Bert De Vroey *

Beeld: ‘The Greek Tragedy’ door Carlos ZGZ

Toen de radicaal-linkse partij Syriza in januari 2015 de Griekse parlementsverkiezingen won en haar leider Alexis Tsipras een nieuwe regering op de been bracht, keken heel wat links-progressieve bewegingen en sympathisanten in Europa vol verwachting uit naar dat onverhoopte experiment. Daar waar links elders in Europa sterk in de verdrukking kwam of intern ten prooi viel aan twijfels en scheuringen, had de Griekse kiezer met Syriza en Tsipras schijnbaar enthousiast voor een radicaal alternatief gekozen. Als Tsipras erin zou slagen om de crisispijn van zijn volk te verzachten en om zijn land met linkse recepten weer op de weg van herstel en groei te loodsen, dan kon dat inspiratie en moed bieden aan vergelijkbare partijen in Spanje, Portugal en Frankrijk. Om dezelfde redenen hielden centrumrechtse en traditioneel sociaaldemocratische partijen in Europa hun hart vast: hier werd een weg ingeslagen die ver kon afwijken van de consensus in Europa. Anderhalf jaar later is gebleken dat Syriza niet in staat was om een alternatief beleid te formuleren, laat staan om dat uit te voeren. Dat had niet alleen met de verpletterende druk van Europa te maken, maar ook met interne tekortkomingen van de partij.

Snelle opmars

Syriza is een afkorting en staat voor Synaspismos Rizospastikis Aristeras, of Coalitie van Radicaal Links. Die coalitie was in 2004 boven de doopvont gehouden, als een platform waarin linkse ecologisten, communisten, feministen en basisbewegingen hun krachten probeerden te bundelen. Alexis Tsipras, een jonge ingenieur uit Athene met een verleden bij communistische jeugdorganisaties, was in 2008 tot partijleider verkozen. Anders dan bij de strak geleide en star-dogmatische KKE (Communistische Partij van Griekenland) werd er bij Syriza van meet af aan flink gedebatteerd in klein-linkse traditie, met afscheuringen en hergroeperingen als gevolg. Maar vanaf 2012, en geholpen door het crisisleed, wist Tsipras de naamsbekendheid en aantrekkingskracht van zijn partij gestaag te versterken. In mei van dat jaar haalde de partij 16%; in de Europese verkiezingen van 2014 werd ze de grootste met meer dan 26%. Die Europese score gaf Tsipras en zijn volgelingen een enorme injectie zelfvertrouwen. Toen een half jaar later de onpopulaire centrumrechtse regering van Antonis Samaras – zoals verwacht – struikelde over de procedurekwestie van een nieuwe presidentsverkiezing in het versnipperde parlement, presenteerde Syriza zich als een fris en gedurfd alternatief. Tsipras won de verkiezingen en werd premier, Europa was onthutst en wist zich niet goed raad met die felle opstoot van links.

