Paul Pelckmans*

 

In zijn beroemde History of the Decline and Fall of the Roman Empire (1776-1788) betoogde Edward Gibbon, in goed verlichte stijl, dat de triomf van het christendom het imperium de doodsteek had gegeven: de nieuwe religie ondermijnde de traditionele burgerdeugden die het Romeinse succesverhaal hadden gedragen en leverde het rijk weerloos uit aan de Barbaren. In zijn nieuwe boek La traîne des empires keert Gabriel Martinez-Gros (°1950) het verband om: het succes van het christendom wordt hier een gevolg van een sluipende erosie van een imperium waar futloze onderdanen alleen kunnen dromen van een betere wereld en openstaan voor een religie die uitnodigt de bestaande Umwelt en haar eindeloze onrecht de rug toe keren. We vernemen ook dat het boeddhisme een vergelijkbare rol speelde in het Chinese rijk en dat de (soennitische) Islam dikwijls op zijn manier voor troost en passieve berusting zorgde in de lange nasleep van de Islam-wereldrijken.

Gabriel Martinez-Gros is een meester van het brede perspectief en beroept zich daarvoor graag op begrippen en inzichten van Ibn Khaldûn (Tunis 1332-Kaïro 1406). Zoals bekend ging de auteur van De Muquadima op een moment dat er in christelijk Europa alleen ruimte was voor kleurige kronieken al op zoek naar vaste patronen onder het grillige verloop van rijken en dynastieën. Het was een vroege grondslag voor een echt wetenschappelijke geschiedschrijving en het zou  dan ook tot ver in de negentiende eeuw duren voor zijn erfenis, en zelfs dan altijd in een wat selecte kring van specialisten, opnieuw werd opgepikt. Gabriel Martinez-Gros, die tijdens zijn actieve beroepsleven vooral Middeleeuwse geschiedenis van de Islam doceerde, vond zijn weg naar een ruimer publiek met werken die dat gedachtengoed toepasten op de hele wereld – en nu ook op de meest recente geschiedenis.

Zoals bekend proberen veel recente historici los te komen van een visceraal eurocentrisme dat hun vak sinds de beginjaren in de vroege negentiende eeuw bijna onvermijdelijk vergezelde. Ibn Khaldûn is op dat punt vanzelf boeiende inspiratie: hij vond zijn voorbeelden in zijn vertrouwde Noord-Afrika en in Voor-Azië, had maar vage noties over het imperium romanum en kende zijn Europese tijdgenoten, die hij nog ‘Franken’ noemde, vooral als de lastige en wat achterlijke noorderburen van Cordoba en Granada. Hij werd zo een van de zeldzame onbetwistbaar grote historici die nagenoeg volledig buiten de Europese traditie stonden. Het was a priori een verfrissende uitdaging de complete wereldgeschiedenis, met inbegrip van de zes eeuwen die na hem volgden, met zijn begrippenapparaat te duiden.

Wereldgeschiedenis in een notendop

Gabriel Martinez-Gros deed dit in kort bestek en con brio in zijn Brève histoire des empires. Hij spitste zijn verhaal toe op wereldrijken, die zeker beduidend groter waren dan de overigens nog altijd imposante eenheden waar Ibn Khaldûn het over had: de Chinese en Romeinse keizers domineerden rond het begin van onze jaartelling waarschijnlijk ruim driekwart van de (geschatte) wereldbevolking, maar pasten, als we Gabriel Martinez-Gros mogen geloven, perfect in het scenario dat zijn geniale leermeester uittekende voor zijn Maghrebijnse sultans en voor de kaliefs in el-Andaluz of in Bagdad.

De twee keizerrijken waren, zoals alle andere rijken, het resultaat van een reeks veroveringen, maar bleven, ook daar zoals alle andere, na die gewelddadige start maar levensvatbaar bij gratie van een dubbele geweldbeheersing. De inwoners moesten er vreedzaam samenleven en de buitengrenzen moesten efficiënt worden verdedigd. Zolang dat lukte kwam het tot een hoge graad van beschaving en luxe, die in meer traditionele verbanden onbereikbaar was geweest: de meerderheid van de bevolking wijdde zich vreedzaam aan haar productieve taken en genereerde zo surplussen, die, via belastingen afgeroomd, niet alleen het staatsapparaat financierden, maar ook geïnvesteerd raakten voor allerlei vernieuwingen waar uiteindelijk alle inwoners tot op zekere hoogte beter van werden. De veroveraars hadden allicht geen humanitaire bedoelingen, maar hun impact was, zeker als hun erfgenamen hen een paar generaties lang ongestoord konden opvolgen, dikwijls weldadig.

