Guido Vanheeswijck*

 

Als vrijheid iets betekent, dan is het wel het recht om mensen dingen te zeggen die ze niet willen horen. In ons land zijn de progressieven bang voor de vrijheid en willen de intellectuelen het intellect bezwadderen.

– George Orwell

 

Aan een week rondreizen in Noord-Frankrijk heb je genoeg om het te weten. Beeldenstormers zijn van alle tijden. ‘Détruit par la Grande Révolution’ lees je als uitleg bij ruïnes van kloosters en kerken; de Franse revolutie heeft na 1789 haar werk grondig gedaan. Maar ook in het midden van de zestiende eeuw deed men aan afbraakwerken. Protestantse beeldenstormers gingen tijdens de Hugenotenoorlogen evenmin fijnzinnig om met katholiek erfgoed.

Nochtans was het telkens goed begonnen: vanuit een terechte verontwaardiging over mistoestanden in de katholieke kerk was hun verzet opgestaan. Daarin hadden de Hugenoten  het bij het rechte eind: aflatenzwendel, machtsmisbruik, pralerige rijkdom hadden de evangelische boodschap danig besmeurd. Kon je anders dan vanuit een authentieke christelijke inspiratie reageren? En wie kan er twee eeuwen later tegen gelijkheid, vrijheid en broederlijkheid zijn, de vandaag gecanoniseerde leuzen van de revolutionairen die in het vermolmde Ancien regime niet langer aan bod kwamen?

Maar al vlug liep het fout. De terechte verontwaardiging van de dissidenten transformeerde zich gaandeweg tot stijfkoppige koestering van het eigen gelijk, tot een alternatief geloof, ditmaal in hun eigen ethische superioriteit. Zij waren de echte christenen, de echte revolutionairen, de enige rechtschapen uitverkorenen. En zo veranderden door verontwaardiging gedreven dissidenten nagenoeg geruisloos in beeldenstormers. Eerst in naam van het ware geloof, dan in naam van de universele mensenrechten.

Beeldenstormers bestormen nooit hun eigen beelden, altijd die van anderen. Hun eigen beelden beitelen ze in versteend graniet. Als getuigen van hun morele voortreffelijkheid. En vervolgens voelen ze zich gerechtigd alles dat hun superioriteitsgevoel in de weg staat, aan diggelen te slaan. Alleen de Hugenoot heeft het alleenrecht op christen-zijn; alleen de revolutionair op de waarden van gelijkheid en vrijheid. Daarom moet alles verdwijnen dat dit alleenrecht tart.

Eeuwen later betreuren we dat. Archeologen lijmen naarstig de brokstukken, in een wanhopige poging de puzzel van het verleden te reconstrueren. De afstand van de tijd laat ons zien hoe ook de beeldenstormers gevangen zaten in hun eigen gelijk en hoe ze vervolgens de massa inpalmden. Want mensen zijn nu eenmaal nabootsend van aard. Dat noemen we tijdgeest.[i] De eerste steen gooien is een risico, de tweede ook. Daarna wordt het alsmaar eenvoudiger. En dan vallen de slachtoffers, in bosjes. Zo imiteren beeldenstormers hun aanvankelijke vijanden. Het fundamentalisme wisselt slechts van uitzicht. En natuurlijk slaan de aanvankelijke vijanden terug, zodra ze daartoe ook maar een kleine kans zien.

In het Noord-Franse stadje Guise (de oorspronkelijk Vlaamse naam is Wieze)  kan je nog de sporen van dit mimetische machtsspel zien. In 1572 joeg de leider van de katholieken, Hendrik I van Guise, duizenden Hugenoten over de kling tijdens de beruchte Bartholomeusnacht. Reagerend tegen de protestantse beeldenstormers was hij zelf, in naam van het christelijke ideaal, beeldenstormer, meer nog, mensendoder geworden. In hetzelfde stadje werd twee eeuwen later Camille Desmoulins geboren, die de aanzet gaf tot de Franse revolutie. Aanvankelijk zag hij liefst aan elke lantaarnpaal een aristocraat hangen. Maar gaandeweg werd hij gematigder, niet naar de zin van zijn revolutionaire compagnon-de-route, eveneens een Frans-Vlaming uit het naburige Arras (oorspronkelijk Atrecht), Maximilien de Robespierre.