Casting en rolverdeling

Het is belangrijk om de context in herinnering te brengen waarin de regering-Tsipras aantrad. Om het hoofd boven water te houden had Griekenland op dat moment al twee forse noodleningen gekregen van Europa en het Internationaal Monetair Fonds (IMF), ter waarde van 110 miljard en opnieuw 130 miljard. De looptijd van die laatste leenovereenkomst was kort voor de verkiezingen verlengd tot eind februari, en er moest nog 7 miljard van worden uitbetaald.
De nieuwe regering-Tsipras stond dus meteen onder zware tijdsdruk: in één maand zou ze met Europa en het IMF tot een vergelijk moeten komen over haar besparings- en hervormingsplannen, om aanspraak te maken op de laatste tranche van 7 miljard. Je zou verwachten dat die penibele omstandigheden haar zouden inspireren tot voorzichtige en zelfs deemoedige diplomatie, maar het tegendeel gebeurde. Tsipras koos meteen al, tijdens zijn eerste toespraak in het parlement, voor de vlucht vooruit. Hij trok van leer tegen de vernederende en heilloze leenovereenkomsten die Griekenland de voorgaande jaren dieper in de depressie hadden geduwd, en kondigde aan dat zijn regering geen verdere sociale afbraak meer zou dulden. Zelfs al was zijn analyse gedeeltelijk juist, zijn aanpak deed de toch al geringe goodwill in de andere Europese hoofdsteden snel verdampen.
Forse toespraken voor binnenlands gebruik zouden politiek nog zinvol kunnen zijn, als ze op het minder publieke terrein van de reële onderhandelingen – in de Eurogroep en in de Europese Raad – gepaard zouden gaan met een pragmatische en constructieve onderhandelingstechniek. Ook dit bleek met de nieuwe ploeg niet het geval te zijn. De kersverse minister van Financiën Yanis Varoufakis (een linkse hoogleraar economie die uitstekend Engels spreekt) zoog vanaf zijn eerste optredens alle aandacht naar zich toe en koos voor een uiterst principiële confrontatie met de geldschieters. De manier waarop hij de voorzitter van de Eurogroep Jeroen Dijsselbloem voor het oog van de wereldpers kapittelde en in zijn hemd zette, was meteen al tekenend voor de rest van zijn parcours. Varoufakis kreeg rocksterallures, en maakte daardoor van technische, saaie en taaie onderhandelingen een gemediatiseerde persoonlijke krachtmeting.
Die aanpak berustte nochtans op diepere gronden dan op het (onmiskenbare) narcisme van de minister. Hoe naïef dat ook mag lijken, Varoufakis geloofde wellicht oprecht dat Griekenland een breekijzer kon worden voor de Europese crisis- en bezuinigingspolitiek. Daarin was hij schijnbaar meer geïnteresseerd dan in concrete resultaten voor zijn eigen begrotingssituatie; het Europese niveau boeide hem sterker dan het Griekse. De minister verklaarde aanvankelijk zelfs dat hij de 7 resterende miljarden niet wou en niet nodig had.
Dat was, uiteraard, een politieke en voluntaristische benadering van de crisis, die doelbewust uit de strikt financiële en economische schema’s wou breken van de geldschieters. Als zodanig had die visie zeker waarde en bestaansrecht. Alleen zat de rolverdeling fout: Varoufakis had, achter de schermen, een verstandhouding moeten opbouwen met zijn Europese collega’s en zo, stap voor stap, begrip en toegevingen uit de brand moeten slepen. Het grotere politieke discours had van Tsipras moeten komen. De premier liet zich weliswaar niet onbetuigd in grootspraak en retoriek, maar hij zou gaandeweg toch, op het niveau van de staatshoofden en regeringsleiders, steeds meer de schade moeten beperken die Varoufakis onder de ministers van financiën had aangericht. Het duurde trouwens niet lang voor Tsipras, voor het oog van de Griekse camera’s, zijn ministers opriep om minder te praten en meer aan het werk te gaan. Allicht had hij al spijt van zijn keuze voor Varoufakis op de post van Financiën, een casting die Griekenland veel tijd en geld heeft gekost.

Schijngevechten

Het brede en lang uitgesponnen principiële gevecht van Varoufakis en Tsipras tegen de Europese besparingslogica overschaduwde heel wat kleinere debatjes tussen Athene en Europa. Ook die waren dikwijls erg ideologisch gekleurd, en leken soms eerder bedoeld om de eigen linkse adelbrieven op te poetsen dan om gunstige resultaten te behalen voor de Griekse samenleving en economie. Zo verzette de radicale minister van energie Panagiotis Lafazanis zich van meet af aan tegen elk privatiseringsplan en schroefde hij eerdere engagementen terug. Enkel de Chinese investeerders van rederij en havenbeheerder COSCO leken welkom in Syriza-land.
In het buitenlands beleid van Athene dreigde al gauw een koerswijziging: weg van Brussel, richting Moskou. De kersverse minister van Buitenlandse Zaken Nikos Kotzias maakte voorbehoud bij de Europese sancties tegen Rusland omwille van de Russische inmenging in Oekraïne. Tsipras zou later, op het hoogtepunt van de spanningen met Europa, op bezoek gaan bij Poetin; Poetin bracht op zijn beurt in de lente van 2016 een bezoek aan Athene. Die toenadering tot Moskou stoelde enerzijds op de eeuwenoude religieuze banden tussen Griekenland en Rusland: beide naties zijn orthodox. Een aantal topfiguren van Syriza, waaronder Kotzias zelf, hadden ook een verleden in één van de Griekse communistische partijen. En wellicht was er eveneens een dosis uitdagende bluf mee gemoeid: dreigen met een overstap naar het Russische kamp als Europa Athene niet verder tegemoet kwam.
In elk geval is naderhand gebleken dat het allemaal schijngevechten waren. Poetin stond helemaal niet klaar om de Grieken makkelijk geld toe te spelen, en Kotzias leerde al gauw het diplomatieke spel van het niet-in-de-kijker-lopen (een vaardigheid die Varoufakis nooit onder de knie kreeg). Lafazanis volhardde in zijn verzet tegen de verkoop van staatseigendom, maar hij zou niet veel later het veld moeten ruimen.

