Op zoek naar de juiste verhouding tussen woord en beeld
Naar aanleiding van: Georges Duby, De kathedralenbouwers. Kunst en samenleving 980-1420. Geheel herziene vertaling en bezorging door Ger Groot, Noordboek, Gorredijk, 2024, 448 blz., ISBN: 9789056155339, € 49,90
Deel 1 van dit essay kan je hier vinden.
Woord en beeld bij Duby in 1976
In het eerste deel heb ik geschetst hoe Georges Duby tien jaar oude kunsthistorische essays heeft omgevormd tot een bestseller. Zelfs zonder afbeeldingen slaagden de teksten erin de lezer te raken, omdat ze ook zelf ‘works of art’ waren, literaire meesterstukken. Wat bleef hangen was het gevoel: knap dat je het ook zonder afbeeldingen kunt, maar met afbeeldingen zou toch oneindig veel beter zijn geweest. Dit is wat ook Ger Groot en de uitgeverij Noordboek moeten hebben gedacht, toen ze een nieuwe (geheel herziene en rijk geïllustreerde) editie van dit boek op de markt brachten (2024). Maar door dat boek met de oorspronkelijke kunstboeken te vergelijken, komt de onderliggende filosofische vraag opnieuw naar boven, namelijk die naar de verhouding van ‘woord’ en ‘beeld’ als het gaat om kunsthistorische boeken. In de nieuwe editie zijn de afbeeldingen ‘illustraties’ bij de tekst. Dat is mooi, maar dat is niet wat de intentie was in de edities van Albert Skira (de oorspronkelijke uitgaven). Daar was die verhouding duidelijk omgekeerd: de tekst moet dienstbaar zijn aan de afbeelding, niet op een ‘uitleggerige’ wijze, maar door het kunstwerk z’n culturele inbedding terug te geven. Tijdens het onderzoek werd ook duidelijk dat volgens Duby en Skira beide (woord en beeld) een eigen taal spreken. Beide stemmen zijn in staat om het ‘afwezige’ kunstwerk te representeren, mits ze de ruimte krijgen hun eigen taal te spreken. Contrapuntisch creëren ze iets heel bijzonders, maken ze unieke ‘muziek’. In mijn ‘reconstructie’ van dit boek – ook wel een beetje een trip down memory lane – was ik ervan overtuigd geraakt, dat Duby dat niet alleen vond toen hij voor Skira werkte aan de drie kunstboeken, maar dat hij er ook zelf van overtuigd moet zijn geweest, dat dat veruit de beste formule is voor een boek dat handelt over kunstvoorwerpen. Dat impliceert, meen ik, dat de beeldloze publicatie van de essays in 1976 door Gallimard – hoe succesrijk ook – voor hem niet echt bevredigend kan zijn geweest. Hij zegt dat natuurlijk niet, kan dat niet zeggen (de boeken moeten ook verkocht worden), maar de lyrische toon waarop hij in het voorwoord van dit beeldloze boek over Skira’s boeken spreekt (‘…wellicht de schitterendste die zijn uitgeverij ooit heeft uitgebracht.’) is veelzeggend, temeer daar hij deze eulogie in latere uitgaves en terugblikken steeds weer herhaalt. Dit wilde ik dus eens verder uitzoeken. Dat het wetenschappelijk werk van Duby (bijvoorbeeld De drie orden) zonder afbeeldingen zijn uitgegeven, is normaal. De monografieën die hij heeft gepubliceerd (bijvoorbeeld De slag bij Bouvines, Willem de Maarschalk) worden van a tot z gedragen door het evocatief proza van Duby. Spannend wordt het als we dat andere kunstboek van Duby erbij halen : Saint-Bernard. L’Art Cistercien. Ik heb dit boek vrijwel meteen na het verschijnen van de vertaling (Bernard van Clairvaux en de