Willem Lemmens*

 

Een mens op weg. Dagboek, onder deze titel verscheen onlangs bij Uitgeverij Averbode het dagboek van de Vlaams-Belgische filosoof Louis Dupré die op 11 januari 2022 in Kortrijk overleed. Het mooi uitgegeven boek vormt een bloemlezing uit een oorspronkelijk in het Engels geschreven dagboek dat de auteur begon in de jaren ’70 van de vorige eeuw. De vooral in Amerika bekende filosoof maakte zelf omstreeks 2009 een selectie van de teksten voor zijn Europese lezers. Zijn echtgenote, Edith Dupré-Cardoen bedankt in het voorwoord de vrienden van haar man die de uitgave van dit dagboek mogelijk maakten. De theologe Maria ter Steeg vertaalde de teksten, bijgestaan door Herman De Dijn en Patrick Lateur, respectievelijk filosoof en dichter-vertaler, en bibliothecaris Steven Spileers. Aan het einde van het boek is ook een korte intellectuele biografie van de hand van Herman De Dijn opgenomen.

Met deze uitgave krijgt de Nederlandstalige lezer een uniek boek in handen. Wie al vertrouwd is met het filosofisch werk van Dupré zal ongetwijfeld tot een rijker inzicht komen in zijn persoon, voor anderen kan dit dagboek een aanleiding zijn om zich in zijn filosofisch onderzoek van de moderne cultuur te verdiepen. Maar eigenlijk staat dit dagboek op zich: het is een origineel menselijk document, dat ons via de stem van een gezaghebbend intellectueel doet nadenken over de eigen levensweg en het verlangen naar waarheid en authenticiteit waardoor elke mens wordt bewogen.

Avondeten

‘We begonnen aan de voorbereidingen van het avondeten.’ Zo eindigt Louis Dupré een beschouwing in september 1995. De beschouwing is getiteld ‘De Bijbel in de tuin’ en doet verslag van een bijeenkomst ten huize van de professor filosofie met doctoraatsstudenten. Jonge mensen hebben samen met hun leermeester van gedachten gewisseld over de eigenheid van christendom en jodendom, de plaats van de Bijbel daarin, de Godsidee als een universeel cultuurgegeven. Maar dan is het tijd om te eten: de geest heeft rust nodig, verpozing en gaat weer op in het belangeloze samenzijn.

Louis Dupré is op dat ogenblik al een gevierd en hooggewaardeerd figuur aan Yale University. Veertig jaar daarvoor was hij als lector aan de universiteit van Georgetown bij Washington voor een schamel jaarsalaris van $ 4000 zijn loopbaan begonnen. Een studie over Marx, en diens verhouding tot Hegels rechtsfilosofie had de aandacht gewekt in Amerika. Eerst echt naam maakte Dupré met een werk over godsdienstfilosofie, The Other Dimension. A Search for the Meaning of Religious Attitudes, dat in 1972 verscheen en in meerdere talen werd vertaald. Ook in Vlaanderen bleef dit werk niet onopgemerkt. In 1989 werd Dupré, ondertussen Amerikaans staatsburger, buitenlands lid van de Koninklijke Belgische Academie van Letteren, Wetenschappen en Kunsten.

In 1977 spreekt Dupré aan de ontbijttafel tijdens een congres in Ottawa met de beroemde Duitse filosoof Hans-Georg Gadamer over het verschil tussen het premoderne en moderne denken. Dupré geeft een mooie beschrijving van deze ontmoeting in het dagboek (‘Gedenkwaardig ontbijt’). Hier werd een zaadje gedropt voor de trilogie over de moderne cultuur, die definitief Dupré’s naam vestigde. Met zijn A passage to Modernity. An Essay in the Hermeneutics of Nature and Culture (1995), The Enlightenment & the Intellectual Foundations of Modern Culture (2004) en The Quest of the Absolute: Birth and Decline of European Romanticism (2013) leverde de Belgische filosoof zondermeer een studie van wereldformaat af. Het is geen toeval dat Dupré aan meerdere universiteiten een eredoctoraat ontving.

Dupré’s cultuurfilosofie kan gerust staan naast die van figuren als Hans Blumenberg, Charles Taylor of Alasdair MacIntyre. In onze contreien oefende zij invloed uit op ondermeer het cultuurfilosofisch denken van Guy Vanheeswijck, het onderzoek op het domein van de godsdienstfilosofie van Walter Van Herck, maar ook op het denken van Herman De Dijn, niet toevallig één van de vrienden die zorgden dat het dagboek van Dupré tot ons kwam. In de Belgische academische wereld genoot Dupré in beperkte kring al meerdere jaren een grote reputatie, voor een breder intellectueel publiek bleef hij evenwel minder bekend. Ten onrechte, beseft men na het lezen van zijn dagboek. Hier spreekt een volstrekt originele geest, bescheiden en zelfbewust tegelijk, spiritueel en mild-ironisch, soms melancholisch terugblikkend op een lange levensweg. Een mens op weg biedt een ongewone leeservaring voor ons tijdgenoten die, zoals Dupré, waarheid zoeken, voorbij de waan van de dag en toch gevoed door de ideeën en ervaringen van de tijd waarin we nu eenmaal leven.

