Branko Milanović*

 

Ik bezocht de boekpresentatie van Rana Faroohar in New York. Faroohar heeft een nieuw en belangrijk boek uitgebracht, Homecomings,[1] waarin zij de globalisering zoals we die kennen ontleedt, en vooruit kijkt. Ik heb het boek niet gelezen, en zelfs Faroohar niet gevraagd om een gratis exemplaar (die er volop waren bij de presentatie): de reden is dat ik weet hoezeer auteurs worstelen met het schrijven van een aardige opdracht tijdens zo’n presentatie, en ik vond dat ik dit Faroohar niet kon aandoen. (Bovendien meen ik mij de aanschaf van het boek te kunnen veroorloven.) Maar ik heb haar artikelen in de Financial Times gelezen, en bij de presentatie werd verteld dat zij een belangrijk programmatisch opinieartikel schreef in een recent verschenen nummer van de Financial Times: ‘Free trade has not made us free’[2] – ‘Vrijhandel heeft ons niet vrij gemaakt’.

Het punt dat Faroohar maakt is niet nieuw, maar wordt met ongewone helderheid naar voren gebracht, en op het goede moment. Het houdt in dat het Westen de globalisering moet loslaten. In plaats daarvan moet het Westen terug naar handelsblokken, in dit geval opgezet door landen die bepaalde politieke waarden en geopolitieke belangen delen. Het zou ‘friend-shoring’[3] moeten gebruiken, een nieuwe term bedacht door Chrystia Freeland, de vicepremier van Canada; haar recente toespraak voor het Brookings Institution in Washington wordt instemmend aangehaald door Rana Faroohar.

Er zijn twee redenen waarom het Westen de globalisering moet loslaten. De eerste is dat zij, economisch gezien, niet goed is voor de middenklassen. De ‘olifant grafiek’, oorspronkelijk gemaakt door Christoph Lakner en mijzelf, vertelt het verhaal in een notendop: het tijdperk van de hoge globalisering tussen 1988 en 2008 was goed voor de Aziatische middenklasse en wereldwijd voor de rijkste één procent van de bevolking, maar niet voor de Westerse middenklassen. Ten tweede, globalisering droeg bij aan de opkomst van China, dat nu al  de belangrijkste economische en politieke concurrent van de Verenigde Staten is en in de toekomst nog meer. China tekent nu voor 21% van het Binnenlands Bruto Product wereldwijd tegenover het Amerikaanse aandeel van 16%, terwijl in 1988 de percentages respectievelijk 3,6% en 20% bedroegen.

Deze beide argumenten nu maken het volstrekt begrijpelijk waarom vanuit het oogpunt van Westerse politieke belangen de globalisering zou moeten worden geschrapt ten faveure van regionale blokken. Dit idee werd, tot grote maar onuitgesproken frustratie van Amerikaanse liberalen, het eerst naar voren gebracht door Donald Trump. Nu volgen de liberalen, in dit opzicht zo goed als in verschillende andere, vrolijk in de voetsporen van Trump.

De vraag is hoe deze ommekeer aan de rest van de wereld kan worden uitgelegd. Het Westerse verhaal is, sinds 1945, steeds opgebouwd rond de tegenovergestelde visie: vrijhandel helpt alle landen en leidt naar vreedzaam naast elkaar bestaan. Hoewel men niet de opvatting van Montesquieu, Bloch en Doyle van handel als motor van de vrede hoeft te onderschrijven, waren de economische argumenten ten gunste van vrijhandel altijd sterk. China en India en Indonesië en Vietnam en Bangladesh hebben ze nog sterker gemaakt.