Het probleem is, nog altijd volgens Ibn Khaldûn, dat zo’n succesverhaal doorgaans aan zijn eigen voortgang ten onder gaat omdat de deugden van de vrede en die van de oorlog elkaar ongeveer uitsluiten. De gewapende minderheden die de orde naar binnen en naar buiten handhaven worden dus in de regel gerekruteerd uit perifere of minder ontwikkelde delen van het rijk, waar een oud martiaal ethos zijn primitieve slagkracht bewaarde; de heersende dynastieën stammen dikwijls ook zelf uit die periferie, maar groeien ervan weg als ze zich installeren in luxueuze hoofdsteden. Als hun krijgers die charmes op hun beurt ontdekken en steeds beter beseffen dat de productieve meerderheid ondanks haar overtal zo goed als weerloos is, worden ze, in wisselende doseringen, minder efficiënt, duurder en gevaarlijker. Gevolg is dat de belastingen voortaan goeddeels afvloeien naar hinderlijke verdedigers; de veiligheid en alle andere zegeningen van het imperium komen dan reddeloos in het gedrang.

De tijd is dan rijp voor een nieuwe machtsgreep uit de marges, waarna het hele verhaal soms opnieuw begint. Ibn Khaldûn schreef, vanuit zijn specifieke context, dat grote rijken altijd zijn omringd door een krans van bedoeïenenstammen die het tegelijk beschermen en bedreigen…

Religie uit onmacht

Brève histoire des empires balt meer dan twee millennia wereldgeschiedenis in nauwelijks tweehonderd bladzijden samen en weet er alleszins behartigenswaardige dingen over te vertellen. Wie The Silk Roads te omvangrijk vond, ontdekt hier, in veel korter bestek, een vergelijkbaar panorama.

La traîne des empires vertelt grotendeels hetzelfde verhaal. We vernemen dus opnieuw het nodige over het breekbare evenwicht tussen een ‘ontwapende’ productieve meerderheid aan belastingbetalers en kleinere krijgersgroepen die over de orde en de grenzen waken. Het nieuwe boek voegt daar wel twee elementen aan toe, die mijns inziens misschien net iets minder overtuigen. We vernemen nu (1) dat het geen toeval is dat de grote wereldreligies hun belangrijkste successen boekten op crisismomenten in de grote wereldrijken en (2) dat sommige hedendaagse ideologieën, op een moment dat het ‘Westen’ zijn imperiale greep op de wereld verliest, voor veel tijdgenoten een analoge rol spelen.

We lezen dus dat het christendom weliswaar ontstond op het hoogtepunt van de pax romana, maar pas echt populair werd in de derde en de vierde eeuw en dus op het moment dat iedereen aanvoelde dat die gloriedagen voorbij waren. Zolang het imperium vrede verzekerde, was de gevestigde religie er een nogal formeel-ritualistische bedoening en was er ook geen behoefte aan een pacifistische ideologie. Het imperium bleef zelfs lippendienst bewijzen aan de dappere burgerdeugd waarmee Rome ooit de wereld veroverd had: de onderdanen moesten die allang niet meer beoefenen, maar het bleef een indrukwekkende herinnering en het was mooi meegenomen dat iets van die glorie afstraalde op legioenen die voortaan vooral uit beroepssoldaten en semi-barbaarse huurlingen bestonden, maar waarvan men graag geloofde dat ze die continueerden.

Als de dreigingen groter worden en de lasten toenemen is dat moeilijker vol te houden en zijn de productieve meerderheden al te futloos en te lang ontwapend om zich daar efficiënt tegen te verzetten. Er is dan ruimte voor een boodschap die alle geweld veroordeelt (daar had men sowieso veel last van) en die haar gelovigen aanmaande aan alle aardse successen te verzaken (die waren er toch alsmaar minder) en lijdzaam hun kruis op te nemen: nederigheid en andere passieve deugden baanden de weg naar een rijk dat niet van deze wereld was. Het christendom vond breed gehoor omdat het de machteloze meerderheden van een decadent imperium verzoende met hun onmacht en zelfs redenen gaf om voor die onmacht te kiezen.