cisterciënzerkunst, Agon: Amsterdam, 1989) besteld. Ik moet zeggen: ik was teleurgesteld toen ik het in de boekwinkel ging ophalen: Klein formaat, 166 bladzijden, dichtbedrukt met kleine letters. Geen afbeelding te bekennen, behalve een plattegrond van Europa met de belangrijkste cisterciënzer abdijen voorin. Weer een beeldloos boek over beeldende kunst. Bij nadere beschouwing viel me op dat het Franse origineel van dit boek ook uit 1976 stamde. Dat intrigeerde me. Twee boeken in hetzelfde jaar, beide over (of naar aanleiding van) beeldende kunst, en allebei zonder afbeeldingen: Zou dat dan toch een keuze van Duby geweest zijn? Was hij al schrijvend onder invloed (‘the spell’) van Bernard van Clairvaux geraakt? Had mijn intuïtie mij in de steek gelaten, zat ik op een verkeerd spoor? De ‘Bernardus-hypothese’ werd echter meteen gefalsifieerd toen ik de oorspronkelijke uitgave op het internet opzocht. Dit boek bleek er heel anders uit te zien dan de versie die ik in handen had. Het was een rijk geïllustreerd kunstboek, ontsproten aan het brein van Yves Rivière (1931-2008), zelf auteur, maar ook uitgever van bibliofiele kunstboeken. Duby en Rivière hadden elkaar… bij Skira leren kennen. In 1970 was Rivière begonnen met een reeks publicaties over de grote bouwmeesters van Europa (Collectie ‘les grands batisseurs’). Hij had het essay van Duby over ‘La voie cistercienne’ uit L’Europe des cathédrales (Skira, deel II, p. 57-62) gelezen.[1] Dat had hem overtuigd dat Duby de persoon was om dit deel van zijn serie te schrijven. Hij vroeg hem dit essay uit te werken tot een monografie, met nadruk op de bouwkunst. Duby aanvaardde de opdracht, en meldt, opnieuw, dat hij dit met enorm veel plezier heeft gedaan.[2] Daarbij – zo licht hij uitgebreid toe – hadden ze exact hetzelfde concept voor ogen als indertijd bij de boeken van Skira: de lezer bij de hand nemen en laten voelen wat die gebouwen en de bijbehorende artefacten voor de mensen toen hadden betekend, waarom ze die hadden vervaardigd (als offergaven, trofeeën van de overwinning op het kwaad, instrumenten om ‘de weg omhoog’ verder te bewandelen, enzovoort). Om dit goed te kunnen doen moest hij – dus – ook doordringen in de denkwereld (hoofd en hart, mentaliteitsgeschiedenis, historische theologie) van Bernard van Clairvaux. Een beklijvende ervaring was dat.[3] Wie het originele Franse boek opslaat, gepubliceerd door Arts et Métiers Graphiques, een uitgeverij gelieerd aan het gelijknamige kunsttijdschrift, kan onmiddellijk vaststellen dat de lijn van Skira hier resoluut wordt doorgetrokken. Een platenboek is het, in groot formaat, opnieuw ‘un beau livre’. Er is een lopende tekst die soms expliciet, soms impliciet verwijst naar gebouwen, kunstwerken enzovoort. Deze zijn afgebeeld zowel bladvullend als geïntegreerd in de tekst (dat is dus een onderscheid met Skira). Aan de buitenzijde is een brede marge voorbehouden voor een nieuw soort tekst: fragmenten uit contemporaine bronnen afgedrukt in kleine letters (preken, brieven van Bernard, enzovoort). De lezer kan dus meelezen terwijl Duby het gelezene (en geziene) van context voorziet.