Meer dan symboolpolitiek

Niet alle symbolische debatten of veranderingen waren louter schijnmanoeuvres. Dat de forse politiebewaking rond het parlement drastisch werd afgebouwd was voor veel bewoners van Athene een verademing. Ook de versobering van het ministeriële wagenpark was een zinvolle maatregel. Syriza was een partij met een geschiedenis van straatprotest en solidariteitswerk; het was logisch dat het afstand nam van luxe en repressie.
Belangrijk was ook het besluit dat de armste Grieken niet langer verstoken mochten blijven van elektriciteit. Dat risico was in de crisisjaren steeds groter geworden. Niet alleen konden veel mensen de rekening voor hun stroomverbruik niet meer betalen, bovendien was aan de elektriciteitsfactuur ook een nieuwe onroerend-goed-belasting gekoppeld. Wie die taks niet kon ophoesten, werd zonder stroom gezet: een paardenmiddel van de fiscus. Op die manier leefden honderdduizenden Grieken een tijdlang met kaarsen en zaklampen. In zijn eerste wet garandeerde Syriza 300.000 kwetsbare gezinnen een beperkte gratis stroomvoorziening.
Eén goedbedoelde keuze voor solidariteit bleek evenwel naïef en had, op termijn, rampzalige gevolgen. De nieuwe minister van Migratie Tasia Christodoloupoulou kantte zich principieel tegen de tijdelijke hechtenis van asielzoekers en migranten. Onder Samaras werden bootvluchtelingen die vanuit Turkije naar eilanden als Lesbos, Chios of Samos kwamen steeds een paar dagen opgesloten, tot hun papieren waren gecontroleerd. Na het aantreden van de regering-Tsipras kregen de vluchtelingen vrijwel volledig vrije doorgang naar Athene, en zo naar de Balkanroute richting Duitsland. Het valt moeilijk hard te maken dat de Griekse regering ‘de deur zou hebben geopend’ voor de enorme vluchtelingenstroom van 2015. Die exodus was er hoe dan ook misschien gekomen. Maar door de ideologisch verpakte nalatigheid, onmacht of onwil van de Grieken om alle vluchtelingen correct te controleren en registreren (tenminste tot de zomer), werd de stroom in elk geval weinig in de weg gelegd. Daar komt bij dat Tsipras de eerste zes maanden volledig opgeslorpt was door de onderhandelingen over leenovereenkomsten met Europa, en het vluchtelingenprobleem schromelijk heeft onderschat en verwaarloosd. Ook op dit terrein haalde de premier zo nu en dan zwaar retorisch geschut boven. De vluchtelingen waren het slachtoffer van de westerse imperialistische bemoeienis in het Midden-Oosten, en het was niet aan Griekenland om die klappen op te vangen. Zelfs al had hij daarin gelijk, zijn laissez-faire-beleid heeft de crisis totaal doen ontsporen en de eenheid van Europa verder ondermijnd.

