Paul Pelckmans

Over De man in duplo

 

De dubbelganger lijkt de laatste jaren terug van weggeweest. Het thema [1] hoort, in de literatuur, bij de Romantiek en het vorige fin de siècle. Voordien waren er natuurlijk al geregeld verhalen over tweelingen die voor komische vergissingen zorgden of die, zoals de zonen van Oedipus, elkaar de troon betwistten. De duo’s waren nooit echt onrustwekkend of unheimlich, twijfels over identiteit waren er nog niet bij. Dat veranderde met Jean Paul en E.T.A. Hoffmann, die honderd jaar lang geregeld illustere navolgers kregen: Dostojevski, E.A. Poe, Stevenson, Maupassant, Oscar Wilde… tekenden elk voor minstens één dubbelgangerverhaal. In de twintigste eeuw leek het succes alweer op zijn retour. De duo’s oogden nu bijna te schematisch, te rudimentair om recht te doen aan de radicale versplintering van de moderne en a fortiori de postmoderne subjectiviteit.

De laatste jaren komen de dubbelgangers dus opnieuw iets vaker aan de orde. Een triomfantelijke terugkeer is het zeker niet. Het valt me alleen op dat allerlei auteurs, van zeer diverse signatuur en zo te zien onafhankelijk van elkaar, het tot voor kort aftandse motief plots opnieuw opnemen. In 1992 publiceerde Gerrit Komrij Dubbelster. Twee jaar later maakte Thomas Rosenboom in Gewassen vlees veel werk van een onwettige tweelingbroer van de hoofdpersoon, die van de berouwvolle vader ook nog eens dezelfde voornaam meekreeg en die in de roman kortweg de Tweede wordt genoemd. Umberto Eco, die de twee Nederlanders niet zal gekend hebben, volgde in 1995 met Het eiland van de vorige dag [2]. Amélie Nothomb zorgde op haar beurt met Cosmétique de l’ennemi (2001) voor een onverwachte variant op Dr. Jekyll en Mr. Hyde [3]. Een jaar later leverde José Saramago zijn bijdrage tot die bescheiden revival [4] met O Homem duplicado, dat vorig jaar in het Nederlands verscheen als De man in duplo [5].

Tanende inspiratie?

José Saramago [6] begon zijn schrijversloopbaan laat en toonde zich sindsdien onvermoeibaar. Op een verwaarloosbare jeugdzonde na publiceerde hij zijn eerste roman, Handboek van schilderkunst en kalligrafie, op zijn vierenvijftigste. Als hij in 1982 metMemoriaal van het klooster internationaal doorbreekt, is hij al zestig. Sindsdien volgden nog een tiental romans, vier toneelstukken, een bundel kortverhalen en allerlei literair kleingoed; het geheel bezorgde hem in 1998 de eerste Portugese Nobelprijs.

Dat imposante oeuvre wordt nu dus – voorlopig – afgesloten met een dubbelgangerverhaal. Het had kunnen betekenen dat de intussen tachtigjarige auteur eigenlijk uitgeschreven is en daarom teruggreep naar stereotiepe vertelstof. Saramago zal dat beseft hebben en speelt met zijn openingszin in op die voor de hand liggende scepsis. Zijn nieuwe hoofdpersoon blijkt allereerst toegerust met een rare, verouderde voornaam:

‘De man die zojuist de videotheek is binnengestapt om een band te huren, heeft op zijn legitimatiebewijs een allerminst gewone naam staan, met een klassieke klank die in deze tijd oubollig aandoet, Tertuliano Máximo Afonso heet hij, een hele mond vol. Met Máximo en Afonso, namen die redelijk gangbaar zijn, kan hij leven, al speelt zijn gemoedsgesteldheid daarbij wel een rol, maar dat Tertuliano hangt als een molensteen om zijn nek sinds de dag waarop hij merkte dat die onzalige naam zich heel goed leent om te worden uitgesproken met een mogelijk beledigende intonatie.’ (blz. 7)

Saramago moet van zijn recensenten soortgelijke ‘intonaties’ verwacht hebben. Wie verder leest ontdekt dat hij het versleten thema, waarvoor alle variaties uitgeprobeerd leken, echt wel de nodige nieuwe accenten meegeeft.