[4] Een echt multimediaal boek: De verteller neemt je bij de hand en brengt je middels afbeeldingen en originele teksten naar Cisterciënzer kloosters in de Middeleeuwen. Tot mijn verbazing stel ik vast, dat dit boek hetzelfde lot heeft ondergaan als de boeken van Skira. Na de rijk geïllustreerde originele editie, volgt een ‘text-only’ uitgave, in dit geval bij Flammarion. Die nam in 1979 de tekst uit deze boeken, zette ze achter elkaar en publiceerde die onder dezelfde titel in de reeks ‘Champs’.[5] De marginalia werden voetnoten onderaan de bladzijde. Dit is het boek dat Agon in 1989 in het Nederlands heeft vermarkt. De Franse lezers kennen beide boeken, de Nederlandse enkel het geamputeerde. Ik begin me nu dus echt af te vragen, wat Duby daar nu zelf van vond. Ik vind er in zijn (auto-)biografische stukken niets over terug. Wel valt me op dat hij de verschijning van zijn succesboek De kathedralenbouwers in 1976 bijna altijd en passant vermeldt, of preciezer: tussen twee andere zaken in. Hij begint altijd met een verwijzing naar Albert Skira, hoe die hem in de vroege jaren 1960 liet meewerken aan zijn serie historische kunstboeken. Die worden met lof overladen (zowel de boeken als de uitgever). Dan vertelt hij hoe hij die boeken op vraag van Pierre Nora heeft omgewerkt tot De kathedralenbouwers en gaat dan meteen verder met het vervolg, dat wil zeggen een direct gevolg van de verschijning van dit boek, namelijk, hoe de filmmaker (Roger Stéphane) plots op de stoep staat en voorstelt dit boek om te zetten in beelden:
Vergezeld van een regisseur, Roland Darbois, kwam hij me opzoeken aan het Collège de France, en zei: ‘Ik heb Le Temps des cathédrales gelezen. Ik wil dit boek omzetten in beelden, bewegende beelden.’ Hij vond het geld, de TV-zender, en zette een negendelige serie op de rails.[6]
De TV-serie (1978-1980, Roger Stephane)
Treffend – in het kader van dit opstel: ‘Les images’, de beelden zijn terug, en hoe! Niet alleen maar statische beelden (foto’s) van kunstwerken, maar ‘bewegende beelden’, die de objecten kunnen ‘scannen’ en inzoomen op détails. Duby is in de wolken. Voor hem is dit een godsgeschenk. Het is hier niet de plaats om diep in te gaan op de reeks zelf, maar een aantal reflecties die hij hierover naderhand aan het papier heeft toevertrouwd zijn wel van belang, ook retrospectief. Ze gaan namelijk heel precies in op de vraag die ons bezig houdt: hoe zit het nu met de verhouding tussen ‘woord’ en ‘beeld’. Die vraag ‘stelt zich zelf aan de orde’, op het moment dat hij wordt geconfronteerd met de (nog) ruw gemonteerde rushes die hem halverwege het productieproces worden getoond. Duby dacht dat hij de ‘kunstwerken’ wel kende (kerkgebouwen, timpanen, sculpturen, glasramen, reliekschrijnen enzovoort.), maar dat was helemaal niet zo. Hij ziet nieuwe dingen, en het bekende ‘als nieuw’. Hij is verbluft (‘ébloui’). Hij was als het ware vergeten hoe sterk ‘beelden’ ook al weer spreken. Zo sterk zelfs, dat ze – terwijl hij de eerste rushes bekijkt – hem een nieuwe tekst ontlokken (‘un commentaire discret’), neergeschreven terwijl de beelden nog op z’n netvlies stonden. En dan volgt een belangrijke zin: ‘Deze zinnen, spontaan opgeschreven bij het zien van de beelden, vormden de grondstof voor een nieuw boek, dat sterk verschilde van het boek dat Roger Stéphane had willen verfilmen.’
Uit de beelden wordt dus een nieuw boek geboren. Al snel besluit hij, dat hij de woorden die de beelden aan hem hadden ontwrongen, ook zelf wil voordragen. Het subjectieve aspect, het gevoel dat die oude kunstvoorwerpen bij hem oproepen (zijn band daarmee) is volgens hem niet alleen functioneel voor de overdracht, maar hoort bij de inhoud. Die mag/moet zichtbaar, hoorbaar worden.[7] Duby gaat de serie zelf presenteren, in beeld. En de teksten – zo heeft hij ook beslist – gaat hij niet aflezen, maar live (her)formuleren om dan – via montage – ingebed te worden tussen de filmbeelden waar het hem om te doen is. Een gewaagde keuze (ook televisie-technisch, zeker als je de toenmalige TV-wereld kent), maar het werkt: Duby wordt de ‘star of the show’. Hij wordt op straat aangesproken, krijgt fanmail uit alle lagen van de bevolking (maar niet uit de academische wereld, die keek toen nog neer op de TV). De serie wordt uitgebracht in een box met 3 VHS-cassettes, een internationale bestseller. In zekere zin is Duby de Johan Op de Beeck, de Bart van Loo van de jaren 1980. And he loves it. In een opstel in Le Débat blikt hij in 1984 terug op zijn ervaring met de televisie. Hij is nog steeds enthousiast. Hij heeft zijn roeping gevonden: het Franse volk in contact brengen met z’n eigen cultuurgoederen, het helpen die te verstaan, en lief te krijgen. ‘Volksverheffing’ in de goede zin des woords. Tegelijk legt hij de lat hoog, zowel voor zichzelf als voor de kijker:
Ik koos ervoor om rigoureus te zijn, en geen toegevingen te doen. Ik hechtte eraan mijn betoog net iets hoger te situeren, dan wat ik inschatte dat het niveau van de gemiddelde kijker zo zijn. Ik was ervan overtuigd dat het mijn plicht was mijn publiek eer te bewijzen, niet door mijzelf te verlagen, maar door van hen te eisen dat zij zich zouden verheffen.[8]
Het boek opnieuw, een nieuw boek (1979) – L’Europe au moyen age. Art roman, art gothique (Arts et métiers graphiques – AMG, Paris 1979/1980)
Dan rest ons nog één ding. Dat ‘discrete commentaar’ dat hij heeft genoteerd nog onder de indruk van de beelden, ‘zo helemaal anders dan het boek dat Roger Stephane dacht te gaan verfilmen’ heeft hij niet alleen quasi live uitgesproken op de TV,[9] maar ook nog apart uitgegeven, als een nieuw boek. Niet bij Gallimard, maar bij dezelfde uitgever als zijn boek over de Cisterciënzerkunst, Arts et Métiers Graphiques, AMG, ook met hetzelfde ‘format’: afbeeldingen (‘hors texte’ en ‘en texte’) en in de marges een bloemlezing uit contemporaine teksten. In het voorwoord legt Duby uit hoe het allemaal gekomen is, te beginnen bij Albert Skira. Deze keer benadrukt hij echter dat het geen recyclage is van wat ooit bij Skira begon (zoals hij nog min of meer suggereert in Le temps des cathédrales). Ook onderlijnt hij dat deze tekst niet mag worden gereduceerd tot een commercieel handigheidje om te kapitaliseren op het succes van de TV-serie (verkoopsslogan ‘het boek bij de film’). Neen, onderweg van het boek naar de film is er een ander boek ontstaan. Het verschijnt gelijktijdig met de documentaire/film, die wordt uitgezonden in 9 wekelijkste afleveringen in 1980 (tussen 25 februari en 21 april 1980) op Antenne 2. Wat ooit, in 1958, in het brein van Albert Skira was begonnen, bereikt hier z’n voltooiing (‘Ici l’oeuvre s’achève’, dixit Duby). Die voltooiing is niet enkel een afronding, maar opnieuw een creatief gebeuren. In het voorwoord van het boek reflecteert Duby op de wisselende verhouding tussen ‘woord en beeld’ tijdens de verschillende stadia van dit proces. Deze observaties bevestigen dat hij zich altijd bewust is geweest van het feit dat eigenlijk de beelden prioriteit zouden moeten hebben, en dat de tekst enkel bestaansrecht heeft als zij daaraan dienstbaar is (in contrapunt). Ik meen zelfs een stille kritiek te horen op de beeldloze editie van Gallimard, want – nadat hij eerst uitgebreid de Skira editie heeft geprezen en nog eens uitgelegd hoe de tekst daar als doel had de afgebeelde kunstvoorwerpen in hun context te plaatsen, eindigend met: ‘Déjà, dans ce premier ouvrage, le texte et l’image se trouvaient nécessairement accordés’, volgt één zin over de Gallimard-editie. waarin hij enkel meldt dat Pierre Nora hem ertoe aanzette. Om meteen in te gaan op de verfilming, die een echte ‘vertaling’ was. Hij moest een nieuwe insteek moest zoeken (‘un nouveau discours’) om de beelden tot hun recht te laten komen, waarop dan de – naar mijn aanvoelen – omineuze zin voor de Gallimard editie volgt: ‘Car cette fois, les images sont souveraines’. Tussen ‘déjà…’ en ‘cette fois…’ ligt de Gallimard editie. Impliciet hoor ik daar: ‘dat is die keer dat beeld en tekst niet op elkaar betrokken waren’. Dat is nu goed gemaakt, dankzij de film: ‘Ici l’oeuvre s’achève’. Dat dit boek ook echt een ander boek is dan dat waarvan men is gestart, komt doordat de beelden hun rechtmatige plaats weer hebben opgeëist en gekregen; en de tekst zich opnieuw, en vol vreugde, heeft gevoegd in zijn dienstbare rol, haar enige raison d’être:
Daarbij was het belangrijk dat ze [de gesproken woorden] de aandacht niet van de afbeelding zouden afleiden. Ze zijn helemaal aan de afbeelding onderworpen, totaal ondergeschikt. Ze kunnen er ook niet van losgemaakt worden. Hun enige grond van bestaan (raison d’être) is: te helpen de betekenis (van de afbeelding) beter te vatten. Ze zijn hier vastgelegd, gewoon, pro memorie.[10]
Als we dit boek openslaan, dan zien we dat Duby en de uitgever hun best hebben gedaan om de link tussen de getoonde kunstvoorwerpen (afbeeldingen als ‘representaties’) ook voor de lezer navoelbaar te maken. In dit boek moet de lezer met zijn ogen niet enkel teksten lezen, maar evenzeer beelden. Dan kan het gaan vonken, en ‘het kunstwerk’ overkomen. De cirkel is rond. We zijn waar we met Skira zijn begonnen. Vergeleken met de Skira-boeken zijn de teksten zelfs een stuk beknopter geworden, gecondenseerd, geconcentreerd, to the point.[11] Wel worden nog steeds dezelfde grote lijnen getrokken door de geschiedenis, maar daarrond wordt meer open gelaten dan in de vorige (1966/7 en 1976) editie. En er is iets bijgekomen, een donum superadditum. Net als in het boek over de cisterciënzer kunst is ook in dit boek een groot aantal bronteksten in de uitgave geïntegreerd. Ze staan in de buitenmarge. Duby als exegeet, zowel van teksten als van beelden. Ironisch: In 1984 gaf Flammarion ook dit boek opnieuw uit, maar dan zonder illustraties. Bis in idem.[12]
De herziene editie (2024, Ger Groot)
Tot slot nog een woord over de nieuwe uitgave. Het is een mooi boek geworden, een verademing na de kale editie van 1984. Uitgever (Noordboek) en vertaler/redacteur (Ger Groot) hebben hun uiterste best gedaan om het brute wegsnijden van de beeldkaternen bij de transitie van de historische kunstessays tot leesboek te compenseren. Een echte reconstructie van het oorspronkelijke meesterwerk (Skira) was niet mogelijk en werd ook niet wenselijk geacht. Men heeft dus geopteerd voor nog maar eens een ‘transitie’. Van een pocket met dicht bedrukte bladzijden (1976/1984) heeft men een lijvig boek gemaakt, niet alleen rijkelijk geïllustreerd, maar ook qua tekst ‘als nieuw’. Dat wil zeggen: Ger Groot heeft zijn zeer leesbare vertaling uit 1984 nog eens onder handen genomen, en daarbij welbewust meer aansluiting gezocht bij de vaak retorisch geladen volzinnen van Duby. De evocatieve en literaire kracht van de tekst komt daardoor nog beter tot z’n recht. Gemakkelijker leesbaar is het daardoor niet geworden, maar ook daarvan is de vertaler zich bewust.[13] De moeite waard quia difficile. Als ik op het internet lees, dat native speakers de tekst van Duby mooi, maar moeilijk vinden, dan past respect en dankbaarheid aan de vertaler. Chapeau! Ook de lay-out is veel uitnodigender dan in de Agon uitgave. Twee kolommen met ruime buitenmarge, en met voldoende witregels om de tekst te laten ademen. Voor degenen die niet lineair willen lezen, maar het boek als naslagwerk willen gebruiken, staan er meerdere, zeer uitgebreide registers in: ‘historische figuren’, ‘bijbelse en fictieve figuren’ (sic!), ‘kloosters, kerken en andere bouwwerken’, ‘geschriften’, en ‘topografische namen’. Referenties naar afbeeldingen zijn schuingedrukt. Kortom: voor de grasduiners onder de lezers is er nog weinig te wensen over.
