Erwin Jans

De Duitse filosoof Rüdiger Safranski schreef een essay onder de titel Hoeveel globalisering verdraagt de mens? in 2003. Inmiddels zou Hoeveel islam verdraagt links? hierop een expliciete variant kunnen zijn. Dat de woorden ‘islam’ en ‘globalisering’ syntactisch dezelfde plaats innemen in de vraagzin, is geen toeval. De discussie over de islam is een van de belangrijkste vectoren van wat het globaliseringsproces wordt genoemd. Er ontstond een gevaarlijk kruispunt waar politieke en religieuze, sociaaleconomische en culturele, psychologische en sociologische factoren voortdurend crashen. Het ontwerpen van een verkeersregelaar die dit lokale en globale vervoer in goede banen kan leiden, is zonder twijfel een van de grote uitdagingen van de eenentwintigste eeuw.

‘If God had a name what would it be?’, vraagt zangeres Joan Osborne in een van haar songs. Het lijkt erop dat Hij aan het begin van de eenentwintigse eeuw vooral de naam van Allah draagt (al is de rol van de twee andere monotheïstische religies allerminst uitgespeeld). In de jaren zestig van vorige eeuw kon de linkse Engelse toneelauteur Edward Bond nog schrijven dat ‘religie opium was voor intellectuelen’ en dat het volk vooral behoefte had aan een systeem van duidelijke en ondubbelzinnige morele regels. Tijdens de voorbije decennia is gebleken dat religie opnieuw een ernstig te nemen maatschappelijk fenomeen is geworden. Daar is in de eerste plaats de vooraanstaande rol van de islam in de (internationale) politiek debet aan. Maar ook in het Westen groeit, naast de alternatieve spirituele zingevingsmarkt, opnieuw de aandacht voor de joods-christelijke erfenis, zij het vaak in haar cultureel-politieke variant (met nadruk op democratie en mensenrechten).

De terreuraanslagen van 9/11, Londen, Madrid, Casablanca, Bali, Mumbai – allemaal van radicaal islamitische signatuur – hebben een nieuwe (media)matrix aangereikt waarbinnen over de islam gesproken wordt. Het paradigma van de ‘botsende beschavingen’ zoals dat door Samuel Huntington begin jaren negentig werd geformuleerd en met zijn Clash of Civilisations (1996) internationale bekendheid kreeg, lijkt een decennium later bewaarheid te worden. Het hedendaagse debat over de islam kan niet meer losgemaakt worden van de (over)mediatisering ervan. De islam komt pas door het prisma van de mediatisering als object tot stand. Maar als object is de islam onherroepelijk door de media gecontamineerd en gevirtualiseerd. De islam is een gigantisch projectiescherm geworden voor angsten, verwachtingen en frustraties van zowel moslims als niet-moslims.

De islam is het voorbije decennium ook een hot item geworden op de (inter)nationale politieke agenda: de westerse waarden worden niet alleen bedreigd door het globale islamitisch terrorisme, maar eveneens door de lokale multiculturele samenleving. Voor de rechterzijde is de islam zonder veel nuancering uitgegroeid tot een bijna natuurlijke vijand. Uiteenlopende politieke figuren uit de Lage Landen als Frits Bolkestein, Pim Fortuyn, Geert Wilders en Filip Dewinter verklaarden de islam onverzoenbaar met de grondprincipes van de westerse politieke orde. En dat omwille van zijn vermeend archaïsme en obscurantisme, zijn onbuigzame en letterlijke interpretatie van de Koran, zijn traditionele opvatting over de man-vrouwverhouding, de afwezigheid van de scheiding tussen Kerk en Staat, het belang van de oema (de gemeenschap) boven dat van het individu, de houding ten aanzien van homoseksualiteit, het agressief jihadisme, enz. Het merkwaardige hierbij is dat deze interpretatie van de islam even fundamentalistisch is als die van de islamisten zelf.

