Zondag 19 januari 1716. In de slotkapel te Weimar

 

BWV 155: Mein Gott, wie lang, ach lange…

 

Op 19 januari 1716 (tweede zondag na Epifanie) klonk in de slotkapel van Weimar, nadat de Evangelielezing (Johannes 2:1-11: de bruiloft te Kana) beëindigd was, een cantate van Bach op tekst van de hand van hofdichter Salomon Franck. Deze cantate begint met een recitatief, een aangrijpende klacht: “Mijn God, hoe lang, hoe lang nog, moet deze ellende duren? Komt er nooit een einde aan? De vreugdewijn is langzamerhand echt wel op. Als de laatste toon van deze klacht wegsterft, begint de fagot te spelen en even later zetten alt en tenor een duet in: ‘Du mußt glauben, du mußt hoffen, du mußt Gott gelassen sein’. Als je het zo leest, klinkt het banaal, maar de muziek draagt die woorden (bemoediging en appel tegelijk) recht tot in het hart. Wat is dat toch met die kerkmuziek, en dan met name met die van Bach, dat aloude woorden in zijn toonzetting ook anno 2025 nog binnenkomen.

 

Luther en de muziek

Als de Duitse monnik Martin Luther in 1521 door keizer Karel V in de rijksban wordt gedaan – zeg maar: ter dood veroordeeld – verdwijnt hij plots van de radar. Overal in het Duitse rijk, tot in Antwerpen toe, speculeert men over zijn lot. Is hij vermoord? Op de vlucht? Geruchten over een overval, een hinderlaag, doen de ronde. Niemand weet er het fijne van. In werkelijkheid is hij echter ondergedoken en werkt in het verborgene aan een groot project: de vertaling van de Bijbel in het Duits vanuit de grondtalen. In september 1522 rolt het eerste deel van de persen: het Nieuwe Testament. Net op tijd voor de boekenbeurs, i.c. de Frankfurter Buchmesse. Het wordt een verkoopsucces zonder weerga. Een jaar later ligt er al een clandestiene vertaling in het Nederlands in de Antwerpse boekhandel (Adriaen van Berghen uit de Kammenstraat is de drukker. Hij zal er later met z’n leven voor betalen). In het voorwoord van deze editie laat Luther in zijn hart kijken. Hij legt uit wat het ‘Evangelie’ is: ‘Het is een Grieks woord  dat ‘goede boodschap’ betekent, ‘blijde tijding…’ Dat is duidelijk. En dat wist u misschien ook al wel. Maar dan voegt hij toe: een goede boodschap, ‘davon man singen soll, und sagen, und fröhlich sein’ dat wil zeggen dat je van het Evangelie gaat zingen, en erover gaat vertellen en er vrolijk van wordt. Het eerste werkwoord dat Luther te binnenschiet is ‘singen’, dan volgt ‘sagen’ (vertellen). Dat is Luther ten voeten uit. En zonder deze muzische visie van Luther op het Evangelie, zou u vandaag dit artikel niet lezen, want zonder Luther geen Bach.

Luther was namelijk niet alleen maar dol op muziek. Dat ook. Hij zong graag: Latijnse motetten, bij voorkeur van Josquin Desprez. Hij schreef zelf liederen en droeg die ook voor. Hij heeft het Gregoriaans van de mis ‘verduitst’, de psalmen, hymnen en sequenzen berijmd, zodat het ‘volk’ ze ook kon zingen, d.w.z. ‘bidden’. Enfin: Alles wat in het Tweede Vaticaanse concilie de rooms-katholieke kerk heeft gedaan, deed hij 500 jaar geleden al. En met stijl, en met smaak. Maar belangrijk: die muzikale inspanning is theologisch bepaald. Muziek is namelijk een geschenk van God, dat de communicatie tussen God en mensen dient. Als je muziek maakt, en met name als je zingt, gebeurt er iets bijzonders. Dan spannen muziek en taal samen en krijgen woorden een ongehoorde zeggingskracht. Daar gaat het Luther om, dat ‘woorden hun doel bereiken’, dat Gods Woord overkomt, binnenkomt. Dat moet. Anders geraakt Gods ‘Evangelie’ ook niet tot bij de mensen, en zijn die… ja, verloren. Luther geloofde dat God tot de mens spreekt middels taal, zinnen die mensen tot elkaar spreken. Bijbelwoorden, voorzeker. Die zijn al voorgeladen, zal ik maar zeggen. Maar het geldt ook in het algemeen. Maar hoe krijg je die woorden dan ‘vol met Gods woord’. Mensenwoorden zijn vaak leeg, plat, zwak. En – ook als ze over God spreken – gaan ze gemakkelijk het ene oor in, het andere uit. Of worden ze dor en droog gebracht, of richten zich toch vooral op het verstand, in plaats van het hart… En dan gaan het mis. Dan beginnen de mensen (over God) te discussiëren, te twisten, ruzie te maken. Allemaal naast de kwestie vindt Luther.