Aangepast aan de huisstijl

Een aantal vernieuwingen liggen – achteraf gezien – voor de hand. Saramago was, als ooit militante en nu wat nostalgische communist, altijd al exclusief geïnteresseerd in het hiernumaals, en laat geen gelegenheid voorbijgaan om al wat naar bovennatuur of mysterie neigt met de nodige nadruk af te wijzen. Dubbelgangerverhalen ademen traditioneel een bijzonder mysterieuze sfeer; ze behoren tot de romantische fantastiek, een literaire wereld van verbeelding, die vooral inspeelde op een gretige belangstelling voor heterodoxe, en daardoor vaak ook bijzonder kleurige wonderen.

De man in duplo ontkent geregeld dat de rare verwikkelingen die we meemaken wat dan ook zouden te maken hebben met enige bovennatuurlijke beschikking. Er bestaat helemaal geen Lot of voorzienigheid die de dingen van bovenaf zouden sturen; er is alleen, niet meer of niet minder, een eindeloze reeks toevalligheden, die er deze keer op uitloopt dat er in eenzelfde stad gelijktijdig twee uiterlijk compleet identieke mensen rondlopen. Dergelijke complete identiteit is zeldzaam, maar toch niet meer dan een speling van de natuur. Saramago tekent aan dat het ooit ook wel moet gebeurd zijn dat ‘twee identieke vrouwen […] met een interval van tweehonderdvijftig jaar’ hetzelfde pand bewoonden en, dat dat ‘wonder’ dan onopgemerkt voorbijging:

‘Het verbluffende voorval werd in geen enkele kroniek opgetekend en evenmin kreeg het een plaats in de mondelinge overlevering, wat alleszins begrijpelijk is, daar toen die eerste geboren werd niemand wist dat er nog een tweede zou komen, en toen die tweede ter wereld kwam leefde de herinnering aan de eerste al niet meer. Uiteraard.’ (blz. 29)

Afonso – ik beperk me verder tot de laatste naam – en zijn tegenpool zijn trouwens ook niet mysterieus met elkaar verbonden. De eerste ontdekt de tweede compleet toevallig bij het bekijken van een in de al vermelde videotheek ontleende film: zijn dubbelganger vertolkt er een kleine bijrol. Ze hadden elkaar net zo goed hun hele leven niet kunnen treffen.

Het geval was dus allicht niet uniek. Het valt dan ook des te meer op dat Saramago nergens met een woord verwijst naar andere dubbelgangerverhalen. Intertextuele spelletjes, waar de fantastiek altijd al en onze postmoderne conjunctuur al helemaal op gesteld is, zijn er deze keer niet bij. Ook dat is welbeschouwd een aanpassing aan Saramago’s intussen bekende schrijfstijl: de auteur vond zijn eigen toonzetting in een quasi oraal en volks aandoend register dat elk erudiet vertoon uitsluit. Een verrassende keuze, zeker als men bedenkt dat Saramago uit een kansarm milieu komt en in de volste zin een autodidact moet heten; het zou velen ertoe verleid hebben de moeizaam verworven belezenheid nadrukkelijk te etaleren. Saramago kiest er consequent voor die systematisch te verbergen. Hij gunt zich hoogstens een enkele – en dan nog summiere – vermelding van een overbekende tekst, Homerus’ of, in Portugal even basaal, Pessoa’s voorkeur voor heteroniemen [7]. Daarnaast verwijst hij af en toe speels naar zijn eigen publicaties; dat gebeurde in zijn vorige romans ook al en onderstreept hier dat het nieuwe verhaal, ondanks de veelbehandelde stof, naadloos in zijn eigen romanwereld past [8].