Sinds kort woedt in Vlaanderen ook aan de linkerzijde een debat over de plek van de islam in de multiculturele samenleving en de geglobaliseerde wereld. De discussie rond Jan Leyers’ boek en televisiedocumentaire De Weg naar Mekka (2007), rond een opiniestuk van Geert van Istendael en Benno Barnard over de hoofddoek (De Standaard, 2-2-2008) en, recenter, het verwijt van de Nederlandse schrijver Joost Zwagerman aan zijn Vlaamse collega Tom Lanoye omdat deze laatste een petitie ondertekende om Hamas te decriminaliseren. Hamas speelde ook een rol op de pagina’s van de PEN-tijdingen waar Benno Barnard van schrijfster Rachida Lamrabet eiste dat zij expliciet afstand zou doen van haar steun aan de Palestijnse organisatie.

Zijn dit slechts highlights van een diepe scheuring binnen links in Vlaanderen, in Frankrijk en Nederland is ze al langer zichtbaar. Islamkenner Olivier Roy onderscheidt binnen het Franse linkse denken over de verhouding tussen islam en laicité twee strekkingen: ‘de pessimisten, voor wie er geen laïke islam bestaat, en de optimisten, die juist zo’n liberale, heel Franse islam willen aanmoedigen en tot stand willen brengen’ [1]. In Frankrijk spitste dat debat zich enkele jaren geleden toe op de figuur van Tariq Ramadan. Voor een aantal linkse journalisten en intellectuelen sprak deze met gespleten tong en ging er achter zijn ogenschijnlijk op dialoog gericht discours en zijn elegante intellectuele verschijning een bebaarde radicale salafistische prediker schuil. Het haast obsessioneel geschreven boek van Caroline Fourest Frère Tariq (2004), in de titel waarvan een overduidelijke verwijzing naar de Egyptische Moslimbroeders meeklinkt, is een goed voorbeeld van wat Roy de pessimisten noemt. Voor andere linkse intellectuelen, zoals Alain Gresh (tot 2005 hoofdredacteur van Le Monde Diplomatique en sinds 2008 adjunct-directeur), is Ramadan daarentegen de persoon bij uitstek om over een Europese verlichte islam te praten. Ook in Nederland heeft zich die splitsing in het linkse kamp op een radicale manier voltrokken. Een van de eerste linkse figuren die aan de alarmbel trok, was Paul Scheffer die in 2000 zijn intussen epochemakend artikel ‘Het multiculturele drama’ publiceerde. Daarin verweet hij de (linkse) elite een decennialange verblinding voor de problemen van de multiculturele samenleving en vooral voor de rol van de islam daarin. Ayaan Hirsi Ali – eerst lid van de socialistische partij, daarna van de liberale partij en nu van een conservatieve Amerikaanse denktank – is wellicht het meest sprekende voorbeeld van het drama dat zich de voorbije jaren binnen links voltrok. De talrijke doodsbedreigingen aan haar adres na de film Submission (2004), de brute moord op cineast Theo van Gogh in 2004 door een moslimfanaticus, het vertrek van Hirsi Ali uit Nederland (onder andere omdat ze niet voldoende beveiligd kon worden) zijn evenzoveel iconische gebeurtenissen van de onmacht van de moderne samenleving om met de uitwassen van het islamisme om te gaan. Tolerantie en respect voor het culturele verschil – de traditionele attitudes van links – lijken te hebben afgedaan. In een fel pamflet Schaamte voor links (2007) analyseert Joost Zwagerman de verwarring bij links in Nederland. Een te naïef geloof in de multiculturele samenleving en in de culturele diversiteit leidde enkel tot onverschilligheid en is nu medeverantwoordelijk voor de impact van de radicale islam, de schooluitval, de achterstelling en de agressie van grote groepen jongeren uit de migratie. De discussie over de negatieve effecten van de islam, de tolerantie en de multiculturele samenleving mag niet langer aan rechts en extreem rechts worden overgelaten.