God’s diepste woord is het ‘evangelie’. En als je dat verkondigen wil, dan zul je het hart van de mensen moeten raken, want ze moeten er ‘vrolijk, blij van worden’. Worden ze dat niet, dan was het Gods Woord niet, hoe exegetisch of theologisch correct de uiteenzetting ook was.

 

Van Luther naar Bach

Het gevolg is dat de kerkmuziek niet alleen maar behouden wordt in de Lutherse traditie, maar zelfs promoveert. Muziek wordt ‘evangelieverkondiger’ bij uitstek. Ze staat naast de preek en bewerkt op muzikale wijze de ‘communie’ tussen Christus en de ziel. Muziek in de eredienst is niet een trucje om de ‘viering wat op te luisteren’, of voor wat afwisseling te zorgen – of nog erger: als intermezzo tussen de echt belangrijke momenten – maar een vorm van communicatie om Gods Woord (het evangelie) tot in het hart van de mensen te brengen. Je zou het een sacrament kunnen noemen, als dat woord niet zo zwaar dogmatisch belast zou zijn. Bijgestaan door een reeks bekwame cantores, musici en organisatoren (niet onbelangrijk) krijgt de kerkmuziek in de Lutherse landen een enorme ‘boost’. Een halve eeuw na zijn dood heeft elke provinciestad een school, waarin ook de cantor lesgeeft, en is er in de eredienst ‘hoofdmuziek’ te horen. Zang, zeker, maar de instrumenten doen van meet af aan ook mee. Zonder Luther geen Bach.

 

BWV 155: Mein Gott, wie lang, ach lange…

En wat Luther voor ogen heeft gestaan: ik denk dat je dat in de volgende cantate kunt horen, — pardon: gewaar worden (prachtig woord!) want in deze cantate wordt niet gepreekt maar wordt ‘dat wat door de dichter wordt verwoord door de componist van dienst in muziek omgezet zodat wij als luisteraars in ons gemoed gewaarworden waar het over gaat.’ Lees en luister maar mee, straks.

 

Context: het hof van Weimar

De Himmelsburg (heavenly castle) noemde men de koepel van de Slotkapel in het kasteel van Weimar. Het was de privékapel (Andachtsraum) von Hertog Wilhelm Ernst. De hertog en zijn gevolg zaten op de galerij tegenover altaar en preekstoel (ongeveerd dit perspectief dus -NB: die zijn beiden onderdeel van een zwart-marmeren zuil, waarlangs engelen hemelwaarts stijgen). De musici speelden boven in de koepel (de uitgespaarde ruimte in het plafond is ca. 3m x 4m). Akoustisch schijnt het gebouw quasi perfect geweest te zijn. De kapel is verwoest door een brand in 1774. Olieverfschilderij van Christian Richter (1660). Hieronder een virtuele 3-D reconstructie.

