Branko Milanovic*

De biografie van Keynes, The Price of Peace[1], door Zach Carter is geen typische biografie. Het boek begint als Keynes 31 jaar oud is, in de zomer van 1914, werkend aan de voorbereiding op een bancaire crisis in Engeland in de nasleep van de moord in Sarajevo en het bijna zekere afglijden van Europa in een oorlog. Het eindigt ver na de dood van Keynes, want het bestrijkt ook de opkomst van het Keynesianisme in de Verenigde Staten. De postume roem van Keynes overtrof verre de toch al niet onbeduidende reputatie die hij bij zijn leven had. Dit werd mogelijk omdat zijn beleid in de Verenigde Staten werd doorgevoerd.

De verlengde blik van Carter, ver voorbij het fysieke einde van Keynes, is volledig gerechtvaardigd. Zouden er geen Grote Depressie en New Deal zijn geweest, dan zou de invloed van Keynes, zelfs aangenomen dat hij The General Theory of Employment, Interest and Money had geschreven, beperkt zijn gebleven. Ondanks zijn vele politieke connecties, was hij bepaald niet beleidsbepalend in zijn eigen land. Maar door de New Deal en het beleid van Roosevelt was zijn roem verzekerd. In feite speelde FDR dezelfde rol voor Keynes, als die Lenin speelde voor Marx. Zonder de politici zouden zowel Marx als Keynes matig bekende politiek economen, activisten en pamflettisten zijn gebleven. Maar eenmaal toegepast door de machthebbers (in het geval van Keynes zelfs helemaal tot aan Reagan), bevestigde het vertrouwen van de machthebbers op deze economen de visie die Keynes zelf had op de waarde van ideeën, uitgedrukt tegen het einde van de The General Theory: ‘Praktijkmensen die zelf menen uitgezonderd te zijn van welke intellectuele invloed ook, zijn gewoonlijk de slaven van een of andere overleden econoom’.

Hoewel Carter er niet uitgebreid op ingaat, onderstreept het boek de fundamentele filosofische onverenigbaarheid tussen Keynes en de Oostenrijkers zoals Hayek en Von Mises. (Beiden spelen bijna geen rol in het boek, maar de onverenigbaarheid tussen Keynes en de Oostenrijkers, en later het Mont Pèlerin Genootschap[2] en de neoliberalen is van wezenlijk belang om Keynes te begrijpen.) Deze onverenigbaarheid gaat terug op het verschil in waardensystemen. Voor Hayek was het economische mechanisme van laissez-faire een waarde op zichzelf. De vrijheid handel te drijven, personeel aan te nemen en te ontslaan, en de heiligheid van het privé-eigendom waren waarden op zichzelf, onafhankelijk van waartoe zij leidden. Hayek en Von Mises meenden dat zij zouden leiden tot hogere welvaart en daardoor groter geluk, maar zelfs als dat niet zo was – zelfs als zij, zoals vaak, leidden tot monopolies en monopsonie, depressie en werkloosheid, politieke corruptie en maatschappelijke gelaagdheid – moesten zij toch verdedigd worden, omdat zij als zodanig waardevol waren. Dit was vrijheid volgens Hayek.

Maar niet volgens Keynes. Voor hem was economische activiteit, of het nu vrije handel betreft, geleide handel, door de regering bepaalde handel of wat dan ook, geen waarde op zichzelf. Het was een middel. Economisch beleid en zelfs economische vooruitgang waren slechts middelen die de mensheid het einde van schaarsheid en algemene overvloed zouden moeten brengen. Overvloed was het doel, want alleen in omstandigheden waarin materiele zaken er niet meer toe doen, kunnen we ons wijden aan de betere dingen in het leven: romans schrijven, naar de opera gaan, films kijken, gedichten schrijven. Het doel van de economie was zichzelf overbodig maken. Hoe succesvoller de economie, hoe minder we haar nodig hebben. Het ultieme succes van de economie als wetenschap is wanneer zij overbodig wordt, wanneer de samenleving, als een geoliede trein rollend op een gegeven spoor, zonder inspanning weelde schept zonder dat iemand het merkt. De irrelevantie van de economie maakt het mogelijk dat we ons toewijden aan de dingen die er echt toe doen in het menselijk leven: schoonheid, studie, kunsten en wetenschap.