Bijrollen in de grootstad

Als Afonso zijn dubbelganger in de videofilm ziet optreden, weet hij niet meteen om wie het echt gaat. De ander is een ‘bijrolspeler, of zeg maar figurant met tekst’ (blz. 21), zijn naam staat niet apart op de generiek. Er zit niets anders op dan in de videotheek een pak andere films van dezelfde producent op te vragen; de ‘figurant’ komt vanzelf een paar keer terug, het volstaat voldoende generieken te collationeren om uiteindelijk ook in de kleine lettertjes maar één naam over te houden. Als dat gebeurd is, is het de beurt aan het telefoonboek, waar de betrokken familienaam drie keer voorkomt; de voorletter klopt nooit en de gegadigden blijken, prompt opgebeld, geen van allen familie van de acteur. Afonso schrijft dan naar de producent, een brief die nogal wat hoofdbrekens kost omdat hij vreest dat de firma de privé-adressen van haar werknemers niet zal willen vrijgeven; de briefschrijver zelf wil ook liever onbekend blijven en ondertekent dus met de naam en het adres van zijn vriendin. Hij komt zo eindelijk te weten dat de generieken een pseudoniem opvoerden: de zogezegde Daniël Santa Clara heet in werkelijkheid António Claro.

Die lange speurtocht, die de eerste helft van de roman vult, is een in dubbelgangerverhalen zelden vertoonde complicatie. De klassieke (dat betekent hier dus: romantische) dubbelganger was opdringerig en kwam op de meest onverwachte of ongeschikte momenten ongevraagd opduiken; we lazen eerder over hardnekkige, en keer op keer falende pogingen hem te ontlopen. Saramago eindigt in die bekende sfeer, maar neemt eerst ruim de tijd voor onverwacht omslachtig zoekwerk.

Het dubbelgangermotief krijgt er zo een symbolische dimensie bij. Het staat in De man in duplo ook voor de warrige onoverzichtelijkheid van de grootstad, waar enkelingen bijna letterlijk onvindbaar worden ‘in het mare magnum van […] ruim vijf miljoen inwoners’ (blz. 84) [9]. Als de producent geantwoord had dat de echte coördinaten van zijn acteurs beroepsgeheim waren, was de zoektocht uitzichtloos vastgelopen. António Claro blijkt inderdaad te huizen in een wijk die Afonso

‘niet kent, in elk geval kan hij zich niet herinneren dat hij er ooit doorheen is gekomen, en bovendien is het een eind uit het centrum.’ (blz. 145)

Saramago laat ook geen gelegenheid voorbijgaan om te benadrukken dat het verkeer in de stad altijd bijzonder druk is. De mensen lopen of rijden elkaar voortdurend voor de voeten (of voor de wielen) en kunnen wie ze willen opzoeken dus maar moeizaam bereiken…

Het gaat natuurlijk niet alleen om materieel ongemak. De verwijzing naar de hinderlijke files is een typisch staaltje van Saramago’s bijzondere vermogen fundamentele problemen verrassend concreet te vertellen. Afonso en zijn tegenpool ontdekken ten gronde dat ze allebei hoogstens een bijrol spelen: in het overtal van de grootstad worden ze bijna verwisselbaar omdat ze er, evenmin als eender wie, als enkeling nauwelijks toe doen. We vernemen terloops dat ze zelfs in hun ‘dubbelgangerij’ niet eens uniek zijn. Afonso ontdekt in zijn telefoongesprek met een van de Santa Clara’s dat er nog iemand op zoek is naar de acteur; de derde gegadigde komt ook even ter sprake bij de eerste ontmoeting van Afonso met António Claro. Op de laatste bladzijde van de roman – António is dan omgekomen in een auto-ongeval – krijgt Afonso hem op zijn beurt aan de lijn en zou het hele verhaal opnieuw kunnen beginnen. De dubbelgangers waren (minstens) met z’n drieën…

Geldingsdrang

Afonso moet in de miljoenenstad naar zijn dubbelganger zoeken. De moeizame zoektocht onderstreept meteen dat hij het niet kan laten zijn identieke ander op te sporen. Romantische en decadente vertellers beschreven de confrontaties met de dubbelgangers als een gruwelijk maar onontkoombaar noodlot; we vernemen hier dat het om een obsessief gezocht fatum gaat.