Maar eerst nog wat context : In 1715 verschijnt er in Weimar een boekje met een heel lange beschrijvende titel (ik vertaal samenvattend ): “Evangelisch bezinnings-offer … bestaande in geestelijke cantates te musiceren op de bijpassende zon- en feestdagen in de kapel van de keurvorst van Sachsen te Weimar… ontstoken (d.w.z.: dat offer) door Salomon Franck”. Dat is een bloemrijke omschrijving om mee te delen dat de hertog van Sachsen-Weimar, Wilhelm-Ernst, zijn hofdichter (tevens bibliothecaris en algemeen secretaris van de Sachsische kerkprovincie) Salomon Franck (1659-1725) de opdracht heeft gegeven om voor het kerkelijk jaar cantateteksten te dichten, met de bedoeling die te laten uitvoeren door de muzikanten van de hofkapel. Een van de componisten die zich hieraan heeft gezet was Joh. Sebastian Bach (1708-1717, organist, en hofmuzikant te Weimar). Dit verklaart waarom wij zo’n 20-tal cantates van J.S. Bach hebben, die hij geschreven en uitgevoerd heeft in Weimar (en meestal later nog eens hernomen in Leipzig). Dat is muziek voor een solistische bezetting. Op de gaanderij bovenin de kapel (de ‘Himmelsburg‘) stond een orgel en was net ruimte genoeg voor een klein ensemble en een viertal zangers. Hieronder ziet u de titelpagina, en daaronder de pagina’s met het begin van de cantate voor de ‘andere zondag’ na Epifanie, die wij nu kennen als BWV 155. Ze is op 19 januari 1716 aldaar in première gegaan.

 

Evangelisches Andachts-Opffer …. in geistlichen Kantaten… angezündet von Salomon Francken.
De tekst voor de tweede zondag na epifanie.

 

Cantate voor de zondag van de bruiloft te Kana (2de zondag na Epifanie)

19 januari 1716, dat is de tweede zondag na Epifanie (Driekoningen). Dan wordt traditioneel het verhaal van de bruiloft te Kana gelezen, waar Jezus water in wijn verandert. Wij beginnen dan vaak wat te grinniken en flauwe grapjes te maken over water en wijn… Salomon Franck (1659-1725), de meermaals gelauwerde dichter van het Hof van Weimar, tevens jurist en theoloog, is niet geïnteresseerd in het mirakel. Hij is getroffen door de tekst en haar betekenis. Dat wil zeggen: als hij die tekst leest/hoort dan voelt hij hoe betekenisgeladen de setting is (een bruiloftsfeest, dat is blijdschap, verwachting, vreugde, de wijn vloeit: lechaim!). Ook voelt hij de kracht van die ene zin die Maria uitspreekt: ‘De wijn is op’. Dat beeld spreekt. Vreugdewijn, wordt het bij Franck, eau de vie, de elixer des levens. En die is op!

 

Recitatief: de vreugdewijn is op…

Daarmee zijn we bij het begin van de cantate: het openingsrecitatief. Het is een dramatische opsomming door de sopraan (heel vaak de vertolker van wat er in de mens leeft, de ‘ziel’). Ze schetst wat er allemaal mis gaat in het leven. Het is een tekst vol verba defectiva : werkwoorden die het gemis aanduiden: het menselijk tekort. De zinswendingen en de beelden die Franck gebruikt, zijn bijna allemaal ontleend aan de Bijbel. Franck dicht in de ‘tale Kanaäns’, zoals we dat ‘schrijven of (s)preken in het idioom van de Heilige Schrift’ vroeger noemden. En Bach en de ‘beminde gelovigen’ in de kerk kenden die taal ook. Die werd van jongsafaan aangeleerd, middels bijbel-lezing, bijbelstudie (thuis en op school), het aanleren en zingen van Psalmen en gezangen. In de aanroep herkent u Psalm 6 (hoe lang!), in het vervolg zijn er associaties met Psalm 38, Psalm 18 (God die zich verbergt) en Psalm 80 (de maat der tranen) en dan aan het eind is de evangelielezing er: De vreugdewijn is op… Het donkerkloppend orgelpunt dat Bach eronder legt, zet deze klacht kracht bij. Luistert u maar eens, hoe goed geschreven deze klacht, door Franck èn door Bach.

U ziet de eenvoudige begeleidingsfiguren, de pulserend klop in de bas. Tot het plots begint te sprankelen (eerst in de strijkers, dan ook in de stem). Daar borrelt de ‘vreugdewijn’ op.. afbeelding https://www.bach-digital.de/receive/BachDigitalWork_work_00000189

 

Even lijkt het goed te komen, als het woord valt: Freudenwein, een schitterende figuur schiet omhoog (laatste regel van de partituur hierboven) om meteen daarna vleugellam neer te storten. Zo gaat het in het leven… We zijn wel op een feest genodigd, maar de wijn is op. Triest vaststelling: ‘Mir sinkt fast alle Zuversicht’. Onvertaalbaar Duits : Zuversicht, dat is je vol vertrouwen aan iemand toe-vertrouwen… Dat dreigt nu ook helemaal in het niets op te lossen. De moed zinkt de mens in de schoenen, en de muziek stort mee ter aarde. Luister maar.

