Spiritualiteit en de kunst van het wielrennen

Johan Roeland *

Sinds een aantal jaren hoor ik bij die niet door iedereen geliefde groep van weggebruikers, die alsmaar lijkt te groeien: wielrenners. Ik weet het: het is een weinig originele sport. Alleen al in mijn dorp Schoonrewoerd, onder de rook van Leerdam, zijn er legio mannen en een enkele vrouw die met grote regelmaat op de fiets kruipen om wat kilometers te maken door ons polderlandschap, dat zich uitstekend leent voor mooie ritten. Het merendeel van hen zal het voor de ontspanning doen, en om redenen van gezondheid, conditie en het iets slankere lijf – maar ik heb gemerkt dat twee andere motieven ook een belangrijke rol spelen: prestatie en contemplatie. Sluiten die elkaar uit? Vaak wel, maar misschien niet voor wie echt spiritueel leert fietsen.

 

De duivel op je hielen

Het eerste motief zal niet zo’n verrassing zijn. Wielrennen is een sport en het ligt dan ook voor de hand dat prestatie een rol speelt. