Harold Polis

 

De dood van Hugo Chavez heeft Venezuela meer kans op vooruitgang gegeven dan alle vaten ruwe olie die er de afgelopen jaren zijn gevuld. In vele opzichten heeft het chavisme meer kwaad dan goed gedaan voor een land dat verzuipt in natuurlijke rijkdommen. Als je de inkomens bekijkt, dan is de ellendig hoge armoedegraad fel teruggedrongen. Maar de maatschappelijke ongelijkheid blijft enorm. Rechtsonzekerheid, politieke willekeur, nationalisaties, toenemend geweld en corruptie zetten de Venezolaanse samenleving onder druk. Bovendien heeft het economische beleid van Chavez niet voor stabiliteit of duurzame ontwikkeling gezorgd. Het oliegeld ligt er nochtans voor het oprapen – vorig decennium werden er dubbele groeicijfers geschreven. De droom om een eigenzinnige versie van het Rijnlandmodel in te voeren is mislukt. De laatste jaren waren er voedseltekorten. Op een bepaald ogenblik was er zelfs geen toiletpapier meer.

Als autoritaire en lichtjes paranoïde Zuid-Amerikaanse brulboei kende Chavez zijn gelijke niet, tenzij in de literatuur. Gabriel Garcia Marquez beschreef het ontluisterende levenseinde van militair en politiek leider Simon Bolivar (1783-1830) in De generaal in zijn labyrint (1989). En daar deed Chavez toch wel wat aan denken. Niet het minst omdat Chavez zelf geobsedeerd was door El Libertador. De mythe wil dat hij tijdens regeringsvergaderingen altijd één stoel leeg liet, voor het geval Bolivar zou weerkeren uit het dodenrijk. Het dieptepunt van die politieke necrofilie was ongetwijfeld de officiële opgraving in 2010 van de resten van Bolivar, in het bijzijn van Chavez. De neergang van het grootste anti-imperialistische icoon van de eenentwintigste eeuw was feeëriek. En meer dan één Venezolaan zal zich de afgelopen jaren hebben afgevraagd waarom het zover was gekomen.

De opkomst van het fenomeen Chavez speelde zich af tegen een achtergrond van acute politieke instabiliteit en toenemende ongelijkheid. Venezuela was tot de eerste verkiezing van Chavez in 1998 een tweepartijenstaat die haar reden van bestaan ontleende aan een politiek akkoord uit 1958. Dat Punto Fijo-pact bezegelde de wil om verkiezingsresultaten te respecteren en de democratie te beschermen, maar ontaardde in een bloedeloze machtsdeling. Uiteindelijk waren het de armen en de lagere middenklasse die de populist Chavez aan de macht brachten; zij hadden het meest te winnen bij de sociale vooruitgang die hij beloofde. Van een afstand leek de opkomst van Chavez op een toepassing van de ideeën van Ortega y Gasset – althans de conservatieve interpretatie ervan. In De opstand der horden beschreef Ortega y Gasset hoe de massa de macht overneemt van een elite die de rol lost. Het loopt fout zodra die elite haar leidende taken niet meer waarneemt en zich laat meedrijven op golven van gemakzucht. De horden van Ortega y Gasset zijn mensen die te goeder trouw een politieke keuze maken, maar te weinig beseffen dat die keuze irreëel of hol is. Bij dit alles speelt de context een cruciale rol, getuige het centrale citaat uit Ortega y Gassets politieke filosofie: ‘ik ben ik plus de omstandigheden’. Om het goed te doen, moet je zorgen dat de context klopt, in je voordeel speelt of verbeterd kan worden. Als je daaraan verzaakt, dan word je een speelbal van de omstandigheden.

Dat wantrouwen voor een te lichtzinnig geloof in een politieke heilsboodschap begint in de moderne tijd bij De Toqueville. Die had voldoende negatieve ervaringen met de Franse Revolutie om op zijn hoede te zijn voor massahysterie. Een deel van het westerse denken stelt zich sindsdien behoedzaam op tegenover vooruitgang als teleologisch geloof. Schuchterheid scheert hoge toppen na de totale depressie van de Eerste Wereldoorlog, zoals Yeats in zijn gedicht ‘The Second Coming’ (1919) beschreef: ‘The ceremony of innocence is drowned; / The best lack all conviction, while the worst / Are full of passionate intensity’. Van die intensiteit getuigt een hele generatie intellectuelen, politici en kunstenaars. Het zijn, in tegenstelling tot wat Yeats dicht, zeker niet alleen de rotte appels die de samenleving nieuw leven trachten in te blazen. De westerse samenleving is op dat moment een grote alambiek vol hijgerige ideeën, machtshonger en ondernemingszin. Er komt een woest distillaat uit de pot dat het hoofd van velen op hol doet slaan: de nieuwe wereld is in aantocht. Van het katholieke renouveau van Jacques Maritain, het pissijn en Mariée mise à nu par ses célibataires, même van Marcel Duchamp, tot de dictatuur van het proletariaat: de wil om de wereld te veranderen doet de grond daveren. De Weltgeist van Hegel lijkt tastbaar aanwezig, de historische voortgang binnen handbereik, en de concrete universaliteit heeft geen gebrek aan buiksprekers. Het zijn ideale omstandigheden zowel voor mystici als voor politieke psychopaten. In die laatste categorie spant Lenin de kroon, een genadeloze zeloot die het individu ondergeschikt maakte aan de revolutie. Bij zijn dood in 1924 verzuipt Rusland in een bloedige chaos. ‘The Russian people were left floundering in the bog’, schrijft Winston Churchill. Ideologische optochten lopen doorgaans vast in de modder. Achter de vlag van de revoluties van rechts en links verzamelen zich de gewillige horden die luidkeels de vrijheid opeisen om tegenstanders hun vrijheid te af te pakken. Enige scepsis lijkt niet meer dan een uiting van gezonde overlevingsdrang.

Ortega y Gasset tekende geen concreet plan uit om negatieve omstandigheden om te buigen, maar hij stelde het gebruik van de scepsis op scherp. Hoewel de maatschappelijke verwildering van de jaren dertig vandaag niet wordt benaderd, is er geen enkele aanleiding om te denken dat we er immuun voor zouden zijn. Vandaar ook het blijvende belang van wat Julien Benda ‘het verraad der klerken’ noemde: intellectuelen die zich gewillig laten misbruiken voor een doel dat ten gronde het hunne niet dient. Ze moeten zich volgens Benda richten op de rede. De varianten op de kritische theorie van Max Horkheimer – nadenken over de manier waarop je mensen kunt bevrijden van beknellende omstandigheden – zijn voor onze samenleving even essentieel als economische groei, stromend water en voldoende toiletpapier.

De twintigste eeuw was de eeuw van de nuttige idioten, wat onder meer de steeds weerkerende vraag naar de band tussen kunst en engagement verklaart. Die relatie blijft ons verrassen, hoewel het bon ton lijkt om te denken dat ze voor ‘de massa’ futiel is. Al was het maar omdat de massaconsumptie van geëngageerde kunst niet zelden een tandeloze en conservatieve subversie in de hand werkt, die even betekenisvol is als bachbloesems genezend zijn. Zondagsschilders zijn van alle tijden, maar het verbeelden van de werkelijkheid is vandaag dankzij de technologie en het verdwijnen van de ambachtelijkheid vrij radicaal gedemocratiseerd. Als kunst vragen moet stellen over de wereld, dan kunnen we die vragen vandaag allemaal stellen, want iedereen – de kunstenaar incluis – is opgegaan in de massa. Hetzelfde geldt eigenlijk voor politiek, economie en het verzet tegen omstandigheden. De 1% superrijken die vandaag de kop van jut zijn, zoals Thomas Decreus beschrijft in Een paradijs waait uit de storm, blijken veel minder onaantastbaar dan ze in de loop van de twintigste eeuw waren. Wat als die obsessie met de 1% een gezellige mythe is die ons ervan weerhoudt de reële vragen te stellen over de manier waarop we onze samenleving willen organiseren om een goed leven te leiden en de kansen van onze kinderen te vrijwaren? Bedrijven die vandaag een kolossale omvang hebben, zoals Amazon.com of Google, blijven veel minder lang zeker van hun koppositie. De grote kolossen uit de verwerkende nijverheid hebben zich allemaal moeten heruitvinden, zoals de oude delfstoffengigant Union Minière zich omvormde tot het recyclagebedrijf Umicore. Wie dat niet doet, verdwijnt. En ook het vermogen van burgers om zich snel en efficiënt politiek te mobiliseren is eerder spectaculair gegroeid, ten nadele van klassieke politieke verenigingen. De kans is toegenomen dat de opstand der nuttige idioten ook nut heeft.

Hoezeer het genoeglijk schimpen is op een wellustige grafschenner als wijlen Hugo Chavez, ook sommige delen en aspecten van Europa getuigen intussen van een Venezolaanse rampzaligheid – minus oliedollars. De perifere eurolanden zinken weg in een moeras van jeugdwerkloosheid en economische achteruitgang. Politieke instabiliteit bedreigt de democratie in Spanje, Griekenland en Hongarije. De ene na de andere strategische machtsalliantie verpulvert, onder druk van de crisis, de wijdverbreide statusangst van burgers en de horror vacui van de politiek. En het Rijnlandmodel, tja, wie durft daar nog over te beginnen? In het gezegende jaar 2009 bracht Yves Leterme er nog een campagneboek over uit. Leterme pleitte toen, als volleerd ACW-er, voor een systeem dat individualisme en materialisme temperde, voor een markteconomie met sociale en ecologische correcties. De aanpassingen die Leterme voorstelde, zijn tot op vandaag niet echt verwezenlijkt en liggen als een loden mantel op de schouders van iedereen die de publieke zaak vooruit wil doen gaan. De pensioengerechtigde leeftijd moet omhoog. De financieringsbasis van de sociale zekerheid moet worden verbreed. De loonstructuur moet worden aangepast. De financiering van de sociale zekerheid kan niet alleen uit arbeid komen. Het Scandinavische flexicurity-model moet worden overgenomen. Enzovoort. Met trekken en sleuren heeft Di Rupo I, in een broeierig besparingsklimaat, een begin gemaakt met die hervorming. Maar de echte verwezenlijking in die vier lange jaren sinds Letermes apologie van het Rijnlandmodel, is de implosie van het ACW.

De nationalisering van Dexia op 10 oktober 2011 was een kantelpunt in onze lokale geschiedenis. Het debacle van Fortis in 2008 oogde spectaculairder, door de vele individuele aandeelhouders die hun belegging in rook zagen opgaan. Maar Dexia snijdt dieper, omwille van de overheden en organisaties die in het kapitaal zaten. Het financiële en morele verlies dat zij hebben geleden, kan niet worden goedgemaakt. Door de werking van de klassieke machtsallianties hebben de institutionele aandeelhouders van Dexia bijzonder veel krediet verloren. Aanvankelijk leek het er op dat het ACW en haar organisaties, als grote referentieaandeelhouders, de dans zouden ontspringen. Maar de heisa rond de garanties voor Arco-coöperanten en de Arco-winstbewijzen in Belfius laten weinig politieke ruimte voor clementie. Het is meer dan symbolisch dat uitgerekend minister-president Kris Peeters begin maart in Rotterdam tijdens de D.G. Van Beuningenlezing het Rijnlandmodel uit het klassieke ACW-discours trok door vrij sterk de nadruk te leggen op individuele verantwoordelijkheid en ondernemerschap. Die ontwikkeling dateert niet van gisteren en strekt zich uit over alle beleidsdomeinen. In de Vlaamse welzijnszorg bijvoorbeeld vormt de zorggarantie een centraal begrip; niet de universele garantie tegen onheil en tegenslag staat voorop, maar het zo efficiënt mogelijk begeleiden van de meest acute zorgvragen. In principe kan die ontwikkeling op termijn alleen maar uitmonden in lossere structuren, minder macht voor het middenveld en een groter privaat initiatief. Vraaggestuurde zorg betekent ook dat de klant op een bepaald moment zal eisen om zelf een keuze te maken uit instellingen, begeleiding of dokters. De levensbeschouwelijke dimensie was al grotendeels verdwenen uit het middenveld, vanaf nu krimpt ook de macht zienderogen.