In één beeld (de onderste zin van de bovenstaande pagina, en het vervolg op de pagina daarna): rood is de opwaartse figuur van de sopraan (Freudenwein). Geel de totale inzinking (mir sinkt). https://www.bach-digital.de/receive/BachDigitalWork_work_00000189
Recitatief
Mein Gott, wie lang, ach lange?
Des Jammers ist zuviel!
Ich sehe gar kein Ziel
der Schmerzen und der Sorgen.
Dein süßer Gnadenblick hat unter Nacht und Wolken sich verborgen,
die Liebeshand zieht sich, ach! ganz zurück;
um Trost ist mir sehr bange.
Ich finde, was mich Armen täglich kränket,
das Tränenmaß wird stets voll eingeschenket,
der Freudenwein gebricht;
mir sinkt fast alle Zuversicht.
Mijn God, hoe lang, hoe lang nog?
De ellende wordt met teveel !
ik zie geen einde / doel /
aan mijn smarten en zorgen.
Uw zoete genadeblik heeft zich verborgen achter nacht en wolken,
uw liefdeshand trekt zich, ach! helemaal terug; Het is naar troost, dat ik smacht.
Ik stel vast – en dagelijks voel ik de pijn –
dat mijn beker altijd overvloeit van tranen:
De vreugdewijn ontbreekt:
Mij zinkt me de moed / vertrouwen / in de schoenen.

 

Duet: blijf geloven..

En we zijn nog maar bij het begin. We hebben enkel de eerste verzen van de evangelielezing ‘tot ons genomen’. Maria heeft met haar lapidaire vaststelling ‘De wijn is op’ de ‘condition humaine’ verwoord, het menselijk tekort. Maar belangrijk: zij heeft deze vaststelling niet in het luchtledige gedaan. Zij richtte zich daarbij tot haar zoon, Jezus. Die was immers ‘samen met z’n leerlingen ook op de bruiloft genodigd’. Nu wordt het spannend. Je moet je de situatie voorstellen: De blik van Maria, als ze naar Jezus kijkt. Die is duidelijk: Jij, ja jij, kunt daar iets aan doen. Ik verwacht dat ook ! Maar Jezus wil dat niet, tenminste, niet meteen. Hij antwoordt: Weib, was habe ich mit dir zu schaffen? Meine Stunde ist noch nicht gekommen. (Vrouw, wat heb ik met u te maken? Mijn Tijd is nog niet gekomen) Anders dan in de rooms-katholieke traditie, hebben protestanten er geen moeite mee, om hier van een conflict tussen Jezus en zijn moeder te spreken. Jezus laat zich niet dwingen, ook niet door zijn moeder. Hij intervenieert niet op commando. En: Maria laat zich terechtwijzen, en belangrijk détail, fundamenteel voor de protestantse geloofsleer: Ondanks het ‘neen’, blijft ze vertrouwen (Ja, daar is de Zuversicht weer). Haar Zoon zal het feest redden, zeker, maar wij zullen geduldig moeten zijn, moeten wachten, tot Hij de tijd rijpt acht. Deze dialoog, waarin dus opnieuwe een ‘existentiaal’ van het menselijk leven ‘tussen de tijden’ aan het licht komt, inspireert Franck tot een prachtige ariatekst. En – godzijdank – ook Bach is opnieuw op dreef. Onovertroffen is zijn aanvoelen van wat de tekst wil bewerken bij de toehoorder (het ‘affect’ noemde men dat). Er volgt een aria, een duet, een hoogtepunt in het toch al rijk gevulde oeuvre van Johan Sebastian Bach .