Na het filosofische gesprek is het tijd voor het avondeten, als de schemering valt. Dupré’s dagboek is zelf een kleine ode aan dit moment van verstilling: het nodigt tegelijk uit het gesprek verder te zetten, een gesprek onder gelijk- en andersgestemde geesten, die elk hun levensweg gaan. In dit dagboek spreekt de mens Dupré tot ons vanuit zijn levenservaring, in puntige analyses over filosofie, kunst, religie, de academische wereld, leven en dood van geliefden. Maar tegelijk prikkelt hij zo de eigen levenservaring van de lezer, nodigt uit tot persoonlijke beschouwing.

Man van de geest

In het voorwoord noemt Dupré zijn dagboek een geestelijke oefening. Hier spreekt ongetwijfeld de invloed van de Jezuïeten, bij wie de auteur een groot deel van zijn opleiding doorliep, zonder evenwel ooit in te treden. Voor Dupré raakt in het dagboek de reflexieve, geestelijke capaciteit van de mens, die we universeel delen, aan het particuliere leven: herinneringen aan persoonlijke lectuur, het bezoek van betekenisvolle of zelfs heilige plaatsen, de emoties of ideeën opgewekt door film en literatuur, maar ook meer algemene reflecties over religie en cultuur, het zijn evenveel aanleidingen voor de schrijver tot een kortere of langere beschouwing, waaraan hij soms meerdere dagen werkte. Zo opent het dagboek in 1971 met een stukje over heilige plaatsen die Dupré bezocht (van Santiago de Compostella, over Cumae bij Napels tot Banneux), en eindigt in 2008 met een beschouwing over een concertreeks in Yale rond Olivier Messiaen, voor wie de filosoof grote bewondering koesterde.

De lezer geraakt gaandeweg onder de indruk van de fabelachtige belezenheid en kennis van de auteur. Dupré blijkt een echte ‘man van de geest’, die, zoals hij het zelf zegt, obsessioneel de waarheid zocht, zijn leven lang. Hij spreekt tot geestesgenoten, en eigenlijk tot elke mens, die een levensweg aflegt en daarbij reflecteert op wat hij of zij ziet, leest, hoort en ervaart op de werkplek, in talloze ontmoetingen, maar ook bij de lectuur van geliefde boeken of bij het bekijken van films, het bijwonen van een concert, op reis, het bezoek aan een ouder wordende vader, de terugkeer naar het geboorteland. De waarheid die men daarbij ontdekt, ontvouwt zich als onderdeel van de levensweg zelf, staat er nooit los van.

Die levensweg is natuurlijk uniek en persoonlijk, maar wordt wezenlijk gevoed door dialoog, herkenning, verrassing en ontmoeting. Wie zelf ooit in Banneux of Vézelay was, of de merkwaardige basiliek van de National Shrine in Washington bezocht, leest blij en geïntrigeerd wat Dupré daarover zegt. De fan van Tolstoj of T.S. Eliot geniet van de schijnbaar moeiteloos neergepende, rustige beschouwingen van de filosoof. De filmliefhebber wordt geïntrigeerd door de rake schets over de Deense filmmaker Carl Dreyer en wil onmiddellijk die films ook zien. De gelovige zal zeker geraakt worden door de observaties van Dupré over allerlei aspecten van religie en spiritualiteit. Sommige stukjes in het boek zijn eerder kort en schijnbaar lichtvoetig, andere vragen wat meer aandacht en behandelen wezenlijke filosofische problemen en vragen. Maar net die afwisseling van particuliere beschouwing en meer algemene reflectie maakt de lectuur van dit dagboek tot een bron van verfijnd genot en bezinning. Nooit wordt Dupré al te persoonlijk, en tegelijk heeft men het gevoel de individuele mens toch beter te leren kennen.

Verhouding tot het transcendente

Met dit dagboek, een klein logboek op de levensweg, toont Dupré dat elke mens wordt bewogen door een verlangen naar zin dat het contingente, persoonlijke leven overstijgt: een waarheid die ons transcendeert. Wezenlijk is dit verlangen intersubjectief, gedeeld. Men reist samen met vrienden, de geliefde, men spreekt met studenten over de boeken die men las, men woont een concert of filmvoorstelling bij samen met anderen. Maar steeds opnieuw blijkt dat de zingevende waarheid ook een objectieve, transcenderende dimensie heeft: Dupré spreekt over de waarheid die zich toont in kunst, religie, filosofie en (de betere) theologie. Het gaat hier om een waarheid die zich niet laat vatten door een louter calculerende rede, een rekenend denken zoals Heidegger dat noemt, maar verschijnt in een aandenkend denken, neergelegd in herinnering, aandacht, contemplatie.