Over de verhouding tussen ‘woord en beeld’ heb ik en passant al één en ander opgemerkt. De fullcolour (en vaak ook pagina-vullende) afbeeldingen zijn illustraties bij de tekst. U begrijpt dat ik daar nu een dubbel gevoel bij heb. In eerste instantie sprong mijn hart hoog op in mij toen ik ze zag: eindelijk kun je de voorwerpen, gebouwen, beelden, schilderijen waarnaar Duby verwijst in de tekst, ook zien. Daarmee is een groot stuk van de irritatie die de kale editie van 1976/1984 met z’n teleurstellende hoofdstuk ‘images’ weggenomen. Alleen blijft er nog steeds iets schuren, deze keer niet door de vergelijking met de 1976/1984 editie, maar door de vergelijking met het origineel uit 1966/7. Het gaat om het verschil tussen een afbeelding als illustratie bij een tekst en een afbeelding als representatie van een autonoom kunstwerk. In de oorspronkelijke boeken (Skira/ Duby) waren de afbeeldingen primair. Zij waren de ‘re-presentaties’ van de originele – afwezige – objecten. Zij stelden die voorwerpen ‘present’ bij de lezer. In de tekst daarrond kreeg hij tools aangereikt door Duby om die wonderlijke ‘verschijningen’ uit lang vervlogen tijden (want dat waren het) hun plaats te kunnen geven en dus beter te kunnen begrijpen, waarderen. Die wisselwerking tussen hoogkwalitatieve afbeeldingen en dito teksten heb ik leren appreciëren, dankzij Duby, zij het een beetje ondanks het boek uit 1976/1984, en deze mis ik in de nieuwe editie.[14] Nochtans: mocht u Duby niet kennen, koop meteen dit boek. En bent u geïnteresseerd in het origineel, de wondere wereld van de tweedehandsboekenmarkt, biedt de originele Skira’s tegenwoordig aan voor zeer aanvaardbare prijzen.[15]
Reageren? Mail naar: wurstendick@gmail.com
Dr. Dick Wursten, predikant te Antwerpen, heeft zich naast zijn werk (kerk/onderwijs) en onderzoek (vroeg zestiende-eeuwse Franse cultuur) vooral toegelegd op de analyse van de muziek van J.S. Bach vanuit theologie-historisch perspectief. Hij is mede-initiatiefnemer van de Bach-cantatediensten in de Sint-Norbertuskerk te Antwerpen.
[1] In ‘de kathedralenbouwers’ een onderdeel van hoofdstuk 5 ‘God is licht’. Goed voorbeeld dat het jammer is dat de onderverdeling is weggevallen. In de huidige editie begint dit essay op blz. 147 (na de dubbele witregel met fleuron).
[2] l’histoire continue, blz.139.
[3] L’histoire continue: blz 140.
[4] Georges Duby, Saint Bernard. L’ Art cistercien, Paris: AMG, 1976. Bronteksten in vertaling aan de lezer aanbieden had Duby ook al eens eerder gedaan, in 1967, toen op verzoek van Pierre Nora: L’An mil (Juillard, Parijs, 1967).
[5] Een reeks gestart in 1977, die ‘tous les champs’ van de menswetenschappen in goedkope pockets wilde toegankelijk maken voor geïnteresseerde lezers.
[6] L’histoire continue (1991), hoofdstuk ‘De la télévision’, citaat op blz. 182: « Accompagné par un réalisateur, Roland Darbois, il vint me dire au Collège de France: “J’ai lu Le Temps des cathédrales. Je veux mettre ce livre en images, en images qui bougent. » Il trouva l’argent, la chaîne, et mit en train une série de neuf épisodes. » (mijn vertaling). Uitgebreid in ‘L’historien devant le cinéma’ in Le Débat no 30 (mei 1984), blz. 81-85. (NB: uitgave van Gallimard, opgericht door Pierre Nora en Marcel Gauchet). Idem in het voorwoord van L’Europe au moyen-âge (1979). Daarover straks nog meer. Voor een algemeen beeld (van Duby’s participatie aan radio, TV en film), De La Roncière o.c., ch. 5: ‘L’Usage des médias et la maîtrise du petit écran’ (blz. 145-177).