Afonso is voortdurend op zijn hoede voor misprijzende blikken of insinuaties en heeft met name een hekel aan zijn bijzondere voornaam, omdat hij uit ervaring denkt te weten dat die ‘zich heel goed leent om te worden uitgesproken met een mogelijk beledigende intonatie’ (blz. 7). Hij heeft een fundamenteel gebrek aan zelfvertrouwen, een gebrek dat Saramago stoffeert met alle rekwisieten die we daar in onze eeuwwende mee plegen te associëren. Afonso heeft de leeftijd voor een midlifecrisis, gaat minstens gebukt onder een aanslepende ‘depressiviteit’ (blz. 7) en heeft kennelijk ook de antecedenten achter zich die bij dat profiel passen:

‘Om een duidelijk idee te geven van zijn situatie, hoeven we slechts te zeggen dat hij getrouwd is geweest en niet meer weet wat hem tot het huwelijk dreef, dat hij gescheiden is en de redenen daarvan nu ook niet meer wil weten. Aan de onsuccesvolle verbintenis heeft hij geen kinderen overgehouden die de wereld gratis op een zilveren presenteerblad aangeboden had willen krijgen…’ (blz. 7)

Het had de start kunnen worden van een aanslepende psychologische roman, die helemaal een bekende weg lijkt op te gaan als we vernemen dat Afonso na zijn scheiding in een nieuwe relatie is gesukkeld, waar de gepassioneerde momenten en knoeierige en voor beide partners beproevende pogingen het opnieuw uitzichtloze avontuur toch maar liever te verbreken, elkaar afwisselen. Het hele debacle oogt des te moeilijker oplosbaar omdat Afonso in niet zo zeldzame lucide momenten heel goed lijkt te beseffen waar de schoen wringt:

‘Ik houd niet van mezelf, waarschijnlijk is dat het probleem.’ (blz. 12)

Afonso’s toch al ondermaatse eigenliefde krijgt een ultieme klap als hij ontdekt dat hij niet uniek is, maar botweg in twee exemplaren voorkomt. Als ze elkaar eindelijk voor het eerst ontmoeten, voelen beide dubbelgangers zich

‘bevangen door een gemengd gevoel van vernedering en verlies […] alsof de schokkende gelijkenis van de één de ander iets van zijn identiteit ontstal.’ (blz. 206)

De twee mannen gaan zich er dus voortaan op richten juist deze cruciale ander te overtroeven. Afonso probeert even te denken dat hij, als humanioraleraar, meer gewicht heeft dan iemand die alleen bijrollen krijgt. Het lukt niet lang, omdat de filmwereld toch meer glitter heeft – en António er nog enige luxe, in concreto een buitenverblijf en een mooiere auto, aan overhoudt ook. Afonso geniet dus eerst, bij alle ontreddering, vooral van zijn naar eigen inschatting intelligent aangepakte zoektocht; hij is zelfs zo alert een valse baard voor te binden om, als hij in de omgeving van de ander gaat spioneren, niet voor de verkeerde gehouden te worden… Na het eerste telefoongesprek met António voelt hij zich goed

‘omdat hij van mening is dat hij de situatie onder het hele gesprek onder controle heeft gehad, dat hij zich niet heeft laten intimideren, dat ze hebben geargumenteerd als twee gelijken, om het maar eens toepasselijk te zeggen, en dat hij zelfs een paar keer onverschrokken tot de aanval is overgegaan.’ (blz. 170)

Het volgende telefoontje en de eerste echte ontmoeting verlopen al even ‘kranig’ (blz. 211); Afonso komt dan wel tot de onaangename ontdekking dat António een goed half uur voor hem geboren is: de ander is het origineel, hij is maar de replica…

Dat beide mannen daar evident belang aan hechten, bewijst dat ze de gevangenen blijven van een niet aflatende vergelijkingsdwang. Ze maken die dag de alleszins verstandige afspraak elkaar liever uit de weg te blijven; de volgende dag al zoekt Afonso opnieuw contact door António, zonder een woord commentaar, de valse baard te zenden, die hij ook onderweg naar hun afspraak voorgedaan had. Het is weinig minder dan

‘een uitnodiging tot een duel aan het adres van de vijand, waarbij vooruit duidelijk is dat een reactie niet zal uitblijven.’ (blz. 214)