Voor Dupré persoonlijk hing deze verhouding tot het transcendente onmiskenbaar samen met zijn geloof en gehechtheid aan de christelijke traditie. Maar dit geloof is sterk mensgericht. Hij spreekt over zijn fascinatie voor ‘het mysterieuze dat aantrekt en steeds weer aan het begrip ontglipt. Het goddelijke was voor mij de essentiële, fascinerende dimensie van het menselijke’ (blz. 7). Geloof heeft voor Dupré niet zozeer te maken met wereldverklaring of morele wijsheid, maar met een verlangen naar zelfoverstijging zoals die zich ondermeer in de mystiek toont. Maar niet alleen daar: op fascinerende wijze toont Dupré aan dat grote kunst (de muziek van Missiaen, de gedichten van T.S. Eliot, een film als The Godfather of Anna Karenina van Tolstoj), maar ook een paasmis of zelfs een bezoek aan een heilige plaats uit de tijd van de Romeinen leidt tot een moment van verstilling van het bestaan, een ervaring van transcendentie. Bewust van de secularisering van de cultuur, bleef Dupré het menselijk bestaan zien binnen een religieus perspectief.

Ook daarin is Dupré echter eigentijds en inspirerend. Wat opvalt is zijn aandacht voor andere religieuze tradities, niet alleen Islam en Jodendom, maar ook de Oosterse religies. Dupré is duidelijk geboeid door de figuur van de Dalai Lama, maar ook, meer fundamenteel, door het Boedhistische principe van het ‘naamloze absolute’ (blz. 72). Het is zeker geen toeval dat Dupré in de ban geraakt van de onorthodoxe figuur van Simone Weil, wanneer hij in maart 2001 de biografie leest door haar vriendin Simone Pétrement. ‘Wat ik in haar bewonder was de absolute oprechtheid van haar leven’. Weils leven stond inderdaad in het teken van katholiek geïnspireerde geestelijke passie, maar gaf tegelijk blijk van een brede interesse in andere religies en levensbeschouwingen als bron voor een diepmenselijk engagement. Verder blijkt Dupré’s interesse in het religieuze uit de korte, maar altijd verhelderende uiteenzettingen over John Henry Newman, Kierkegaard en Nicolaas van Cusa, of een theoloog als Henri de Lubac, naast in onze contreien wellicht minder bekende achttiende-eeuwse filosofen als Samuel Clarke en Joseph Butler.

Leven en dood

‘Hier eindigde mijn dagboek’, zo schrijft Dupré in een korte slotbeschouwing. Hij heeft beslist naar Vlaanderen terug te keren, dankt zijn vrouw Edith die als welkomstgeschenk een studie-appartement heeft ingericht waar hij zich tussen zijn boeken kan terugtrekken. Doorheen het dagboek heeft de lezer zich een beeld kunnen vormen van Dupré’s persoonlijke leven de voorgaande veertig jaar. Hij heeft veel voldoening gehad van zijn leven als gevierd professor aan Yale, woonde graag in de VS in zijn huis midden de natuur, genoot intens van de reizen met zijn vrouw. Maar ouder wordend, verlangt deze zoon van de Kempen terug te keren naar de Heimat. Met een opvallende luciditeit en bescheidenheid spreekt Dupré over het naderende levenseinde. Hij mijmert in de laatste beschouwingen van het dagboek over het afscheid van geliefden en familie, over het stil worden van het leven, eenmaal het de voltooiing nadert. Maar die voltooiing blijft deel van de weg. En de weg loopt verder, over de grens van de dood wacht de Ander, ondermeer in de gedaante van de lezers tot wie de stem van de schrijver-filosoof spreekt.

 

Louis Dupré, Een mens op weg. Dagboek, Uitgeverij Averbode, Averbode, 2022, 216 blz., ISBN 978-9-4644-5270-9, € 27.

 

Reageren? Mail naar: willem.lemmens@uantwerpen.be

 

Willem Lemmens (1963) is gewoon hoogleraar voor moderne wijsbegeerte en ethiek, verbonden aan het Departement Wijsbegeerte van de Universiteit Antwerpen. Hij publiceerde vooral over David Hume en bio-ethiek. Zijn onderzoek legt zich toe op verhouding tussen religie, moraal en recht in de moderne filosofie van Descartes tot nu.