Voorstellen op A4-tjes

De belangrijkste tekortkoming van de regering-Tsipras raakte de kern van haar verkiezingszege: de crisis. Syriza had het volk voorgehouden dat de Europese programma’s Griekenland alleen maar verder de dieperik in duwden en dat het een alternatief herstelbeleid zou voeren. Na enkele weken bleek, steeds pijnlijker, dat Syriza nauwelijks ideeën had. Om recht te hebben op de laatste 7 miljard van de noodlening moest Athene een lijst van besparingen en hervormingen voorleggen. De geldschieters hielden uiteraard vast aan de recepten die ze al aan de vorige regeringen hadden opgelegd, maar toch kreeg de nieuwe ploeg van Tsipras enige ruimte om met eigen voorstellen te komen. Die voorstellen bleven uit of waren totaal niet berekend of onderbouwd. Op een bepaald moment stelde Varoufakis zelfs voor om studenten en toeristen in te schakelen als spionnen van de belastingdienst, om handelaars te betrappen als ze in het zwart bleven werken. Ideeën voor een efficiëntere taxatie van de grote vermogens bleven intussen uit. Evenmin had Syriza plannen klaar voor alternatieve belastingen, zoals milieu- of luxebelastingen. Na afloop van de Eurogroep-vergaderingen kon je ministers horen klagen dat de Grieken enkel maar een A4’-tje aan losse ideeën hadden voorgelegd. Bovendien rezen er nog geregeld twijfels over wat nu de juiste versie was van de ingediende plannen.
Je kan het met de regering-Tsipras eens zijn dat de spiraal van bezuinigingen, in combinatie met steeds hogere taksen en sociale bijdragen, de Griekse koopkracht alleen maar verder uitholt en zo elk economisch herstel in de kiem blijft smoren. Maar niemand kan nog ontkennen dat de Griekse openbare sector hervormd moet worden: de dienstverlening moet efficiënter en beter, de bureaucratie moet afgebouwd. In plaats van daarvan een speerpunt te maken, spaarde de regering juist de ambtenaren. Eerder ontslagen werknemers zoals schoonmaaksters en schoolbewakers (in feite waren ze in een ‘arbeidsreserve’ geparkeerd) werden opnieuw in dienst genomen. Geleidelijk deden ook over Syriza verhalen de ronde die eerder over ND en PASOK waren verteld: partij-aanhangers kregen baantjes en benoemingen toegespeeld.
Er zijn een aantal verschoningsgronden voor die ondermaatse planning en creativiteit. De Griekse administratie zelf, waarop de beleidsmakers een beroep moeten doen voor cijfers en statistieken, is nog altijd ontstellend zwak. Het volstaat een ministerie te bezoeken om dat te zien: aftandse kantoortjes, oude computers, rommelige rekken met mappen en papieren, en daartussen vaak te veel ambtenaren met onduidelijke bezigheden. Mijn eerste bezoekjes aan ministeries in Athene herinnerden me soms aan taferelen in Afrika – en dat schrijf ik zonder leedvermaak. Uiteraard zijn er investeringen nodig om het niveau van de administratie op te krikken, en de harde besparingspolitiek biedt daarvoor weinig ruimte. Toch had het van politieke durf getuigd als Syriza van een hervorming en verbetering van de administratie een speerpunt had gemaakt, in plaats van de ambtenaren koste wat het kost in haar kamp te willen houden. Voorstellen in die zin zouden bij de geldschieters in goede aarde vallen.
Een tweede verklaring is de politieke onervarenheid van de partij. Zelfs op lokaal vlak had Syriza nauwelijks bestuurservaring toen Tsipras in januari 2015 zijn regering in de steigers zette. Dat alles is begrijpelijk, al werpt het een schril licht op de stoere beloften waarmee Tsipras naar de kiezer was getrokken.
En ten slotte was er, zoals al eerder vermeld, de prioritaire focus van Varoufakis en Tsipras op het grotere plaatje: de fundamentele herziening van de Europese besparingslogica. De minister van Financiën hoopte en mikte op een heuse ommekeer in het denken, op een Europees bekeringsmoment waarna de modellen voor herstel en groei op een totaal andere leest zouden worden geschoeid. Varoufakis stond overigens niet alleen met die visie; invloedrijke economen als Paul Krugman en Paul De Grauwe pleitten eveneens voor het loslaten van de nefaste bezuinigingsrecepten. Alleen was het naïef van Varoufakis om te geloven dat het kleine Griekenland die ommekeer zou kunnen afdwingen, en was het onverantwoord om, ondertussen, vijf maanden lang geen ernstige, concrete en haalbare voorstellen te formuleren.