De reactie krijgt een heel dramatische vorm als António een paar dagen later de brief in handen krijgt die Afonso met de naam van zijn vriendin ondertekend had. António raadt dat de vriendin niet van zijn bestaan op de hoogte is, heeft zijnerzijds thuis de nodige zorgen omdat zijn vrouw Helena, die Afonso als eerste aan de lijn had gekregen, erg onder de situatie gebukt gaat, en besluit zich te ‘wreken’ (blz. 240) door Afonso één nacht te gaan vervangen. Afonso kan het niet beletten omdat hij het niet aandurft zijn vriendin het tot dan verzwegen verhaal te vertellen en nu hoopt dat ze de verwisseling niet eens zal merken. Hij komt wel op het idee António met gelijke munt terug te betalen en hoeft Helena daarvoor alleen maar te vertellen dat het zakenreisje dat de ander verzonnen had om zijn afwezigheid thuis te verklaren op het laatste moment niet doorging. De volgende middag verneemt hij dat zijn dubbelganger en zijn vriendin die morgen het slachtoffer werden van een dodelijk auto-ongeval.

Gekkenwerk

Het hele dubbelgangermotief is, denk ik, best te begrijpen [10] als een soort nachtmerrie van het moderne gelijkheidsdenken. We vernemen er hoe een onzeker geworden subjectiviteit verdwaalt in een amorfe wereld en zich daar voortdurend dreigt te vertillen aan ruïneuze concurrentieslagen met deze of gene andere waar de betrokkene niet eens substantieel van verschilt maar des te gedrevener tegen opbiedt. Uiteraard zijn de meeste mensen zelfs in een gedestructureerde wereld niet absoluut verwisselbaar: literaire verkenningen plegen juist verhelderend te werken omdat ze de dingen op de spits drijven.

De romantische uitvoeringen dankten hun succes wellicht vooral daaraan dat ze die herkenbare ervaring ook nog eens wisten te verpakken als grootse, indrukwekkende tragiek. De mysterieus identieke ander was doorgaans [11] imposant, hij incarneerde de niet te versmachten stem van het geweten of, omgekeerd, het absolute kwaad [12]. De afloop is in de regel catastrofaal, maar het gaat wel om bijna bovennatuurlijke rampen, die op hun manier een soort sombere uitverkiezing van de slachtoffers impliceren.

Die troostprijzen klinken voor ons niet meer overtuigend en zijn er dus in de recente reprises niet meer bij. ‘Alle argumenten van het lot zijn menselijk, alleen maar menselijk’ (blz. 236) en op de koop toe absoluut niet groots. De man in duplo vertelt hoe twee doodgewone mensen (ik zou bijna schrijven: identiek zoals u en ik) elkaar en hun omgeving de vreselijkste dingen doen overkomen. António lijkt op het eerste gezicht zelfzekerder dan Afonso, maar dat is weinig meer dan een professionele pose, die het al vlug begeeft; we kregen die indruk eigenlijk vooral omdat we hem samen met Afonso ontdekken, die bij zijn eerste toenadering geïmponeerd is. De complicaties die volgen komen er omdat ‘het gezond verstand het op cruciale momenten wel eens laat afweten’ (blz. 237). Als Afonso’s moeder de hele toedracht als eerste te horen krijgt, vormen haar lippen ‘geluidloos’ het woord ‘Gekken’ (blz. 291); ze spreekt het niet uit om haar zwaar gestrafte zoon niet nodeloos te kwetsen.

De ‘straf’ zelf wordt, hoe verrassend ook, evenmin een teken uit de hemel. Het auto-ongeval heeft te maken met een ruzie tussen Afonso’s dubbelganger en zijn vriendin, die ’s morgens toch iets begon te vermoeden. Ze ontdekt dat haar bedgenoot althans in één detail van Afonso verschilt: António had voor de gelegenheid zijn trouwring uitgetrokken, maar die ring heeft op zijn gebruinde huid wel ‘zo’n wit streepje’ (blz. 298) achtergelaten…

De zwakke deugd

Afonso lijdt aan ‘een ongeneeslijke verbijstering voor de ware Kretenzische labyrinten die menselijke relaties zijn’ (blz. 193) en is daarnaast ook zelf een ‘uitdenker van labyrinten waarin hij zelf verdwaalde’ (blz. 277). De nieuwe roman van Saramago brengt ons naar een wereld waar er, zoals in zijn hele voorgaande oeuvre, eens te meer geen plaats is voor enige bovennatuur, maar waar de mensen wel zelf voor de nodige (of precies schrijnend overbodige) ellende zorgen.

