Frank Inklaar

Het is een wonderlijk tijdstip om een artikel te schrijven waarin de verleidingen van het isolationisme in de Verenigde Staten aan de orde komen. Immers, in het tijdperk van deBush Doctrine, nu ingevuld door Amerikaanse troepen in Irak, lijkt het erop dat de Amerikaanse buitenlandse politiek gedragen wordt door een overmaat aan internationalisme. Er vallen weinig isolationistische geluiden te horen in de Verenigde Staten, ook niet bij tegenstanders van de huidige buitenlandse politiek. Het staat niet echt ter discussie dat de Verenigde Staten door hun positie als enige supermacht een onontkoombare rol op het wereldtoneel hebben. De discussie gaat hooguit over hoe men zich op het wereldtoneel dient te gedragen. Dat daarbij door invloedrijke politici gepleit wordt voor een ‘Alleingang’ van de Verenigde Staten, dat de populariteit van de Verenigde Naties op een dieptepunt staat, dat een aloude afkeer van het ‘oude Europa’ zich manifesteert, die verschijnselen lijken in het huidige tijdsgewricht geen tekenen van een isolationistische houding. Enige decennia geleden zou dit wel als zodanig geïnterpreteerd zijn. Dit geeft aan dat in het Amerikaanse denken over de buitenwereld het internationalistische perspectief en het isolationistische perspectief dichter bij elkaar liggen dan menigeen denkt. Eens achterom kijken naar de verhouding tussen beide perspectieven is derhalve een minder vreemde bezigheid dan het nu lijkt.

Inzicht krijgen in het denken van Amerikanen over het buitenland voert onmiddellijk terug naar de koloniale periode in de Amerikaanse geschiedenis. Hoewel mensen van allerlei pluimage en met zeer verschillende motieven zich in de Amerikaanse koloniën vestigden, is New England met zijn puriteinse kolonisten de bakermat van veel Amerikaanse denkbeelden. Hier zijn belangrijke wortels te vinden van de Amerikaanse houding ten opzichte van de buitenwereld. De puriteinen, een Engelse dissidente geloofsgroep, die door hun afwijkende standpunt inzake de Anglicaanse kerk in Engeland waren achtergesteld, vertrokken rond 1630 massaal naar het huidige Massachusetts. Hun leider John Winthrop was duidelijk over het doel van de vestiging in Amerika. In 1630 schreef hij aan boord van de Arabella op de Atlantische Oceaan over de stichting van een ‘city upon a hill’, een baken in een woestenij, een voorbeeldige gemeenschap. De gemeenschap diende vooral ook een voorbeeld te zijn voor de buitenwereld hoe een ware, naar Gods voorschriften levende samenleving moest zijn. Het beeld van de ‘city upon a hill’ is een zeer belangrijk beeld in het Amerikaanse denken geworden. En dit beeld heeft twee zijden, twee impulsen die later terug te vinden zijn in politieke vertalingen met betrekking tot het Amerikaanse handelen jegens buitenstaanders. De ideale gemeenschap is in zichzelf gekeerd, op de heuveltop, en torent uit boven de verdorven wereld. Men voelt zich als een ‘Zion in the Wilderness’. Die omringende wereld is duivels en corrumpeert. Om rein te blijven moet die wereld op een afstand worden gehouden. In deze introverte houding ligt de kiem van de isolationistische benadering, waarin de gedachte centraal staat dat Amerika zich niet dient te laten verstrikken in de boze buitenwereld, omdat daardoor de Amerikaanse samenleving te gronde zal gaan. Echter, de ideale gemeenschap op de heuvel heeft ook een voorbeeldfunctie. Hoezeer men overtuigd is van de eigen speciale positie, de eigen uitverkorenheid, anderen kunnen hiervan wellicht ook deelgenoot gemaakt worden. In ieder geval moet het voorbeeld uitgedragen worden. En in deze extraverte opvatting ligt de kiem van een internationalistische benadering van de buitenwereld: Amerika als lichtend voorbeeld, en tevens bereid om dit lichtende voorbeeld aan anderen over te dragen.

