DRIFT, februari 2019
Herman Simissen *

Tijdens de verkiezingscampagne van Bill Clinton in 1992, waarbij hij de strijd aanging met de zittende president George H. Bush, werd het een gevleugeld woord: ‘het gaat om de economie, sukkel!’. Bush legde in zijn campagne de nadruk op wat hij in de voorbije vier jaar allemaal al had bereikt en hoe hij dit beleid zou voortzetten – maar dat was niet wat de Amerikaanse kiezers wilden horen. Zij wilden het materieel beter krijgen – zij wilden meer werkgelegenheid, hogere salarissen, meer welvaart. Clinton begreep dat heel goed, richtte zijn campagne daarop – en won.

Onwillekeurig moest ik aan de slogan van Clinton denken, toen de Commissie-Remkes in december 2018 haar voorstellen presenteerde voor een hervorming van het Nederlandse kiesstelsel. De commissie werd in 2017 ingesteld, met de opdracht te onderzoeken of het parlementaire systeem – dat al een eeuw ongewijzigd is – nog wel naar behoren werkt, dan wel of in een veranderende samenleving niet juist aanpassingen in kiessysteem en grondwet wenselijk zijn. De commissie constateerde, dat het parlementaire systeem inderdaad aanpassing behoeft, met name omdat bepaalde groepen kiezers – lager opgeleiden, mensen met een laag inkomen – zich niet vertegenwoordigd zouden voelen door de zittende politici. Een van de oplossingen die de Commissie-Remkes voorstelt is het invoeren van een correctief bindend referendum. Voorzitter Remkes merkte ter toelichting op, dat deze oplossing mede was geïnspireerd door het optreden van de ‘gele hesjes’ in Frankrijk. Directe invloed van de kiezers via referenda zou een dergelijke protestbeweging in Nederland meteen kanaliseren, en het protest in juiste, politieke banen leiden.

De vraag is echter, of de Commissie-Remkes zich niet op het verkeerde probleem richt. Vermoedelijk zal een beperkte, vooral cosmetische staatkundige vernieuwing er niet toe leiden dat bedoelde groepen zich wel vertegenwoordigd voelen. Het echte probleem schuilt immers heel ergens anders. Het echte probleem is, dat de dominante politieke partijen in Nederland, van VVD tot CDA tot PvdA tot D’66, zich sinds de opkomst van het neoliberale denken niet langer inzetten voor het algemeen belang. Het beleid is nu al enkele decennia gericht op privatisering van allerlei diensten – en dat beleid gaat ten koste van de samenleving als geheel. Openbaar vervoer is een algemeen belang; privatisering ervan heeft geleid tot verminderde kwaliteit en hogere prijzen, en niet de burgers maar bedrijven met winstoogmerk hebben er baat bij. Openbare nutsbedrijven? Hetzelfde verhaal. Gezondheidszorg? Onderwijs? Posterijen? Overal waar de privatisering al dan niet sluipenderwijs werd of wordt ingevoerd is dat niet in het belang van de burgers, maar van het bedrijfsleven. En het is geenszins toevallig dat de top van het bedrijfsleven en de Nederlandse politieke partijen inmiddels met elkaar verweven zijn – dat politici na een paar jaar in een openbare functie moeiteloos overstappen naar de top van grote bedrijven, en als het zo uitkomt later weer terug.

De onderliggende gedachte achter alle privatisering is, dat winstmaximalisatie voor bedrijven uiteindelijk ten goede zal komen aan de samenleving als geheel, en dat de welvaart vanzelf naar beneden zal doorsijpelen. Deze aanname blijkt echter helemaal niet te kloppen, moeten we na enkele decennia concluderen. Niet de samenleving als geheel profiteert van het gevoerde beleid, maar bedrijven; de welvaart sijpelt niet naar beneden, maar de kloof tussen arm en rijk groeit, nationaal en mondiaal.

Er is daarom niet zozeer behoefte aan staatkundige vernieuwing, er is behoefte aan een regering die zich niet gedraagt als loopjongen van het bedrijfsleven, als schoothondje van multinationals die belastingvoordeel zoeken. Er is behoefte aan een regering die opkomt voor het algemeen belang, die domweg doet wat men van een regering zou verwachten. Niet het parlementaire systeem is het probleem, maar de wijze waarop het wordt misbruikt door politici die zich niets gelegen laten liggen aan het algemeen belang, en alleen oog hebben voor het specifieke belang van bedrijven. Precies om die reden vluchten kiezers naar protestpartijen, die behalve hun protest overigens niets te bieden hebben. Deze kiezers voelen zich niet vertegenwoordigd door een regering, die het algemeen belang veronachtzaamt, en daarmee hun belang. Er is weinig mis met het bestaande parlementaire systeem in Nederland; er is veel mis met een regering die niet wil inzien dat het belang van het – nationale en internationale – bedrijfsleven niet samenvalt, maar integendeel veelal strijdig is met het algemeen belang van de Nederlandse samenleving.

Net als George H. Bush lijkt de Commissie-Remkes te komen met prachtige oplossingen voor een probleem dat niemand echt bezighoudt, en het probleem waar het om draait te missen. Het gaat om het neoliberale beleid, sukkels!