en in die traagheid begint hij eerst te praten, gewoon, van mens tot mens, zonder dat er meteen die barricade tussen zit van dat technische artefact dat we ‘camera’ noemen, zonder dat brok vernuft dat de wereld even verdeelt in have and have-not, in subject en object. En doordat hij eerst onderzoekt, fotografeert hij anders. Voegt hij dingen toe aan de prent, namelijk dat wat hij geleerd heeft van die ander.

Jachttrofee

Het raadsel ‘Deed ik met mijn camera iets verkeerds’ begint zich te ontwarren. Maar de vraag naar de verhouding tussen ‘mijn camera’ en ‘de ander’ is nog niet helemaal opgelost. Een tijdje nadat ik uit Tanger ben teruggekeerd surf ik – een volgende reis komt eraan – naar de website van de Dr. Salim Ali Bird Sanctuary in Goa, India. Daar zie ik een fotootje van een stelletje bleekscheten in een bos. ‘Tourists’, staat eronder. Het begint me te dagen. Terwijl in Marokko klaarblijkelijk altijd die toerist de camera vasthoudt, en de inwoner de jachttrofee is – daar is sprake van eenrichtingsverkeer – is in India tweerichtingsverkeer mogelijk. En inderdaad. Enkele weken later, in Goa, kom ik voortdurend mensen tegen die me met hun mobiele telefoon met ingebouwde camera op de foto zetten. Ze winden er geen doekjes om en schrikken er niet voor terug me om de beurt uitgebreid te kieken met hun vrienden, in poses die nog wel fatsoenlijk zijn maar vermoedelijk moeten suggereren dat ik hun one night stand ben geweest. Dat een en ander wel op hun Facebookpagina terecht zal komen, daar denk ik maar niet over na.

Foto’s als jachttrofee? De paginabeheerder uit Marrakech begon ook al over dierentuinen… De analogie met het dier – zijn opgesloten-zijn en geen weerstand kunnen bieden, of de jacht erop – het is een frappante metafoor. In Marokko weigert de inwoner nog langer als prooi te fungeren, in India begint het dagenlange gevoel belaagd te worden ook wat te irriteren. Wij zijn allen trofeeën in de kast van de jager. De een heeft een kast vol Aladdins, de ander een vitrine vol zeemeerminnen. De één een slideshow vol honger, de ander een Facebookpagina vol glamour.

Maar een camera is dus niet gewoon een camera. Een camera in België betekent iets anders dan een camera in Marokko en iets anders dan een camera in India. De camera van de toerist is iets anders dan de camera van de professionele fotograaf. Een Nikon is iets anders dan een Leica en ook iets anders dan een mobiele telefoon. Hier is het ding een speeltje, daar een geweer. ‘Betekenisflexibiliteit’ heet dat in de techniekfilosofie. Met de term ‘interpretative flexibility’ wil men zeggen dat er niet één manier is om verschijnselen te interpreteren. Zo kan een wetenschappelijk feit of een technisch artefact voor diverse mensen in diverse situaties iets anders betekenen. Binnen de sociologie van wetenschappelijke kennis heeft men een bril opgezet die SCOT (Social Construction Of Technology) heet en waarmee je kunt onderzoeken hoe allerlei verschijnselen sociaal geconstrueerd zijn. Vaak levert die bril een wirwar van perspectieven op; een rustgevende bril is het bepaald niet. Toch kan er vaak worden toegewerkt naar ‘closure’: een stadium waarin de rust wederkeert, het debat kan worden afgesloten, de pijnpunten verzacht zijn, enzovoort.

Closure

In dit geval denk ik dat we pas closure zullen hebben wanneer de termen ‘modern’ en ‘niet-modern’ niets meer betekenen. Wanneer modern-zijn niet meer betekent dat het inheemse wordt gereduceerd tot iets dat achterblijft in de tijd, tot iets dat achterhaald en daardoor pittoresk is. We zullen pas closure hebben wanneer ‘ontwikkeling’ niet meer synoniem is met het westerse model van lineaire, versnellende tijd.

Zou de hele wereldbevolking dan in het bezit zijn van een smartphone plus camera? En zou dan iedereen – met zijn eigen jachtinstinct, bewondering, verontwaardiging, verwondering, zijn zin voor curiosa, zijn artistiek oog, zijn gevoel voor sociale verhoudingen en onrecht – op al zijn droombestemmingen lekker zijn gang kunnen gaan met die camera?

Zou dat moment ooit komen? En stel nu dát dat moment komt. Hebben we dan nog wel zin om te fotograferen? Heeft fotograferen dan eigenlijk nog zin?