Dat Amerika een bijzondere rol zou gaan spelen als lichtend voorbeeld voor de wereld was voorspeld in de oude gedachte die bekend staat als de translatio imperii, of ook wel de heliotropische mythe. Volgens dit idee was er een opeenvolging van dominante wereldrijken, die de menselijke beschaving steeds verder zou voeren. De opeenvolging had ook een geografische richting: begonnen in het oosten, om vervolgens met de zon mee naar het westen te verschuiven. Zo liep de rode ontwikkelingsdraad in de menselijke geschiedenis van Babylon en Perzië, via Egypte en Griekenland naar Rome. De ontwikkeling werd voortgezet in West-Europa en vervolgens in Amerika. Ook dit wees op een onvermijdelijke bijzondere positie van Amerika.

De volgende belangrijke elementen in het Amerikaanse denken over het buitenland zijn gevormd in de jaren waarin de Verenigde Staten als natie is ontstaan. Wat schematisch gezegd: het puriteinse idee van de ‘city upon the hill’ raakt geseculariseerd en beïnvloed met name door verlichtingsideeën. De Verenigde Staten als nieuwe natie zijn nu een ‘noble experiment’, met een nieuwe, tenminste in potentie ideale staatsvorm, te midden van een wereld vol perfide monarchieën en machtswellustige tirannen. In de Onafhankelijkheidsverklaring van 1776 staan de basiswaarden van de nieuwe Amerikaanse natie geschreven: vrijheid en gelijkheid. De Grondwet van 1787 biedt het raamwerk van de Amerikaanse staatsvorm: een democratische republiek, waarin de scheiding der machten met wederzijdse controlemogelijkheden garandeert dat niet één enkel principe de boventoon zal voeren. De Onafhankelijkheidsverklaring, de Grondwet en nog enige basisdocumenten uit deze periode vormen het fundament van de Amerikaanse staat tot op de dag van vandaag. Ze vormen het middelpunt van een welhaast religieuze verering. Terwijl andere landen hun identiteit halen uit een gemeenschappelijke taal of geschiedenis, gemeenschappelijke voorouders, of een gemeenschappelijke cultuur, ligt de Amerikaanse identiteit besloten in ideeën. Ideologie is de bestaansgrond van de Verenigde Staten. Het is niet zo verwonderlijk dat ideologie er zo belangrijk is. Het land was en is opgebouwd uit bevolkingsgroepen met zeer diverse achtergronden, en ideologie is het enige wat een dergelijke mix bijeen kan houden. Dat verklaart ook de welhaast religieuze verering van de Amerikaanse ideologie in de Verenigde Staten. Dit is wat de bevolking samenbindt, wat Amerika tot Amerika maakt en wat in de ogen van veel Amerikanen de Verenigde Staten zo uniek maakt. En net als bij het beeld van de ‘city upon the hill’ heeft ook het ideologische fundament van de Amerikaanse staat naar buiten toe twee mogelijke vertalingen. Het introverte, isolationistische element overheerst als men erop wijst dat het ‘noble experiment’ eerst nog verder moet rijpen, of in ieder geval beschermd moet worden tegen invloeden van buiten. De Verenigde Staten moeten eerst op zichzelf letten, zelf de unieke idealen tot uitvoering brengen in eigen land en zich vooral niet bezighouden met de machtsspelletjes van minder verlichte naties, die met name in Europa zijn gevestigd. De War of 1812 tegen Engeland, die voor de Verenigde Staten niet erg succesvol was verlopen en waarin zelfs de nieuwe hoofdstad Washington in vlammen was opgegaan, versterkte dit sentiment. Anderzijds is er het extraverte, potentieel internationalistische element: de verworvenheden van het Amerikaanse stelsel kunnen ook ten voorbeeld gesteld worden aan de rest van de wereld, en dit in principe ideale model kan worden overgedragen aan anderen. Dus ook hier, net als bij het beeld van de ‘city upon the hill’ is er sprake van de aanname dat het Amerikaanse experiment uniek en buitengewoon waardevol voor de mensheid is. Dit uitgangspunt kan dan in een introverte en een extraverte richting worden uitgewerkt: of we houden onze unieke samenleving voor onszelf (isolationistisch), of we dragen onze principes uit (internationalistisch).