Het blijft jammer genoeg onvoldoende duidelijk voor ons hoe doodnormaal die toenemende machteloosheid wel niet is. De angst voor verandering zit er in onze eerder conservatieve, maar zo goed als traditieloze samenleving diep in. Het nationalistische standpunt valt vandaag het gunstigste uit voor heel wat kiezers, omdat voortdurend de indruk wordt gewekt dat het verzet tegen supranationale verbanden of het opbreken van een land de beste manier is om verworven rechten te vrijwaren. Maar het valt niet uit te sluiten dat heel wat mensen willen ontsnappen aan de beredeneerde overgang van herverdeling naar meer kapitalisatie, wat overigens een perfect legitiem, maar naïef verlangen is. We hebben als samenleving zeer enthousiast onze democratische goedkeuring verleend aan de uitbouw van een overheid waarvan we steeds meer verwachtten. Een aantal van die verwachtingen hebben we ingelost door meer uit te geven dan mogelijk. Hadden we maar die Venezolaanse oliedollars! Het punt is dat we ondanks die grote overheid en de vele regels niet in staat zijn geweest om de ellende van de grootbanken te vermijden, de discriminatie terug te dringen, het groeiende generatieconflict te sussen of de schoolongelijkheid uit te schakelen. Ook die vaststelling bezegelt het einde van het Rijnlandmodel zoals we dat gekend hebben, zonder dat we daar eigenlijk ooit de grote inzet van een verkiezing van hebben gemaakt.

In onze stille democratie worden sluipende beslissingen genomen, die het melancholische verlangen naar een grote geste doen toenemen. Maar die sluipende beslissingen zijn, net als de tanende macht van traditionele machtscentra, overal merkbaar. Ze zijn ook veel minder dan we denken de verdienste van antisysteempartijen. Moises Naim beschrijft in zijn boek The End of Power hoe hij een wereldwijde verzwakking van macht als leidend principe detecteert. In een vorig leven was Naim een Venezolaans minister van Handel, wat hem alleszins de ervaring oplevert om over moeilijke landen te schrijven. Macht verschuift niet alleen van het ene land of de ene regio naar de andere; het verandert ook van aanzien. Naim ziet hiervoor drie redenen. De wereld is zo groot en vol dat elke controle meteen tot imperial overstretch leidt of gewoonweg niet werkt. Die feilbaarheid van de macht doet denken aan de informatieparadox van Friedrich Hayek: de overheid kan volgens hem nooit voldoende informatie verwerken om zich in de plaats van de markt te stellen. Nog belangrijker is de mobiliteit die mensen in staat stelt om alles te doen, om het even waar. En tot slot legt Naim de nadruk op mentaliteit: mensen hebben hun aspiraties en waarden zo bijgesteld, dat ze individuen worden die niets meer voetstoots aannemen. Die drie factoren – onoverzichtelijkheid, mobiliteit en mentaliteit – hebben ervoor gezorgd dat macht makkelijker te verwerven is, maar moeilijker te gebruiken, en dat zij sneller verdwijnt. Machtsmonopolies of -allianties, zoals die bij middenveldorganisaties geconcentreerd zat, hebben allerminst het eeuwige leven en brokkelen in onze vloeibare tijden sneller af dan voorzien. Omdat ze makkelijker te organiseren zijn, nemen tegenkrachten even snel een aanzienlijke omvang aan, zoals de Tea Party, de Piratenpartijen of Movimento 5 Stelle – Beppe Grillo heeft geen partij, maar een ‘beweging’. Dat zijn pas grote gestes die het publiek beroeren, zonder dat je moet terugvallen op een preek over het Scandinavische model. Maar dan komt de eeuwige vraag: hoe moet je in godsnaam al die chaotische uitbarstingen van energie en kortetermijndenken in de pas van het algemeen belang doen lopen? Never waste a good crisis.

Literatuur

Thomas Decreus, Een paradijs waait uit de storm. Over markt, democratie en verzet, EPO, 2013.

Moises Naim, The End of Power. From Boardrooms to Battlefields and Churches to States, Why Being In Charge Isn’t What It Used to Be, Basic, 2013.