Er bestaat geen twijfel over dat links de mobiliserende kracht van religie en cultuur de voorbije jaren schromelijk heeft onderschat. Hoger aangehaalde uitspraak van Edward Bond spreekt boekdelen. Ook de onderbuikgevoelens van angst en onzekerheid werden (te) laat onderkend. De orthodoxe tweedeling van boven- en onderbouw blijft het linkse denken parten spelen. Tegelijk heeft het paradigma van de botsende beschavingen de (globale en lokale) economische en socio-politieke spanningen ‘geculturaliseerd’. Cultuur (en religie) zijn dé verklaringsfactoren van de eigentijdse maatschappelijke conflicten geworden. Daardoor heeft links zich zijn socio-economisch analytisch instrumentarium uit handen laten slaan en daarmee de mogelijkheid om politieke machtsrelaties, economische ongelijkheden, sociale uitsluiting en onderdrukking als cruciale factoren, zowel lokaal als internationaal, in de verhouding tussen het Westen en de moslims bloot te leggen. Dat heeft kwalijke gevolgen gehad. Voor een deel evolueerde links in haar denken over de multiculturele samenleving van manisch naar depressief, of van hysterisch naar paranoïde. De (vaak naïeve) verheerlijking van de rijkdom van het verschil en van de evenwaardigheid van alle culturen is vervangen door een somber en zelfs bitter discours met apocalyptische tonen, waarin de socio-economische analyse tot een minimum is herleid. Ook bij een deel van links zijn de religie en de cultuur intussen de verklarende factoren bij uitstek geworden. Het gaat vaak om een gepassioneerd discours, vol verontwaardiging, maar daardoor tevens ongenuanceerd. Wanneer de islam ter sprake komt, daalt het niveau van analyse zienderogen, stijgt het aandeel van emoties en ongereflecteerde stellingen en smelt het (zelf)kritische denken als sneeuw voor de zon: vage concepten, veralgemeningen, beperkte historische kennis over een zeer ingewikkelde materie, extreme metaforen en een agressieve, niet op dialoog gerichte toon zijn steeds meer aan de orde van de dag. En in het linkse kamp zelf slaat men elkaar met wederzijdse verwijten van verrechtsing om de oren. Dat heeft over het algemeen een ernstige devaluatie van het vocabulaire tot gevolg: termen als ‘fanatisme’, ‘fundamentalisme’, ‘fascisme’ en ‘nazisme’ worden al te makkelijk gebezigd.

De afrekening met de islam is tegelijk een afrekening geworden met het gedachtegoed van het cultuurrelativisme en het poststructuralisme (én met de jaren zestig van de vorige eeuw). Zo zou de deconstructie de fundamenten onder de (westerse) rationaliteit hebben weggeslagen en daardoor de deur hebben geopend naar een volslagen waardenihilisme. Wim van Rooy heeft het over het ‘modieus gedaas van de Franse differentiedenkers’, over ‘het irritante taalgebruik van deze verbale kakmachines’. Hij noemt hen ‘schrijvers in de duisternis’ en ‘cryptofielen’ die ‘op een onnavolgbare wijze elke vorm van gezond verstand (uitschakelen)’: ‘Het zijn onder anderen deze mystagogische priegelaars die met hun rizomen, onvaste posities en hun evasieve denken (hoe ontkomen we aan vragen?) mee de basis hebben gelegd voor de hele relativistische cultuur waarin ook het multiculturalisme een warm bedje kon vinden. De metafysica werd door deze intellectuele hansworsten en provocateurs als een witte mythologie beschouwd die de cultuur van het Westen samenbalt en weerspiegelt’ [2]. Van Rooy verwijst hier expliciet naar het werk van Jacques Derrida, die hij ook als ‘Jackie de Afrikaan’ omschrijft – een naam die Derrida omwille van zijn Algerijnse afkomst vaker kreeg, maar die in de context van Van Rooys betoog wel erg beledigend klinkt [3].