De isolationistische uitwerking beheerste in de negentiende eeuw de officiële buitenlandse politiek, zij het met belangrijke uitzonderingen. In 1823 werd het geformaliseerd in de Monroe Doctrine. De isolationistische boodschap was daarin duidelijk. De Verenigde Staten verklaarden dat zij zich niet zouden bemoeien met de politieke manoeuvres en oorlogen in Europa. Het konkelende, corrumperende oude Europa zou men mijden. Om niet in een of ander conflict te worden meegezogen zou men de bestaande Europese koloniën links laten liggen. De doctrine stelde ook dat de politieke systemen in de Verenigde Staten en Europa fundamenteel anders waren. Elke poging van de Europese landen om hun politieke systeem uit te breiden richting Amerika zou gevaarlijk zijn voor het voortbestaan van het unieke Amerikaanse politieke systeem en zou derhalve op Amerikaanse tegenwerking kunnen rekenen. Dat standpunt paste precies in het uitgangspunt van de uniciteit van het Amerikaanse experiment en de introverte, isolationistische uitwerking hiervan. In de Monroe Doctrine zat echter een internationalistisch addertje onder het gras. De Verenigde Staten claimden het hele Amerikaanse continent als achtertuin waar Europa zich niet mee diende te bemoeien. Isolationistisch naar Europa toe, maar zeker niet naar de rest van het Amerikaanse continent. Overigens was het belang van de Monroe Doctrine in 1823 nog minimaal. Pas veel later werd de doctrine een belangrijk uitgangspunt voor de Amerikaanse buitenlandse politiek.

De zelfbedachte beschermingsrol van de Verenigde Staten over het Amerikaanse continent was een internationalistische uitzondering op het isolationistische sentiment. De eigen expansie naar het westen viel geheel buiten het schema van isolationisme of internationalisme. In de ogen van de gemiddelde Amerikaan had deze expansie niets te maken met het politieke gekonkel van de buitenlandse politiek. Toch zijn in de Amerikaanse expansie naar het westen wel degelijk de introverte en extraverte sentimenten te zien die richting geven aan de opstelling van Amerikanen jegens het buitenland.

Even een stapje terug in de tijd. In 1782 verscheen een klassiek geschrift, Letters from an American Farmer – een roman bestaande uit brieven van de Amerikaanse herenboer James Hector St. John aan een Brits correspondent – van de hand van Michel Guillaume Jean de Crèvecoeur. In het werk van Crèvecoeur, een Frans intellectueel die een deel van zijn leven als emigrant in Amerika doorbracht, komt een aantal van de hierboven geschetste ontwikkelingen samen. Crèvecoeur beschrijft geheel in de stijl van de translatio imperii de nieuwe Amerikaanse samenleving als een volgend (en hoger) stadium in de geschiedenis van de menselijke beschaving. De nieuwe Amerikaanse natie is vrij van de smetten uit de Oude Wereld. Hij schetst de nieuwe Amerikaanse mens die uitverkoren is om de toorts der beschaving verder te voeren in een nieuwe samenleving gebaseerd op gelijkheid en vrijheid. Crèvecoeur voegt echter een nieuw element aan het verhaal toe. Hij ziet niet alleen dat de hoogste trap van de menselijke beschaving zich in Amerika gaat openbaren, maar ook dat de verspreiding van de beschaving zich op het Amerikaanse continent als het ware herhaalt. Hiermee brengt hij de expansie van de Amerikaanse natie naar het westen binnen het ideologische verhaal. Bij Crèvecoeur ligt het centrum van de Amerikaanse beschaving aan de oostkust en neemt de mate van beschaving af naar het westen. Maar hij benadrukt ook dat de ‘frontiersmen’ de fakkeldragers van de beschaving zijn. En hier komen we bij een aardige vermenging van isolationistische en internationalistische sentimenten, kenmerkend voor de interpretatie van de Amerikaanse expansie naar het westen.

De dominante ideologie achter de expansie naar het westen in de negentiende eeuw was de ‘manifest destiny’. Deze term, gemunt in 1845 door de publicist John O’Sullivan, verwijst naar het idee dat expansie naar het westen voor de Amerikanen de vervulling van een goddelijke en onloochenbare lotsbestemming is. De unieke Amerikaanse beschaving moet worden verspreid en God heeft hiervoor de rest van Noord-Amerika aan de Verenigde Staten toegewezen. De expansie is geen botte veroveringsdrift, maar het is de nationale lotsbestemming van de Amerikaan om de hoogstaande idealen van de Amerikaanse natie uit te dragen en te vestigen. Terwijl de buitenlandse politiek ten aanzien van Europa dus strikt isolationistisch was, paste de expansie op het eigen continent in de extraverte uitleg van het unieke karakter van de Amerikaanse samenleving. De verstrengeling van beide tendensen is bij O’Sullivan (en met hem bij vele andere Amerikanen) duidelijk. Enerzijds is er het zich afzetten tegen de Europese voorbeelden en de roep om vooral de eigenheid van de Amerikaanse samenleving te koesteren. Anderzijds is er het besef dat in de uniciteit van het Amerikaanse experiment ligt opgesloten dat men geroepen is om uit te groeien tot ‘the great nation of futurity’ (O’Sullivan in 1839) die uitverkoren is om de wereld te leiden naar universele vrijheid, gelijkheid en verlossing van de mensheid. Er is een verwantschap met de ideologie van andere westerse landen in de relatie tot hun koloniën. Zo bezien is de ideologie van de ‘manifest destiny’ de Amerikaanse variant van een veel breder westers sentiment dat samen te vatten is in de in Engelse koloniale kringen populaire frase van ‘the white man’s burden’. Het is niet verwonderlijk dat dezelfde gedachte van ‘manifest destiny’ aan het eind van de negentiende eeuw werd gebruikt om de overname van Spaanse koloniën (Cuba, de Filipijnen) na de Spaans-Amerikaanse oorlog van 1898 te rechtvaardigen. Maar in de Amerikaanse variant speelt ook een verder liggend doel, een welhaast religieuze missie om de hele wereld deelgenoot te laten worden van de verworvenheden van het Amerikaanse experiment.

De Amerikaanse reflectie op de expansie naar het westen heeft nog een ander belangrijk introvert element in zich. In 1893 presenteerde de historicus Frederick Jackson Turner een paper dat van blijvende invloed zou blijken op het Amerikaanse gedachtegoed. Turner postuleerde de enorme betekenis van de frontier, het steeds opschuivende grensvlak tussen beschaving en wildernis, voor de ontwikkeling van de Amerikaanse samenleving. Amerika was niet een product van Europese tradities; het echte Amerika was een product van de frontier. De constante expansie naar het westen en de doorlopende confrontatie met de woestenij zorgden ervoor dat de unieke eigenschappen van de Amerikaanse samenleving zich telkens konden verjongen en versterken. Juist aan de frontier werd het bijzondere van de Amerikaanse samenleving herbevestigd. In Turners these over de betekenis van de frontier staat weer het unieke karakter van het Amerikaanse experiment centraal. Bij Turner is de ervaring van de expansie naar het westen een integraal onderdeel geworden van dit unieke Amerika. Niet het kosmopolitische oosten van de Verenigde Staten met zijn banden met Europa schraagt het echte Amerika. Turner geeft deze belangrijke rol aan de frontier en bouwt zo voort op het beeld van Crèvecoeur van de frontiersman als fakkeldrager van de beschaving. Het hart van Amerika ligt in het midden-westen en westen van de Verenigde Staten, ver van corrumperende invloeden van buiten. In die zin sluit Turners these aan bij de introverte uitleg van het experiment ‘Amerika’. Het is een nieuwe waardering voor de gemiddelde bewoner in het midden-westen van de Verenigde Staten: bewoners die alleen al uit geografische redenen niet gericht waren (en zijn) op de wereld buiten de Verenigde Staten.