Voor het boeddhisme zou iets gelijkaardigs gelden. Het ontstond in Indië, maar werd pas enkele eeuwen later in China een wereldgodsdienst, waar het ook kon inspelen op allerlei crisissen. De underdogs die zoals altijd de meerderheid vormden ondervonden aan den lijve dat alle bestaan lijden was en lieten zich graag overtuigen dat ze best onthecht konden uitkijken naar de rust van het nirwana.

Gabriel Martinez-Gros weet zijn theses welsprekend te verwoorden en lardeert ze met belangrijke tot onmisbare nuances waarop ik hier niet inga. Zijn inleiding geeft ook met zoveel woorden aan dat hij het niet wil hebben over complexe religieuze emoties of over mystiek en evenmin over het ontstaan van de grote religies. Zijn analyses focussen op de definitieve doorbraak en het succes van die religies, die hier dus hun voedingsbodem zouden vinden in de wanhoop van aanslepende crisissen.

Hij heeft daarmee ongetwijfeld een punt, maar zijn verhaal blijft tegelijk wat kortademig. Het christendom, om het daarbij te houden, kende misschien – of beter: zeker – zijn beslissende doorstart in de nadagen van het Romeinse Rijk, maar bleef daarna de Europese geschiedenis minstens tot de Verlichting vergezellen. Dat gebeurde in heel diverse conjuncturen en – opnieuw ongetwijfeld – for the better and for the worse, maar bewijst minstens dat het niet alleen crisissen kon bespelen en, als de situatie zich daartoe leende, soms ook tot heel energieke reacties opriep.

Je ontkomt zo niet aan de indruk dat Gabriel Martinez-Gros, al formuleert hij de dingen nooit zo abrupt, ten gronde terugvalt op de oude stelling dat religie opium voor het volk is. Een rechtstreekse herhaling van die these zou anno 2022 onvermijdelijk nogal aftands klinken. Ze wordt opnieuw salonfähig in een verhaal dat aanleunt bij Ibn Khaldûn: de geniale Tunesiër zorgde voor een ideaal kader omdat hij, hoewel hij zelf uiteraard ook die termen niet gebruikte, vooral oog had voor de cruciale economisch-materiële onderbouw van zijn rijken…

Profane dogma’s

Brève histoire bleef in grote lijnen trouw aan die inspiratie en noteert terloops dat religies in het parcours van de imperia ‘geen doorslaggevende rol’ (blz. 96) zouden spelen. La traîne des empires lijkt dat ten gronde ook te geloven: de religies van de tanende keizerrijken verzoenen hun aanhangers met hun onmacht en hebben dus weinig of geen invloed op het concrete verloop van de geschiedenis. Gabriel Martinez-Gros maakt er deze keer wel veel meer werk van en doet dat, denk ik, vooral omdat hij in zijn eigen omgeving iets gelijkaardigs denkt te herkennen.

De late twintigste eeuw en onze vroege eenentwintigste zouden op hun beurt aan een nieuwe religie toe zijn. Ze zou deze keer soelaas moeten bieden aan een Westerse moderniteit die sinds de industriële revolutie en de kolonisatie een wereldomvattend imperium was, maar nu haar grip op die wereld meer en meer verliest. De Koude Oorlog was nog een conflict tussen twee ideologieën van westers-moderne signatuur, waarin derdewereld- of ontwikkelingslanden ondanks alle dekolonisatie weinig meer dan figuranten bleven in een verhaal dat ze niet zelf konden bepalen. De suprematie van dat verhaal werd pas goed uitgehold toen nieuwe opkomende grootmachten en kleinere staten die agressief teruggrepen naar hun eigen tradities meer en meer hun eigen koers wilden varen en zich alsmaar minder gelegen lieten liggen aan waarden of politieke en culturele agenda’s die ze zich voortaan niet meer laten dicteren.

Het moderne succesverhaal botst trouwens ook intern op veel grenzen. De langere levensduur, om het bij een voorbeeld te houden, was een van de schitterendste triomfen van de ‘Vooruitgang’, maar leidde ook tot een onevenwichtige demografie: dalende geboortecijfers en globale veroudering dreigen een toch al sputterende economie onherstelbaar te ondermijnen.

Een sombere conjunctuur dus, waarin een tot voor kort zelfzekere en nagenoeg onbetwiste regie over de wereld en over de toekomst zich geconfronteerd ziet met nieuwe gevaren en bedreigingen, waartegen een verzwakt ‘Westen’ maar moeizaam weerwerk kan leveren. Dat is dan precies de context waarin een diffuus maar breed verbreid gevoel van uitzichtloze onmacht een gunstig klimaat schept voor boodschappen die de oude ambities radicaal diskwalificeren, om ze in te ruilen voor schimmige dromen.