Out of the box

We raken zo de kern van het Griekse drama en van de tragedie van Syriza. Veel economen, tot zelfs bij het IMF, delen de analyse dat de besparingslogica die Athene nu al zeven jaar wordt opgelegd de crisis alleen maar verder uitdiept. Anderzijds zijn er wel degelijk diepgaande hervormingen nodig van de Griekse administratie, de fiscus, het onderwijs en de politieke cultuur. Vasthouden aan een inefficiënt en cliëntelistisch gerecruteerd ambtenarenapparaat is niet langer mogelijk. Wil ‘links’ een echt en heilzaam alternatief formuleren voor de Brusselse visie, dan zal het afstand moeten nemen van die corporatistische en cliëntelistische tradities. Er moet out-of-the-box worden gedacht – wars van vakbonden en belangengroepen, maar ook buiten het strakke besparingskader.
De grote vraag is of je wel out-of-the-box kunt denken zolang je nog in the box moet opereren. Want gebrek aan creativiteit valt niet enkel Syriza te verwijten; ook de geldschieters blijven wat dat betreft in gebreke. Er is allicht een soort time out nodig, een pauze in de besparingen, om alternatieve modellen echt te kunnen testen. In de Griekse context zijn er waarschijnlijk ook investeringen nodig om een kwalitatieve sprong te kunnen maken in onderwijs en administratie. Die time out is Athene nooit echt gegund. De geldschieters hebben de ploeg van Tsipras weliswaar de kans gegeven om met eigen voorstellen te komen, maar het moesten wel voorstellen zijn in the box – binnen de contouren van het dominante model.

Climax

Vijf maanden lang bleef de regering-Tsipras met Europa en het IMF onderhandelen over nieuwe voorwaarden voor financiële steun. Het ging al lang niet meer om die laatste 7 miljard van de tweede noodlening; iedereen wist dat er daarna een derde lening zou moeten komen. Het schouwspel werd steeds ongeloofwaardiger, het verhaal strompelde voort van deadline naar ultimatum. Op het bestuurlijke vlak gebeurde er, zoals gezegd, heel weinig. Tsipras en Varoufakis speelden alles of niets: liever een totale principiële zege op de geldschieters dan kleine, gedeeltelijke resultaten. Daarmee verhulden ze hun eigen creatieve en politieke onmacht en maakten ze van hun krachtmeting een mediatiek heroïsch gevecht.
Dat culmineerde ten slotte in het historische referendum van 5 juli. Tsipras stond met de rug tegen de muur. Er dreigde een bankroet van de Griekse staat (de regering had een maand eerder al verzaakt aan een verplichte aflossing van schuld aan het IMF) en van de Griekse banken, waar de spaarders intussen uit voorzorg miljarden hadden weggehaald. In die omstandigheden speelde Tsipras zijn laatste kaart uit: hij mobiliseerde het Griekse volk. De kiezer mocht zich uitspreken vóór ( of ja) of tegen (ochi of nee) een ontwerpakkoord met Europa over nieuwe bezuinigingen en hervormingen, in ruil voor een overbruggingskrediet van 15,5 miljard.
In feite wist niemand precies over welke versie van het akkoord de vraagstelling ging, want er waren in die laatste dagen meerdere versies gepasseerd. Maar de kans dat de doorsnee-Griek de details van de deal zou gaan uitvlooien, was erg klein. Het referendum was geen rationele volksraadpleging over concrete bepalingen, maar een peiling naar de emoties en de grondstroom bij het volk. Waren de Grieken nog langer bereid om door te gaan met steeds hardere bezuinigingen en inleveringen, voorgeschreven door Europa, of waren ze bereid om ‘neen’ te zeggen met het risico van een grexit erbovenop? Tsipras zelf pleitte onomwonden en in zijn bekende hoogdravende retoriek voor een neen-stem. Het blijft onduidelijk of hij er oprecht in geloofde dat een neen-stem zijn onderhandelingspositie tegenover Europa fundamenteel zou versterken. Of voorzag hij al, slim en scherp en cynisch, dat een neen-stem de Grieken vooral een emotionele uitlaatklep zou geven, die hem naderhand de ruimte zou bieden om toch de besparingen te slikken?