Turner presenteerde zijn these omdat de frontier officieel opgehouden had te bestaan. De expansie naar het westen op het Amerikaanse continent had haar grenzen bereikt. Ook in andere opzichten was de positie van de Verenigde Staten aan het einde van de negentiende eeuw veranderd. Het land was uitgegroeid tot een economische wereldmacht met de daarbij horende belangen. Door de Spaans-Amerikaanse oorlog waren de Verenigde Staten, naar eigen zeggen tijdelijk, in het bezit gekomen van koloniën. De optie van een strikt isolationisme werd een feitelijke onmogelijkheid. Men kon zich niet geheel afwenden van het wereldtoneel. Niet geheel toevallig kreeg de Monroe Doctrine aan het begin van de twintigste eeuw een activistische uitleg van president Theodore Roosevelt. De Verenigde Staten behielden zich het recht voor binnen de westelijke hemisfeer militair in te grijpen indien de stabiliteit en het welbevinden van buurlanden in gevaar kwamen. Amerikaanse belangen vlak bij huis dienden verdedigd te worden. Roosevelt roerde menigmaal de Big Stick in Latijns-Amerika en het Caribisch gebied. Ten aanzien van Europa profileerde Roosevelt zich als geïnteresseerde buitenstaander, als vredestichter. De internationalistische aanpak kreeg weer een andere vertaling in Azië. Hier was het Amerikaanse economische belang gediend met een open toegang tot de diverse markten. Met de toename van de economische kracht van de Verenigde Staten werd ook de voortreffelijkheid van het Amerikaanse economisch systeem opgenomen in het pantheon van Amerikaanse deugden. Vrij ondernemerschap en vrijhandel werden de economische vertalingen van democratie en gelijkheid. En ook het economisch systeem werd ten voorbeeld gesteld aan de buitenwereld, in dit geval niet geheel ontbloot van eigenbelang. Vrij ondernemerschap, vrijhandel, vrije toegang tot markten zouden de hele wereldbevolking ten goede komen. Het bewijs hiervoor waren de Verenigde Staten zelf. Immers, daar was de economische kracht ook voortgekomen uit een grote, vrije markt. Het thema van de vrije economische markt is sinds het begin van de twintigste eeuw altijd op de agenda van de Verenigde Staten blijven staan, hoe isolationistisch men zich politiek ook opstelde.

Isolationistische sentimenten waren sterk rond het begin van de Eerste Wereldoorlog. Een achterliggende factor hierbij was de verandering in bevolkingssamenstelling in de Verenigde Staten. Het land kreeg een enorme toevloed van immigranten uit Zuid- en Oost-Europa te verwerken. Deze immigranten hadden een andere culturele achtergrond dan de eerder gearriveerde immigranten. Een deel van de ‘autochtone’ bevolking vreesde voor het karakter van het bestaande Amerikaanse experiment. Zouden al die vreemdelingen de unieke Amerikaanse normen en waarden wel in voldoende mate onderschrijven? Zouden er geen corrumperende invloeden uit het buitenland meesluipen?

Toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak, stelde een groot deel van de Amerikaanse bevolking met vreugde vast dat men achter de Atlantische Oceaan op een veilige afstand van Europa woonde. De conflicten in Europa waren typische uitingen van de verdorven Europese machtspolitiek waarmee men niets te maken wilde hebben. Neutraliteit was de voor de hand liggende keuze. De neutraliteit lag echter snel onder vuur. Het overgrote deel van de Amerikaanse bevolking was eerste- of tweedegeneratie-immigrant uit een van de strijdende naties in Europa, en was daardoor veel meer betrokken bij het verloop van de strijd dan een strikte neutraliteit toeliet. Bovendien waren de Verenigde Staten een te belangrijke macht in de wereld geworden om links te laten liggen. Zo klopten de geallieerden weldra aan de deur voor leningen, die ze ook voor steeds grotere geldsommen kregen. Amerikaanse bedrijven leverden graag aan de strijdende partijen. Zo werden de Verenigde Staten steeds meer zelf partij in het conflict. De stemming in het land was echter zodanig isolationistisch dat Wilson in 1916 nog tot president kon worden verkozen met de uitdrukkelijke belofte de Verenigde Staten buiten de oorlog te houden. De publieke opinie sloeg echter snel om toen Amerikaanse schepen het doelwit werden van de Duitse duikbotenoorlog. En, karakteristiek voor de Amerikaanse opstelling in de wereld, als de introverte, isolationistische kaart niet gespeeld kan worden, als het reine Amerika zich niet buiten de corrumperende strubbelingen in de wereld kan houden, dan trekt het ten strijde om de wereld te hervormen en de wereldbevolking deelgenoot te maken van het nobele Amerikaanse voorbeeld. Zo betraden de Verenigde Staten het strijdtoneel in ‘the war to end all wars’ met als doel ‘to make the world safe for democracy’.