 

Du mußt glauben, du mußt hoffen, du mußt Gott gelassen sein…

Bezwerend, bemoedigend, troostend klinkt het. Opnieuw zijn er zinswendingen uit de ‘tale Kanaäns’ : Deze keer horen we Hebreëen 1, Psalm 73 meeklinken, en in het tweede deel hoor ik naast de Evangelielezing (Johannes 2,4 – over Jezus die ‘juiste tijd kent’ ) ook Johannes 4 (slot) al meeklinken. Het ‘moeten’ van de eerste zinnen is niet als gebiedende wijs te verstaan, en al helemaal niet voorwaardelijk, maar als een welmenende ‘Zurede‘ (aanspraak) om de ‘Zuspruch‘ (belofte) te omarmen, dat Jezus echt wel weet wanneer het tijd is… De muziek bepaalt hier overigens ook de exegese. Ze is niet streng-bevelend vermanend te interpreteren, zonder de partituur geweld aan te doen. Zeker de homofone passages hebben iets naïefs, vertroostends. Tegelijk zorgt de ‘beweging’ en de herhaling ervoor dat het ook bezwerend klinkt, of beter: werkt. Luister maar. Het affect is er, objectief. U wordt het gewaar. De fagot mag soleren en de beide zangstemmen mogen alterneren en excelleren in dit bezwerende, troostende (maar ook appelerende) muziekstuk. Luister maar.

 

Aria (duet)
Du mußt glauben, du mußt hoffen,
du mußt Gott gelassen sein!
Jesus weiß die rechten Stunden,
dich mit Hülfe zu erfreun.
Wenn die trübe Zeit verschwunden,
steht sein ganzes Herz dir offen.
Je moet blijven geloven, geef het niet op,
Laat God zijn gang maar gaan!
De Heer weet echt wel wanneer
hij je met zijn hulp moet verblijden.
En als deze donkere tijd voorbij is
staat zijn hele hart voor je open.

Geheel terzijde: Als Bach ook in Mühlhausen zulke fagotsolo’s schreef, dan is het niet zo raar dat er ruzie ontstond tussen Bach en een fagotspeler (die hij uitmaakte voor een ‘knoeier’ – Zipfelfagottist): Menig fagotspeler is hier gestruikeld.

 

U moet ze natuurlijk niet apart horen, maar na elkaar. Ik heb ze op youtube met tekst bijeengezet, in dezelfde uitvoering:

 

De rest van de cantate

U voelt dat het laatste woord nog niet gezegd is. Er volgt nog een recitatief en een aria. Ik ga niet alles verklappen. U moet zelf maar verder luisteren (ja, de muziek èn de tekst). Eerst pakt Franck het thema van de de tijd’ bij de kop. Als geschoold theoloog en filosoof weet hij van het verschil tussen ‘hora, tempus, terminus’, tussen ‘chronos en kairos’. Maar een cantate moet niet moeilijk doen, maar moet het evangelie verkondigen (zodat de mensen er vrolijk van worden). De bas (vaak de ‘vox Christi’) beseft dat we ons verlaten kunnen voelen (zoals een meisje door haar vriend, Hooglied 5,6) en dat het voorgoed lijkt te zijn, maar het is niet zo: Dat is gezichtsbedrog: het is maar ‘een korte tijd’ (Jesaja 54,7). Hij die – water in wijn verandert, zal ook uw bittere tranen veranderen in honingzoete vreugde (opnieuw Hooglied). En na in de slotzin (‘Laat hem dus, o hart, in alles regeren!’) zowel de evangelielezing (vers 5) als het bekende lied ‘Wer nun den lieben Gott läßt walten‘ te hebben geëvoceerd, stort met beelden ontleend aan het Hooglied (treffend bij dit verhaal over een bruiloft), de sopraan (!) zich in des Höchsten Liebesarme, d.w.z. in de de armen van de Heer, die dit voor hem bewerkt heeft: Jezus. Ook deze aria roept door de woordkeuze diverse geliefde bijbelteksten (‘Kraftsprüche’ noemden men die toen graag) op: ‘Werp uw bekommernis (‘Sorge’, ‘worry’) op hem, want Hij zorgt voor u (‘cares for you’) uit 1Petrus 5 (zelf ook weer een ontlening: psalm 55). En dan roept dat als vanzelf dat andere woord op: ‘Komt tot mij die vermoeid en belast zijt, en ik zal u rust geven’ (Mt 11,28). Niet dat Franck die teksten die ik genoemd heb allemaal citeert, als waren het een soort bewijsplaatsen, Neen: als cantatedichter en gelovige spreekt hij die taal, en komen de associaties vanzelf. En met de associaties ook de re-evocaties (het opnieuw oproepen van het bijbehorende gevoel). En zo wordt in een eenheid van woord en muziek waar, dat ‘het Woord ons redt’. Ik weet het, wij spreken die taal niet meer, en vaak slaagt de beeldspraak er niet meer in om ons te bereiken (communiceert niet meer), maar middels de muzikale vertolking van Bach is de innerlijke gemoedsbeweging toch meevoelbaar. En – zo is mijn overtuiging – dat is ‘des Pudels Kern’.