Nu is het Westen dat altijd de belangrijkste ideologische kampioen van de vrijhandel was, er negatief over, omdat die handel niet langer in zijn voordeel werkt. Maar of vrijhandel dat doet of niet is vanuit globaal perspectief niet van belang: de idee van vrijhandel was niet – zoals het mercantilisme – gebaseerd op bijzondere voordelen voor één partij maar op wederzijds voordeel voor de meeste partijen. Er werd nooit gedacht dat de winst absoluut iedereen ten goede zou komen, maar de idee was dat de verliezende partijen in hun vaderland zouden worden gecompenseerd, of ten minste dat bepaalde verliezen niet zo hoog zouden oplopen dat het hele proces ontspoorde.

Nu wordt ons verteld dat we terug moeten naar de tekentafel. Maar we mogen deze veranderingen niet bij hun echte naam noemen. Hun echte naam is handelsblokken. Ze hebben eerder bestaan: ze heetten de ‘Imperial Preferences’ van het Britse Rijk, de ‘Groot Oost-Aziatische Welvaartssfeer’ van Japan, de groot-Duitse Centraal-Europese regio, en de Raad voor wederzijdse economische bijstand (Comecon). Ook dit waren antwoorden op de geopolitieke situatie van de landen die deze organisaties opzetten. Al zo’n tachtig jaar worden zij nu gezien als ideologische achteruitgang, deel van het ‘beggar-thy-neigbor’-beleid[4] met zogenaamde zelfstandigheid. Nu moeten we geloven dat ‘friend-shoring’ op de een of andere manier anders is. Dat is niet zo. Het is enkel mercantilisme onder een nieuwe naam, handelsblokken in een nieuw jasje.

Er is nog een probleem. Het Westen had de leiding over de heersende economische ideologie. Deze ideologie is doorgedrongen in alle internationale organisaties. Als het Westen nu overgaat tot ‘friend-shoring’, hoe moet het IMF dan uitleggen aan Egypte, Paraguay, Mali en Indonesië dat zij moeten doorgaan met vrijhandel? Als aan globalisering (terecht!) de stijging van inkomens in Azië en de grootste vermindering ooit van armoede wereldwijd wordt toegeschreven, moeten we dan nu het beleid ten aanzien van wereldwijde armoede omkeren, en beweren dat regionale handelsblokken het economische uitgangspunt moeten worden van waaruit we verdergaan? Wie gaat dit vertellen aan het IMF, de Wereldbank en de Wereldhandelsorganisatie?

Als het Westen de globalisering loslaat, is dat volstrekt begrijpelijk vanuit het mercantilistische oogpunt van nationale grandeur. Colbert zou ermee instemmen. Maar men moet zichzelf niet in de waan laten dat de rest van de wereld eenvoudig in een handomdraai kan worden overtuigd, en de enorme omvang van deze ideologische verandering niet zou opmerken. En ook niet verbaasd dat de aanvankelijke drijfveren achter de economische openheid niet zouden blijken te zijn gebaseerd op geopolitieke overwegingen die nu falen.

Men kan eenvoudig niet de universele geldigheid van een ideologie volhouden die men zelf niet navolgt.

 

(Vertaling: Herman Simissen)

 

Branko Milanović (°1953) is een Servisch-Amerikaanse econoom, onder meer verbonden aan de City University of New York en de London School of Economics. Hij is vooral bekend door zijn werk over inkomensverdeling en ongelijkheid. De oorspronkelijke tekst verscheen op 18 oktober jl. op http://glineq.blogspot.com/ en wordt hier met toestemming van de auteur in Nederlandse vertaling gepubliceerd.

 

[1] Rana Foroohar, Homecoming: The Path to Prosperity in a Post-Global World, Random House, New York, 2022.

[2] Rana Foroohar, ‘Free trade has not made us free’, in: Financial Times, 17 oktober 2022.

[3] Het verplaatsen van productie uit derde landen naar bevriende landen, bijvoorbeeld het beleid van de Verenigde Staten om halffabricaten niet uit China te importeren, maar uit Westerse landen. (noot van de vertaler)

[4] Beter worden over de rug van een ander, bijvoorbeeld de wijze waarop de economie van Oostbloklanden werd gericht op de behoeften van de Sovjet-Unie. (noot van de vertaler)