Op 5 april 1794 werd Desmoulins door zijn mederevolutionairen naar de guillotine geleid. Wie niet zuiver in de leer was, ondervond aan den lijve wat gelijkheid inhield. Zonder hoofd is iedereen gelijk, aristocraat, koning, priester en arbeider. De guillotine als toonbeeld van gelijke verdeling van rechtvaardigheid. De beeldenstormer wil steevast zijn gelijk. Of hij protestant  is of katholiek, revolutionair of antirevolutionair, progressief of conservatief, links of rechts, vrouw of man.

Maar blijkbaar leren we nooit uit de geschiedenis. Want opnieuw hebben we onze eigen beeldenstormers. Ook vandaag moeten standbeelden weg, woorden gezuiverd, personen  gecanceld. Ook nu begon het met de beste bedoelingen, uiteraard. De geschiedenis is er één van vallen en opstaan. Ze wemelt van voorouderlijke fouten, ze is gevuld met hun verworvenheden. Het is goed ons verleden kritisch onder de loep te nemen, het is een nooit voltooide taak.

Maar opnieuw liep het al vlug fout. De terechte vraag naar meer historische nuance, naar meer empathie met de ander, de kleurling, de ‘muzelman’, de vertrapte; ze transformeerde  gaandeweg tot een arrogant antwoord. Ze veranderde in de stijfkoppige koestering van het eigen gelijk, vandaag noemen ze dat voortschrijdend inzicht. Alle anderen zijn fout, voorouders die leefden van onheuse vooroordelen die alleen de beeldenstormers weten te doorprikken; tijdgenoten die zich niet herkennen in simplistische tegenstellingen die alleen beeldenstormers fabriceren. Alleen zijzelf zijn neutraal, ‘non-biased’ dopen ze het in hun jargon.

Amper vijf jaar geleden riep men in koor: ‘Nous sommes Charlie”. Vrije meningsuiting ging boven alles. De beeldenstormers van Charlie Hebdo werden gehuldigd. Brutaal moslims (en gelijk wie) choqueren, het moest allemaal kunnen in naam van de vrije meningsuiting. Vijf jaar later dient zelfs de onnozelste grap geweerd te worden. Overtuigd van hun eigen gelijk, gedreven door hun eigen invulling van tolerantie leggen beeldenstormers telkens weer anderen het zwijgen op.

Soms gaan beeldenstormers brutaal tewerk; ze zetten een grote bek op en in het ergste geval gaan ze over tot doodslag. Soms gaan beeldenstormers subtiel te werk. Luidop dromen ze van een heropvoedingsgesticht; sommigen onder hen hebben een engelengezicht.

 

[i] De meest treffende omschrijving van de term ‘tijdgeest’ vind ik in het pas later gepubliceerde voorwoord tot George Orwells Animal Farm: ‘Op ieder willekeurig ogenblik bestaat er een orthodoxie, een geheel van opvattingen waarvoor geldt dat ieder weldenkend mens ze zonder meer onderschrijft. Niet dat het nu bepaald verboden is om dit of dat te zeggen, maar het is not done om het te zeggen, precies zoals het in de negentiende eeuw not done was om in aanwezigheid van een dame het woord “broek” te bezigen. Wie tegen de heersende orthodoxie ingaat, wordt verrassend doeltreffend de mond gesnoerd. Een opinie, die zich aan de mode niets gelegen laat liggen, krijgt vrijwel nooit behoorlijk de ruimte, in de populaire pers evenmin als in de kwaliteitskranten.’ George Orwell, Dierenboerderij. Een sprookje voor volwassenen, met tekeningen van Ralph Steadman, Arbeiderspers, Amsterdam / Antwerpen, 1996, blz. 171.