 

Oefening in aandachtigheid

Luisteren naar een cantate is een vorm van oefening in aandachtigheid, je verwijlt een poosje bij je gevoel (maar het is niet jouw gevoel, het is een door de muziek opgeroepen gevoel. Iemand of iets uit een andere tijd, een andere wereld communiceert met jou). Verder wil je niets. Je laat je meenemen. Of – ander beeld – het is een milde vorm van psychotherapie: je ‘ziel’ wordt geraakt, gezuiverd, de pijn wordt verzacht, het gemis draaglijk, niet voor eeuwig misschien, maar wel voor even. Enfin, zolang de muziek duurt. En dat is toch al iets. Bach schreef deze cantate als jonge dertiger in Weimar, waar hij hoforganist was en en om de vier weken een cantate mocht componeren. Daar – in Weimar – daalde de muziek in de slotkapel (‘die Himmelsburg’, The Castle of Heaven) vanuit het hoge doksaal, d.w.z. als het ware vanuit de hemel neer op het selecte groepje luisteraars beneden, de hertog en zijn hofhouding, meer dan 40 zielen zullen het niet geweest zijn. Het was 19 januari 1716. Acht jaar later, als hij cantor is geworden in Leipzig, herneemt Bach deze cantate. Opnieuw op de zondag van de bruiloft te Kana, 16 januari 1724. Zo’n 2.000 mensen – gemiddeld kerkbezoek – hebben ‘m daar gehoord. Vandaag – dankzij de moderne media dragers – kunnen we op eender welke dag de muziek horen. En zelfs als de woorden hun eerste betekenislaag voor ons verloren hebben, de onderliggende boodschap komt toch door: zur Ergötzung des Gemüths (een verkwikking voor het gemoed) in deze trübe Zeit.

 

Uitvoeringen

U kunt de hele cantate beluisteren (13-15 minuten: meer is het niet). Een drietal uitvoeringen op youtube te beluisteren:

  • 2009 Rudolf Lutz (J.S. Bach Stiftung, Sankt Gallen) 2009. Keurig gedaan, maar – ik beken – ze spreekt mij totaal niet aan.
  • 2023 Nederlandse Bach-vereniging All of Bach. Het eerste recitatief (Griet de Geyter) is naar mijn aanvoelen nogal agressief-expressief gezongen. Het duet wordt heel zoet gezongen, waardoor het geen antwoord geeft op de rauwe klacht. De bezwerende toon ontbreekt. Slotkoraal is fraai.
  • 1998 Introverte uitvoering door het Bach Collegium Japan (o.l.v. ) Masaaki Suzuki. Naar mijn aanvoelen is dit echt een muzikale woorddienst in de geest van Luther. De verschillende delen worden ‘retorisch’ juist aangebracht. Hieronder als playlist.

Tekst en vertaling (D-NL)

BWV 155

Recitatief (S)