Links nationalisme en populisme

Die hete julidagen in Athene, in de aanloop naar het referendum, zullen voor mezelf in elk geval gebrandmerkt staan als één van de opmerkelijkste episodes in mijn journalistieke loopbaan. De campagne bereikte een hoogtepunt op donderdagavond, toen zowel het ja-kamp als het neen-kamp verzamelen hadden geblazen. De twee meetings vonden gelijktijdig plaats en op korte afstand van elkaar; opmerkelijk genoeg kwam het helemaal niet tot incidenten. Spontaan voelde je sympathie voor beide standpunten: voor de ja-stemmers die bang waren voor een afscheid van Europa (vooral mensen uit de betere middenklasse), en voor de neen-stemmers die genoeg hadden van de besparingen (lagere middenklasse, ouderen en jongeren). Toch was vooral in het neen-kamp de emotionele inzet van het referendum voelbaar: de ontlading van de weigering, de durf van het verzet.
Het houdt allicht verband met de Griekse volksaard, maar de linkse ideologie van Syriza is in wezen ook diep doordrongen van een oud nationalistisch ressentiment. Voor veel nee-stemmers was het verzet tegen besparingen tegelijk een afwijzing van buitenlandse dictaten – een eeuwenoud motief in de Griekse politieke geschiedenis. Juist daarom waren de Onafhankelijke Grieken van ANEL dan toch niet zo’n onlogische coalitiepartner voor Syriza. Populisme, nationalisme en een radicaal soort socialisme vormden op die manier een cocktail bij Syriza, en dat werd nooit duidelijker dan bij het referendum van 5 juli. De volksraadpleging zelf was een schoolvoorbeeld van populistische mobilisatie.

Ommezwaai en ontnuchtering

Deel 1 van Tsipras’ plan pakte uit zoals hij gehoopt had: een ruime meerderheid (62%) stemde ochi of nee tegen de besparingen. Deel 2 mislukte faliekant: Europa en het IMF werden allerminst inschikkelijk, integendeel.
Van hieraf schreven Tsipras en zijn regering een heel ander verhaal. Al snel ging de premier door de knieën en aanvaardde hij Europese voorwaarden die nog harder waren dan wat er voor het referendum op tafel had gelegen. Hij stuurde ook zijn minister van Financiën Varoufakis de laan uit en verving hem door de bedaarde en mediaschuwe Euclides Tsakalotos. De lucht aan de onderhandelingstafel klaarde op. In enkele weken bereikten Athene en de geldschieters een akkoord over een derde noodlening ter waarde van 86 miljard euro. 23 miljard daarvan werd onmiddellijk vrijgemaakt, al was 10 miljard bedoeld voor de ondersteuning van de banken.
Tsipras betaalde een politieke prijs voor zijn ommezwaai, want 38 parlementsleden van Syriza stemden tegen de nieuwe maatregelen. Zij behoorden tot het zogenaamde Linkse Platform van minister van energie Lafazanis; ook die dwarsligger werd al snel aan de kant geschoven. Het was slechts met de steun van de centrumrechtse oppositie dat de derde noodlening door het parlement raakte.
In september deed Tsipras daarom een nieuwe politieke gok: hij schreef vervroegde verkiezingen uit. Het was riskant, maar het werkte. Syriza werd opnieuw de grootste partij, en de extreemlinkse deelfractie van het Linkse Platform verdween uit het parlement. De oude coalitie met ANEL werd voortgezet, zij het met een kleinere meerderheid van amper vijf zetels.