De conclusie is al bij al toch niet onverdeeld pessimistisch. Saramago toont zich ook hier weer een bijzonder milde verteller, die zijn absoluut niet geïdealiseerde personages graag enig vertrouwvol krediet geeft:

‘Tertuliano Máximo Afonso [is] niet iemand die je een slechterik zou noemen, we zouden hem zelfs met een eervolle vermelding kunnen aantreffen op een lijst van mensen met goede eigenschappen, mits die naar niet al te strenge maatstaven is opgesteld dan.’ (blz. 57)

De vele kleine en grote lafheden en fouten waar hij zich schuldig aan maakt, beletten dus niet dat hij ook zijn goede kanten heeft, die zich met name op de laatste bladzijden nadrukkelijk manifesteren. Na zijn nacht bij Helena denkt hij eerst zo vlug mogelijk te vertrekken, maar blijft dan toch op de thuiskomst van António wachten om haar op dat gevaarlijke moment niet alleen te laten. De beslissing getuigt van

‘een ridderlijkheid die des te loffelijker is daar bepaalde persoonlijke, alleszins laakbare antecedenten allerminst in die richting wezen.’ (blz. 281)

Als hij een paar uur later de gruwelijke waarheid verneemt, beseft hij dat hij het lastig zal krijgen omdat iedereen denkt dat hij de overledene is. Hij beslist alleszins meteen dat hij niet naar Helena terug kan. Een tweede nacht bij haar zou

‘boven op dat ene bedrog een nog lelijker bedrog stapel[en]. Wij menselijke wezens mogen dan nog altijd, sommigen meer, anderen minder, dierlijk zijn als vroeger, we bezitten toch enkele mooie sentimenten, soms zelfs een restje of een beginnetje van zelfrespect, en onze Tertuliano Máximo Afonso, die zich bij zoveel gelegenheden al gedroeg op een manier die de strengste afkeuring rechtvaardigde, zal de stap niet durven zetten waarmee hij zich in onze ogen voorgoed zou veroordelen.’ (blz. 285-286)

Afonso zoekt dus een hotelkamer en gaat de volgende morgen de hele waarheid bij de tot dan niets vermoedende weduwe opbiechten. Ze komt dan op haar beurt, na een voorspelbare huilbui, onverwacht uit de hoek met het aanbod dat Afonso, die in zijn eigen identiteit nergens meer naartoe kan, desgewenst als António Claro bij haar kan blijven. Beide mensen weten dat het bijzonder riskant is, dat ze elkaar misschien wel zullen gaan haten, maar beslissen het erop te wagen. In een traag gebaar, ‘heel langzaam, om het de tijd te geven’ (blz. 301) schuift ze de ring die hij kwam terugbezorgen opnieuw aan zijn vinger…

Het komt erop neer dat Saramago zijn lezers hier een ethisch equivalent aanreikt van wat de bekende Italiaanse filosoof Gianni Vattimo graag il pensiero debole noemt [13]. Bij de filosoof gaat het om de typisch ‘postmoderne’ hoop dat een bewust bescheiden en in alle opzichten kwetsbaar denken misschien tot inzichten kan komen waar meer ambitieuze en zorgvuldig uitgebalanceerde filosofische systemen geen greep op hebben. Saramago schijnt zijnerzijds te hopen op een soort zwakke deugd, een elementaire ethische reflex die weinig uitstaans heeft met de door de religies en ideologieën verkondigde hoge waarden of normen, maar die voor wie erop durft te vertrouwen toch veel kwaad kan bezweren of temperen. Als de twee overlevenden van het drama voor elkaar kiezen, is dat geen heroïsche beslissing en beseffen ze allebei dat hun probeersel op allerlei manieren kan mislopen. Het pluspunt is ‘gewoon’ dat

‘het normale leven weer op gang kan komen, met achterlating van de slachtoffers, zoals te doen gebruikelijk is’ (blz. 295).