BWV 155
Recitatief (S)
Mein Gott, wie lang, ach lange?
Des Jammers ist zuviel!
Ich sehe gar kein Ziel
der Schmerzen und der Sorgen.
Dein süßer Gnadenblick
hat unter Nacht und Wolken sich verborgen,
die Liebeshand zieht sich, ach! ganz zurück;
um Trost ist mir sehr bange.
Ich finde, was mich Armen täglich kränket,
das Tränenmaß wird stets voll eingeschenket,
der Freudenwein gebricht;
mir sinkt fast alle Zuversicht.
Mijn God, hoe lang, hoe lang nog?
De ellende wordt met teveel !
ik zie geen einde aan mijn smarten en zorgen.
Uw zoete genadeblik heeft zich verborgen achter nacht en wolken,
uw liefdeshand trekt zich, ach! helemaal terug;
Het is naar troost, dat ik smacht.
Ik stel vast – en dagelijks voel ik de pijn –
dat mijn beker altijd overvloeit van tranen
En vreugdewijn is er niet;
Mij zinkt de moed in de schoenen.
Duet (A, T)
Du mußt glauben, du mußt hoffen,
du mußt Gott gelassen sein!
Jesus weiß die rechten Stunden,
dich mit Hülfe zu erfreun.
Wenn die trübe Zeit verschwunden,
steht sein ganzes Herz dir offen.
Je moet blijven geloven, geef het niet op,
Laat God zijn gang maar gaan!
De Heer weet echt wel wanneer
hij je met zijn hulp moet verblijden.
En als deze donkere tijd voorbij is
staat zijn hele hart voor je open.
Recitatief (B)
So sei, o Seele, sei zufrieden!
Wenn es vor deinen Augen scheint,
als ob dein liebster Freund
sich ganz von dir geschieden;
wenn er dich kurze Zeit verläßt,
Herz! glaube fest,
es wird ein kleines sein,
da er für bittre Zähren
den Trost- und Freudenwein
und Honigseim für Wermut will gewähren!
Ach! denke nicht,
daß er von Herzen dich betrübe,
er prüfet nur durch Leiden deine Liebe;
er machet, daß dein Herz bei trüben Stunden weine, damit sein Gnadenlicht
dir desto lieblicher erscheine;
er hat, was dich ergötzt,
zuletzt zu deinem Trost dir vorbehalten;
drum laß ihn nur, o Herz, in allem walten!
Wees, o ziel, dus tevreden!
Als je het gevoel hebt
dat je dierbaarste vriend
zich volkomen van je heeft afgekeerd
als hij je korte tijd verlaat,
hart! geloof maar vast
dat het een kleinigheid zal zijn,
want dat hij in plaats van bittere tranen
de troost- en vreugdewijn
en honingzeem in plaats van alsem zal schenken!
Ach, denk niet dat hij je van harte pijn doet, hij beproeft slechts je liefde door je te laten lijden; hij maakt dat je hart in droeve uren weent zodat je zijn genadelicht des te lieflijker vindt;
hij heeft dat waarvan je geniet
op het laatst als troost voor je weggelegd;
laat hem dus, o hart, in alles regeren!
Aria (S)
Wirf, mein Herze, wirf dich noch
in des Höchsten Liebesarme,
daß er deiner sich erbarme.
Lege deiner Sorgen Joch,
und was dich bisher beladen,
auf die Achseln seiner Gnaden.
Aria (S)
Kom, mijn hart, en werp je toch
in de liefdevolle armen van de Hoogste,
opdat hij zich over je ontfermt.
Leg het juk van je zorgen
en wat nog steeds op je drukt,
op de schouders van zijn genade.
Koraal
Ob sichs anließ, als wollt er nicht,
laß dich es nicht erschrecken,
denn wo er ist am besten mit,
da will ers nicht entdecken.
Sein Wort laß dir gewisser sein,
und ob dein Herz spräch lauter Nein,
so laß doch dir nicht grauen.
Koraal
Al lijkt het, alsof hij niet wil,
laat dat je niet afschrikken,
want als hij echt reddend nabij is,
is dat niet en plein publique.
Zijn woord: laat dat je zekerheid zijn,
en zelfs als je hart voluit ‘neen’ zegt,
wees ook dan niet ontsteld.

Tekst: Salomon Franck “Evangelisches Andachts-Opffer”

 

Reageren? Mail naar: wurstendick@gmail.com

 

Dr. Dick Wursten, predikant te Antwerpen, heeft zich naast zijn werk (kerk/onderwijs) en onderzoek (vroeg zestiende-eeuwse Franse cultuur) vooral toegelegd op de analyse van de muziek van J.S. Bach vanuit theologie-historisch perspectief. Hij is mede-initiatiefnemer van de Bach-cantatediensten in de Sint-Norbertuskerk te Antwerpen. Zie ook: https://bach.wursten.be

 

De wijn is op!