De schuldkwestie

Na zijn herverkiezing voelde Tsipras zich vrijer om een beleid te voeren dat nooit echt populair kon zijn. Alle plannen moesten nog steeds door Europa worden goedgekeurd. Dat vroeg tijd en detailstudie; voorstellen en berekeningen gingen over en weer tussen Athene en Brussel. Voor minister Tsakalotos bleef het een uiterst moeilijke evenwichtsoefening, laverend tussen de druk van Europa en zijn linkse politieke achterban. In het parlement haakten nog twee Syriza-leden af, waardoor de coalitie nog maar drie zetels op overschot had. Maar het lukte. In mei 2016 werd een nieuw akkoord bereikt en in juni werd het licht op groen gezet voor de uitbetaling van een nieuwe schijf van 7,5 miljard.
De Grieken moesten daarvoor weer zware offers brengen. De BTW ging andermaal omhoog (en steeg naar 24%), er werd opnieuw gehakt in de pensioenen en de regering-Tsipras leek nu oprecht bereid om publieke infrastructuur (havens, luchthavens, elektriciteitsdistributie) te privatiseren. Het lag allemaal sterk in het verlengde van de besparingsprogramma’s van de voorgaande jaren, al ging Tsipras er prat op dat de laagste pensioenen buiten schot bleven en dat hij daarmee het verschil maakte.
Het IMF bleef weliswaar bij het proces betrokken, maar weigerde zich te engageren voor nieuwe financiële steun zolang er geen uitzicht was op een reële schuldverlichting. Het instituut had voorgerekend dat de Grieken tegen 2060 60% van hun BBP aan schuldaflossing zouden besteden. Hun schuldenberg zou dan zijn aangedikt tot 250% van het BBP. Zonder een vorm van schuldherschikking zou de Griekse economie er nooit meer bovenop komen.
Veel economen delen die analyse, maar Duitsland bleef zich mordicus verzetten. De Duitse minister Schaüble was als de dood voor een precedent: als Athene niet alle schuld moet terugbetalen, wat belet dan andere eurolanden om hetzelfde te vragen? Uiteindelijk werd in het mei-akkoord een compromis bereikt. De Eurogroep ging akkoord met een pakket aan schuldverlichtende formules, maar de belangrijkste daarvan zouden pas aan het einde van de leenovereenkomst (in 2018, en nà de Duitse verkiezingen) opnieuw op tafel komen. Of dat voldoende zou zijn om het IMF weer echt aan boord te krijgen, bleef voorlopig nog onzeker.
In elk geval konden Tsipras en Syriza de beperkte toezegging van schuldverlichting voorstellen als een doorbraak en een politieke zege. Dat was welgekomen, want intussen moesten de Grieken bijkomende besparingen slikken. Tal van statistieken schoven een alarmerende richting uit: de consumptie in de warenhuizen kelderde, de werkloosheid steeg opnieuw (tot 24,9% in het eerste kwartaal van 2016). De ontevredenheid nam toe, en omdat er nog meer pijnlijke hervormingen in de steigers staan, zou de politieke spanning in het najaar weer kunnen stijgen. Het is niet zeker dat Tsipras, bij het verschijnen van dit artikel, nog in het zadel zit.

Therapeutisch links

Eerst oproepen tot een nee-stem en dan uitvoeren wat de ja-stem wou, het is een bocht van historische proporties. Toch is Tsipras daarmee weggekomen. Na de enorme euforie rond het referendum is er een zekere lethargie neergedaald over de Griekse kiezers. Ze schijnen Tsipras te geloven als die zegt (zoals zovelen voor hem) dat er geen alternatief was. De premier kan nog steeds op brede steun en sympathie rekenen, ook al heeft hij op cynische wijze zijn eigen woord gebroken.
Het linkse alternatief van Syriza is vooral een retorisch alternatief geweest; op bestuurlijk vlak ontbrak het aan ideeën en creativiteit. Tsipras is er in eerste instantie in geslaagd om het Griekse volk een goed gevoel van zelfbeschikking te geven, ook al was en is dat een illusie. De linkse golf die over Griekenland is gespoeld had een therapeutische waarde: de Grieken kregen tenminste het gevoel dat ze zelf hun koers konden uitzetten, in plaats van dictaten te slikken uit Brussel of Washington. Uiteindelijk gingen ze toch weer de richting uit die ze massaal hadden afgewezen.
De tijd zal leren of de regeringsploeg van Syriza gaandeweg beter wordt in besturen en toch nog eigen, linkse of sociale accenten kan leggen. Als de geldschieters niet een minimum aan flexibiliteit aan de dag (willen) leggen, wordt dat bijzonder moeilijk. Toch moet Syriza ook aan zelfreflectie doen. Het zal moeten breken met de traditionele cliëntelistische en corporatistische praktijken, en het zal de stap moeten zetten van sloganretoriek naar degelijk en vernieuwend bestuur. In die zin is de ervaring van Syriza een les voor andere linkse bewegingen in Europa. Zonder dossierkennis, realiteitszin en degelijk beleidsvoorbereidend werk dreigen ze gauw door de mand te vallen, als een progressieve variant van bedrieglijk populisme.