Na de Eerste Wereldoorlog sloeg de stemming weer even hard om. Het programma van Wilson voor de naoorlogse wereld, bekend als de Veertien Punten, liep schipbreuk op de realiteiten van de dagelijkse politiek. De wereld liet zich niet zo makkelijk hervormen naar Amerikaans model. Voor wie moest het recht op zelfbeschikking wel gelden en voor wie niet? Hoe was een dergelijk recht te verenigen met het verleggen van grenzen door de overwinnende landen? Waarom zou vrijhandel ook interessant zijn voor landen die economisch minder ontwikkeld waren dan de Verenigde Staten? Waarom mochten de Verenigde Staten in de eigen hemisfeer wel alleen voor politieman optreden, terwijl voor de rest van de wereld een nieuwe multinationale organisatie als de Volkenbond deze rol zou vervullen? Zo waren er legio vragen en problemen, en zo werd de wereld niet naar Amerikaans voorbeeld hervormd. De reactie in de Verenigde Staten was duidelijk. Men keerde zich sterk naar binnen. Geen Volkenbond, geen verwikkelingen in niet op te lossen Europese conflicten, geen nieuwe immigranten meer in het land, maar eerst in eigen kring genieten van de eigen verworvenheden in de roaring twenties en daarna sappelen in de depressie. Maar zelfs op het hoogtepunt van deze isolationistische houding kon en wilde Amerika zich niet helemaal afzonderen van de rest van de wereld. Daarvoor was het land eenvoudigweg te belangrijk geworden. Zo bleef men betrokken bij de internationale diplomatiek en bij de financiële ondersteuning van Europa in de jaren twintig. En economisch gezien was het al helemaal niet in Amerikaans belang, de banden met de wereld door te snijden.

Door de veranderde verhoudingen in de wereld werd de isolationistische houding van de Verenigde Staten aan het eind van de jaren dertig en het begin van de jaren veertig steeds minder houdbaar. De aanval van Japan gaf het beslissende zetje, en weer konden de Verenigde Staten ten strijde trekken voor een betere wereld. Anders dan na de Eerste Wereldoorlog had in 1945 het internationalistische sentiment de overhand. De Verenigde Staten zetten zich in om de wereld te hervormen in de richting van het Amerikaanse model. Het meest duidelijk was dat op economisch terrein, waarin men, door internationale organisaties, probeerde de Amerikaanse uitgangspunten te verwezenlijken. Een gelijksoortig idee zat achter de reconstructie van West-Europa, dat deels via het Marshall-plan gestalte kreeg. Een eerste deel van de wereld was zo verstandig het Amerikaanse voorbeeld tenminste voor een belangrijk deel te volgen. In de rest van de wereld zou wellicht dit inzicht nog eens doorbreken. Voor zolang konden de Verenigde Naties, gedomineerd door de Verenigde Staten, een regulerende rol vervullen.

De nieuwe wereldorde kende al spoedig zijn beperkingen door de Koude Oorlog. Het conflict met de communistische wereld had voor Amerikanen een andere dimensie dan alleen een machtsconflict tussen twee grootmachten. Ingebakken in het Amerikaanse denken is het geloof dat het Amerikaanse politiek-economisch systeem het beste biedt voor de mensheid. Zoals al eerder opgemerkt, heeft de extraverte uitwerking van dit geloof missionaire dimensies. Dit leidt onmiddellijk tot conflict als men geconfronteerd wordt met een ideologie die gelijke claims legt. En dat is het geval met het communisme, dat ook pretendeert het beste politiek-economisch systeem voor de gehele mensheid te zijn en dat net zo enthousiast aan de wereldbevolking voor eigen bestwil kan worden aangeboden. Zo bezien is de Koude Oorlog een confrontatie tussen twee ideologische systemen die beide beweren het beste voor de wereldbevolking te bieden. De Verenigde Staten konden dit niet over hun kant laten gaan. De extraverte optie was het bestrijden van het communisme waar ook ter wereld. Dit is de ratio achter de Truman Doctrine, hoewel in het containment-idee een soort gesublimeerd isolationisme kan worden herkend. Gesublimeerd, omdat nu niet het eigen Amerikaanse experiment moet worden gekoesterd en beschermd, maar wel de ‘vrije wereld’, een concept dat sterke trekken heeft van het Amerikaanse model, maar dan op een grotere schaal. Andere, minder gesublimeerde isolationistische tendensen zijn in de Verenigde Staten zelf te herkennen. Het binnenlandse anti-communisme uit de periode-McCarthy richt zich niet voor niets onder meer tegen internationalistisch georiënteerde intellectuelen.