Waarbij ik alleszins wil onderstrepen dat de roman de fragiliteit van die oplossing maximaal in de verf zet. De scène met de ring is de op één na laatste episode van De man in duplo; op de echt allerlaatste bladzijde krijgt Afonso, die de telefoon nu opneemt als António Claro, de derde dubbelganger aan de lijn. Het zou kunnen dat hij het deze tweede keer echt verstandig aanpakt.

 

[1] Voor een handzaam overzicht, cf. bv. Pierre Jourde/Paolo Tortese, Visages du double. Un thème littéraire, Nathan, Parijs, 1996.

[2] Cf. daarover Guido Vanheeswijck, ‘Dubbels en demonen bij Umberto Eco’, Streven, juli-augustus 1995, blz. 600-613.

[3] Cf. daarover mijn bijdrage ‘De mooie misdaden van Amélie Nothomb’, Streven, mei 2002, blz. 432-441.

[4] Mijn korte opsomming is allicht (of veeleer zeker) onvolledig. Voor zover ik weet bestaat er nog geen overzichtsstudie over deze nieuwe generatie literaire dubbelgangers.

[5] José Saramago, De man in duplo, vert. M. de Kort, Meulenhoff, Amsterdam, 2003, 303 blz., 19,95 euro.

[6] Cf. ook Ger Groot, ‘De vele namen van José Saramago’, Streven, januari 1999, blz. 52-62; Hugo Roeffaers, ‘Het evangelie volgens… Schrijven in het spoor van een personage’, Streven, september 2002, blz. 718-727 (vooral blz. 725-726 over Het Evangelie volgens Jezus Christus).

[7] De modernist Fernando Pessoa (1888-1935), voor velen de grootste Portugese auteur sinds Camoes, publiceerde zijn werk onder meerdere heteroniemen, die elk een eigen auteursprofiel en zelfs een (gedeeltelijke) biografie meekregen. Zoals bekend vervolledigde Saramago in Het jaar van de dood van Ricardo Reis (1984) de biografie van een van die heteroniemen. Reis voert daar o.a. enkele gesprekken met de schim van de dan al overleden Pessoa. Het wordt niet echt een dubbelgangerverhaal omdat de twee personages ‘gewoon’ opgevoerd worden als twee vrienden. Hun gesprekken vormen vooral een soort meditatief commentaar naast de eigenlijke intrige.

[8] In zijn eerste hoofdstuk verwijst Saramago in één zin naar ‘de portretschilder van wie we niet meer te weten kwamen dan zijn voornaam, de huisarts die uit zijn ballingschap terugkeerde om in de armen van zijn geliefde vaderland te sterven, de corrector die een waarheid uitbande om er een leugen voor in de plaats te zetten en de lage ambtenaar van de burgerlijke stand die overlijdensacten liet verdwijnen’ (blz. 8). Het gaat resp. om de hoofdpersonen uit Handboek van schilderkunst en kalligrafie (1976), Het jaar van de dood van Ricardo Reis (1984), Het beleg van Lissabon (1989) en Alle namen (1997).

[9] De man in duplo speelt zich af in een niet nader genoemde grootstad, die we, wegens de Portugese namen en sfeer, spontaan met Lissabon associëren. Saramago liet de naam misschien welbewust onvermeld om het ‘echte’ cijfer te kunnen verdubbelen: als mijn (internet-)informatie correct is, cirkelt de bevolking van Lissabon rond tweeëneenhalf miljoen…

[10] Cf. de bekende analyses van J.H. van den Berg, Leven in meervoud, Callenbach, Nijkerk, 1963, hoofdstuk 4 en René Girard, Critique dans un souterrain, L’Age d’Homme, Neuchâtel, 1976.

[11] Met Dostojevki’s Dubbelganger (1846) als meest significante uitzondering.

[12] Cf. bv. E.A. Poe, William Wilson (1840) en R.L. Stevenson, Dr. Jekyll and Mr. Hyde(1886).

[13] Cf. daarover Ger Groot, ‘Een zwak geloof. Gesprek met Gianni Vattimo’, Streven, april 1998, blz. 318-334 (ook hernomen in de interviewbundel Twee zielen, gesprekken met hedendaagse filosofen, SUN, Nijmegen, 1998).