In hun beruchte opiniestuk over de hoofddoek bezondigen ook Van Istendael en Barnard zich aan apodictische uitspraken. Van Istendael openbaart in een ander artikel expliciet zijn afkeer van het katholieke geloof waaruit hij zich losmaakte. Hij vergelijkt de dwang van het rooms-katholieke geloof met de dwang van de islam op vrouwen om de hoofddoek te dragen. Er bestaat geen twijfel over dat religie een disciplinerende praktijk is en (sociale) dwang een beproefde strategie. Maar de analyse van Van Istendael loopt mank in vele opzichten. De discussie over het dragen van de hoofddoek en over de islam in het algemeen gebeurt in een wereld die veel complexer is dan de Vlaams katholieke uit Van Istendaels jeugd. In een universum dat gekenmerkt wordt door politieke, identitaire, postkoloniale, socio-economische, culturele en mediatechnologische factoren is het dragen van een hoofddoek meer dan het simpele symbool van religieuze onderwerping. Geert van Istendael: ‘Het is alles of niets. Wie schippert, zet de poorten open voor de barbarij. Barbarij, dat is totalitarisme. Barbarij, dat is militante intolerantie. Barbarij, dat is de religie die het seculiere domein weer verovert’ [4]. Dit is clashdenken van het zuiverste water. Dit is de taal van de Heilige Oorlog en de Absolute Waarheid. De samenleving die zich aan het vormen is, is veel hybrider, pluralistischer, heterogener, gemengder dan Van Istendaels zwart-witparadigma.

Ook de melancholische mijmering van Barnard over de joodse roots van Europa levert niets op om onze tijd te analyseren [5]. Het valt op dat links eveneens zeer brede religieuze/culturele categorieën hanteert om het joods-christelijke westen af te bakenen van de islamitische wereld. Daarbij wordt niet alleen vergeten dat de Koran eigenlijk een herschrijving is van de joodse Thora en de christelijke Evangelies, maar ook dat de westerse moderniteit niet meer of minder is dan een culturele hybride van de joods-christelijke religie, de Griekse filosofie, het Romeinse recht en de seculiere Verlichting. En laat nu net de Arabisch-islamitische cultuur in de Middeleeuwen een belangrijke rol hebben gespeeld bij die keten van overdracht!

Een van de grote verworvenheden van de westerse rede is zijn historisch bewustzijn, zijn capaciteit om te contextualiseren, te nuanceren, om verschillende perspectieven te ontwikkelen. Meer dan ooit is er behoefte aan nuchterheid in het denken en aan een onromantisch historisch besef. Er is behoefte aan een academisering van het debat over de islam – er lopen inmiddels te veel ‘islamdeskundigen’ rond – en tegelijk aan een veel alledaagsere omgang met moslims en met de islam. Dat alles om de hysterie en de paranoia die wild om zich heen slaan, in te dijken. Links moet niet terug naar een dogmatisch primaat van de economie, maar een degelijke socio-economische machtsanalyse lijkt me nog steeds een stevigere basis om bepaalde maatschappelijke fenomenen te duiden dan een losgeslagen ‘culturalisering’ van die fenomenen, die vrij spel geeft aan ongereflecteerde emoties en aan ongenuanceerd en agressief taalgebruik.

[1] Olivier Roy, De islam en de scheiding van kerk en staat, Van Gennep, Amsterdam, 2006, blz. 9.

[2] Wim van Rooy, De malaise van de multiculturaliteit, Acco, Leuven/Voorburg, 2008, blz. 365-366

[3] Een interessantere analyse van de impact van het postmoderne denken op het discours van het multiculturalisme en de mensenrechten, geeft Karen Vintges, De terugkeer van het engagement, Boom, Amsterdam, 2003.

[4] Geert van Istendael, ‘Het masker van de dwang’, in Johan Sanctorum, De islam in Europa: dialoog of clash, Van Halewyck, Leuven, 2008, blz. 58-59

[5] Benno Barnard, ‘Tegen de draad van de tijd’, in Sanctorum, a.w., blz. 13-41.