[7] Het hele citaat : « Ébloui, assis devant un «ours» [ruwe filmmontage, DW] hâtivement façonné et trois fois trop long, je décidai alors sur la table de montage de garder ceci, d’éliminer cela, de déplacer telle séquence. Je composai en même temps un commentaire discret que je tins à dire moi-même. Je voulais en effet que fût directement transmise mon émotion, ce rapport personnel intime, frémissant avec ces temps très anciens et ce qu’ils nous ont laissé de plus admirable. Bâties à chaud, face aux images, ces phrases constituèrent la matière d’un livre nouveau, fort différent de celui dont Roger Stéphane avait souhaité la transposition audiovisuelle. Voici la preuve que le labeur auquel, quinze ans après avoir écrit pour Skira, j’avais consacré tout ce temps n’était pas simple aménagement, mais création véritable. (L’Histoire continue, blz. 182-183 (Nederlandse editie, De geschiedenis gaat door, blz. 121)).
[8] ‘L’historien devant le cinéma’ in Le Débat no 30 (mei 1984), blz. 81-85. (éd. Gallimard). Het originele citaat: « J’optai pour la rigueur : aucune complaisance, et je tins à situer mon discours légèrement au-dessus de ce qui m’apparaissait être le niveau moyen de la réception, persuadé que mon devoir était d’honorer mon public en ne m’abaissant point mais en exigeant de lui qu’il se haussât. ».
[9] De negen afleveringen werden uitgezonden tussen 25 februari-21 april 1980. Herhalingen in 1986 en 1995. (de La Ronciere, blz. 198-199.). Het valt inderdaad op dat Duby geen tekst opleest, maar de kijker rechtstreeks aanspreekt, ook aarzelingen zijn zichtbaar, voelbaar. De passie van de meester komt inderdaad over. Wel is er natuurlijk geknipt en geplakt, maar de stukken waarbij hij zelf ook in beeld is, zijn soms behoorlijk lang, en onbewerkt. Wie zich de statische televisie uit die tijd herinnert, is met terugwerkende kracht onder de indruk van het lef van Duby en het duo Darbois-Stephane.
[10] “L’important était qu’elles [les paroles] ne détournent pas l’attention de l’image. A l’image elles sont entièrement soumises, subordonnées. Elles en sont inséparables. Leur seule raison d’être est d’aider à mieux saisir son sens. Elles sont ici fixées simplement, pour mémoire.” ‘Préface’ ín L’Europe au moyen age. Art roman, art gothique (AMG : Paris 1979), blz. 8 (Préface). 279 p., 31,5 X 38 cm., 477 reproductie, 2 kaarten. In de ‘text-only’ editie uit 1984 (Flammarion, serie : Champs) is deze alinea gesupprimeerd. Logisch, maar pijnlijk.
[11] Het is te kort door de bocht om dit boek te beschrijven als ‘de teksten van de film’. Die staan er in, maar de uitgave is uitgebreider. Een aantal passages uit de vorige boeken die Duby dierbaar waren, maar die niet in de film pasten, heeft hij hier ook geïntegreerd.
[12] Georges Duby, L’Europe au moyen-âge. Art roman, art gothique. (Flammarion ‘Champs”, 1984).
[13] Ger Groot was zo vriendelijk om al mijn vragen over de nieuwe editie (vertaling en bezorging) te beantwoorden, waarvoor dank. Idem uitgeverij Noordboek.
[14] Bij een volgende druk moeten in elk geval de bijschriften geschoond worden. Daar zit nu teveel ‘inhoudelijk ruis’ in (ze lijken overgenomen/snel vertaald uit de open source bron : ‘de ‘engelachtige aankondiging aan de herders’ Taddeo Gaddi, blz. 265). Ook zouden de gebruikte afbeelding nog eens moeten worden gescreend. Niet het vele is goed, maar het goede is veel.
[15] Wel oppassen, dat u niet de fotomechanische herdruk uit 1984 (in cassette) koopt, die Flammarion/Skira uitgaf, meesurfend op het succes van le temps des cathédrales. Enkel de los verkochte drie delen uit 1966/7 hebben de vereiste kwaliteit om diepe indruk te maken.