Het doel van alle economie is daarmee zichzelf overbodig te maken. Deze kijk op de wereld is volledig anders dan die van Hayek. Als de wetenschap van de economie niet meer dan een instrument is, en dat instrument het meest effectief is wanner het wordt gebruikt door een staat, het zij zo. Als private kapitalisten het beter hanteren, laat het speelveld open staan voor hen. Het opmerkelijke gebrek aan een dogmatische geest van Keynes komt hier vandaan. Economie wordt beoordeeld op de resultaten, niet op innerlijke samenhang.

Alleen omdat welvaart de ster was die hem leidde kon Keynes zich met opmerkelijk gemak bewegen tussen de verschillende economische posities die hij tijdens zijn leven innam. Hij steunde vrije handel, laissez-faire en de gouden standaard toen hij dacht dat zij de beste combinatie vormden voor een beschaafd leven, maar hij steunde evenzeer staatsinvesteringen, de euthanasie van de rentenier en hoge invoerrechten toen hij dacht dat dit beleid het meest effectief was. Wat Keynes kenmerkte was een opmerkelijke flexibiliteit ten aanzien van het beleid, en een even opmerkelijke fixatie op een doel.

Terwijl de Oostenrijkers dogmatisch waren, was hij flexibel. Maar die flexibiliteit was geen afgeleide van een onstandvastigheid ten aanzien van het doel of van wispelturigheid. Zij volgde uit zijn opvatting van economie als een instrument om een ‘goed leven’ te bereiken.

Uitgedrukt in marxistische terminologie is dat het doel het ‘binnengaan’ in ‘het rijk van vrijheid’. Er bestaat een sterke gelijkenis tussen de beschrijving die Keynes geeft van de samenleving voorbij de schaarste in Economic possibilities for our grandchildren, geschreven in 1930, en de Deutsche Ideologie van Marx, een eeuw eerder geschreven maar pas in 1932 in Moskou gepubliceerd. (Keynes kende de Deutsche Ideologie niet.) Beiden meenden dat ware vrijheid begint wanneer de sleur van de arbeidsdeling en de slavendienst aan de Mammon eindigen. In de woorden van Keynes: ‘De vermoeiende doelgerichte geldmakers kunnen ons allemaal meeslepen in de schoot van economische rijkdom. Maar het zijn degenen die de levenskunst zelf in stand houden en verbeteren en zich niet omwille van bestaansmiddelen verkopen, die het meeste van de welvaart kunnen genieten wanneer hij komt’. In de woorden van Marx: ‘waar niemand één exclusieve sfeer van werkzaamheid heeft, maar iedereen zich kan bekwamen in welke richting hij ook wil, de maatschappij de algemene productie regelt en mij juist daardoor de mogelijkheid biedt, vandaag dit en morgen dat te doen, ‘s ochtends te jagen, ‘s middags te vissen, ‘s avonds veeteelt te bedrijven en na het eten de kritiek te beoefenen, al naar gelang ik verkies, zonder ooit jager, visser, herder of criticus te worden’.

Het beëindigen van onze slavendienst aan de Mammon is niet mogelijk zolang wij niet allemaal rijk genoeg zijn, of tenminste tevreden genoeg met wat we hebben zodat we slechts een minimale hoeveelheid tijd werken, en de overige tijd besteden aan veel grootsere en leuke bezigheden.

Het leven van Keynes zelf is een illustratie van hoe zo’n beter, grootser leven eruit zou kunnen zien. Hij was kunstcriticus, ambtenaar, journalist, statisticus, bedenker van internationale organisaties en hun meest felle criticus, beschermheer van de kunsten, academisch econoom, beursorakel, socialist, essayist, en ten slotte de schrijver van The General Theory. Kleingeestigen zouden hem een manusje van alles kunnen noemen, maar in werkelijkheid was hij een Renaissance-man, en hij dacht dat de mensheid nooit vrij zal zijn totdat iedereen zich een leven kon veroorloven ongeveer zoals bevoorrecht was geweest te mogen leiden.

 

(Vertaling: Herman Simissen)

 

Branko Milanović (°1953) is een Servisch-Amerikaanse econoom, onder meer verbonden aan de City University of New York en de London School of Economics. Hij is vooral bekend door zijn werk over inkomensverdeling en ongelijkheid. De oorspronkelijke tekst verscheen op 19 juni jl. op http://glineq.blogspot.com/ en wordt hier met toestemming van de auteur in Nederlandse vertaling gepubliceerd.

 

[1] Zachary D. Carter, The Price of Peace: Money, Democracy, and the Life of John Maynard Keynes, Random House, New York, 2020.

[2] Het Mont Pèlerin Genootschap was een besloten genootschap van liberale denkers, genoemd naar de Zwitserse berg waar de eerste bijeenkomst ervan plaatsvond.