In de grote wereldreligies was dat een verhaal over wereldverzaking en hiernamaals of nirwana. Dat is in de nouvelle religion waarvan Gabriel Martinez-Gros in zijn slothoofdstuk quelques dogmes (blz. 163) oplijst minder aan de orde. Het gaat daar om ideologische thema’s, die niet meer naar een of andere bovennatuur verwijzen, maar die andermaal een ongenietbare Umwelt afschrijven ten voordele van fantasmagorieën die hun gelovigen aan een stralend maar evengoed onhaalbaar (en daardoor eindeloos bruikbaar) streefdoel helpen.

We lezen zo – ook hier maar één voorbeeld – dat de ecologische zorgen om de opwarming van de aarde een milieu-Apocalyps prediken, waarin concerns en machtige lobby’s, die alleen op kortzichtige winst azen, een profaan Rijk van het Kwaad runnen en het naar zijn ondergang leiden. De klimaatmaatregelen die activisten en groene politici soms moeizaam uit de brand slepen blijven te beperkt om, binnen de korte tijd die zou resten, het Armageddon nog te onderscheppen. Het hele programma is daarmee even irreëel, maar blijkbaar ook even wervend, als het oude geloof in mirakelen of in het hiernamaals.

Gabriel Martinez-Gros voegt daar wat bevreemdend aan toe dat het met het Armageddon wel niet zo’n vaart zal lopen. De demografen stellen vast dat de groei van de wereldbevolking begint af te nemen en voorzien dat ze misschien binnen een of twee generaties zou teruglopen. De roofbouw op de natuur zou dan stilvallen en de industrie zou vanzelf letterlijk en figuurlijk gas terugnemen. Een beetje groen zou allicht antwoorden dat de schade die dan al aangericht is haar kwalijke gevolgen ook na die ommekeer nog zou laten voelen en dat het minder aangewezen is de zaken in afwachting nog te laten verergeren…

In de context van deze recensie noteer ik alleen dat La traîne des empires gaandeweg van toon verandert. De rustige analyses over het verleden lopen er uit op een gepassioneerde stellingnames. Je zou in die optiek kunnen concluderen dat de studie uiteindelijk een pamflet wordt, waar de stevig beargumenteerde maar op de keper beschouwd niet bijster originele beschouwingen over de rol van de wereldgodsdiensten vooral breed worden uitgemeten omdat ze de auteur de kans geven een set eigentijdse gedachten die hij blijkbaar niet deelt mee in dat decadente bad te trekken.

Ik zou het liever minder negatief formuleren. Ibn Khaldûn schreef weinig over religie en uiteraard helemaal niets over onze moderniteit; het was, omdat het altijd de moeite is de dingen vanuit een ongebruikelijke invalshoek te bekijken, een boeiend idee zijn kernbegrippen op die topics los te laten. In het slothoofdstuk flirt Gabriel Martinez-Gros met de grenzen van dat briljante idee: het gaat daar, behalve over ecologie, ook over antiracisme, queer-denken of over diverse reacties op de COVID crisis, stuk voor stuk onderwerpen waar het verbindende lijntje met De Muquadima onvermijdelijk alsmaar dunner wordt. De persoonlijke argumentaties waar de auteur zo bij landt zijn minstens even onverwacht als die van zijn leermeester en, hoe controversieel ook, keer op keer zeker het overwegen waard. In een voldragen essay mocht het niet minder en moest het niet meer zijn.

Een aanrader voor wie van intellectueel vuurwerk houdt!

 

 

Gabriel Martinez-Gros, Brève histoire des empires. Comment ils surgissent, comment ils s’effondrent, Seuil, Parijs, 2014, ‘Points Histoire’ H514, 2016, 221 blz., ISBN 978-2021163124, €7,80.

Gabriel Martinez-Gros, La traîne des empires. Impuissance et religions, Passés/Composés, Parijs, 2022, 233 blz., ISBN 978-2379335907, € 21.

Ibn Khaldûn, De Muquadima, gekozen, uit het Arabisch vertaald en van aantekeningen voorzien door Helen J Koenen en Djûke Poppinga, A’dam, Bulaaq, 2008

Peter Frankopan, The Silk Roads. A New History of the World, London. Bloomsbury, 2015