Aan het einde van de Koude Oorlog bleven de Verenigde Staten als enige supermacht over. De overwinning van het Amerikaanse systeem kon worden afgekondigd, en zelfs klonk hier en daar de aankondiging dat de geschiedenis voltooid was. De oude belofte dat de wereldbevolking het Amerikaanse voorbeeld zou volgen, leek zich te gaan verwezenlijken. Maar ook nu was de werkelijkheid weerbarstiger. Het duurde enige tijd voordat de Amerikanen gewend waren aan de nieuwe situatie. Kon men tevreden achteroverleunen en daarmee de introverte impuls weer volgen, of moest men als enig overgebleven supermacht de rol van politieagent van de wereld spelen? Moest dit alleen gebeuren waar Amerikaanse belangen in het geding waren, of overal waar het goede wereldsysteem bedreigd werd? Moest men dit alleen doen, of in overleg met anderen, bijvoorbeeld in de Verenigde Naties? Na jaren van schipperen tussen al deze mogelijkheden was het weer een aanval op Amerikaans grondgebied die leidde tot een duidelijke stellingname: de Bush Doctrine. Gegeven het feit dat de Verenigde Staten de enige supermacht zijn en daardoor grote internationale politieke en economische belangen hebben, is een echte isolationistische opstelling vrijwel uitgesloten. Vrijwel niemand in de Verenigde Staten, tenminste voorzover men belangstelling heeft voor de rest van de wereld, en op een enkele militieman in de bossen van Montana na, zal dit ontkennen. De Bush Doctrine is een politiek van internationalisme tegen wil en dank met sterke introverte trekken. Uit eigenbelang wordt opgetreden tegen de landen van het kwaad, die het Amerikaanse wereldspel niet willen spelen. Dat kan met de zegen van de Verenigde Naties of van de bondgenoten, maar krijgt men die niet, dan handelen de Verenigde Staten wel alleen. Dan verdedigt men zelf wel de verworvenheden van het voortreffelijke Amerikaanse systeem en voelt men zich niet gebonden aan de internationale regels. Per slot van rekening wordt een hoger doel gediend.

Wat leert deze beschouwing-met-zevenmijlslaarzen van de geschiedenis van het isolationisme en het internationalisme in de Verenigde Staten? De voornaamste conclusie is dat niet de tegenstelling tussen isolationisme en internationalisme centraal zou moeten staan. Veel fundamenteler is de onderliggende aanname van beide, namelijk de uniciteit van het Amerikaanse experiment, en de superioriteit van het Amerikaanse politieke en economische systeem. Deze aanname is vanaf puriteinse tijden een religieus getinte, drijvende kracht in de Amerikaanse geschiedenis gebleven. Redenerend vanuit deze aanname, kan men tot een introverte (isolationistische) en een extraverte (internationalistische) uitwerking ervan komen. Het zijn twee zijden van dezelfde munt. Beide uitwerkingen zijn, mede afhankelijk van de positie van de Verenigde Staten op het wereldtoneel, wisselend en soms naast en door elkaar in stelling gebracht. Er is een impuls om het unieke van de Verenigde Staten te beschermen, om corrumperende invloeden buiten de deur te houden en je niet met de boze buitenwereld te bemoeien. Er is ook een impuls om al dat voortreffelijks dat in de Verenigde Staten is ontstaan en waarvan het krachtige Amerika het overtuigende bewijs is, te delen met de rest van de wereldbevolking. Want als het systeem in de Verenigde Staten met zijn heterogene bevolking werkt, kan het ook voor de hele wereld werken. De gedachte dat de rest van de wereldbevolking het Amerikaanse systeem begeert, staat niet ter discussie. Wie wijst nu het beste af?

 

Literatuur

Robert C. Baron, Soul of America. Documenting our past 1492-1974, Fulcrum Inc., Golden, Co., 1989.

John Lewis Gaddis, ‘George W. Bush: de nieuwe Wilson’, in Dakota, nr. 1, 2003.

M. Thomas Inge (ed.), A nineteenth-century American reader, USIA, Washington, 1989.

J.A. Leo Lemay (ed.), An early American reader, USIA, Washington, 1989.

G.B. Tindall with David E. Shi, America. A narrative history, 2 vol., 3de ed., W.W. Norton & Co., New York/Londen, 1992.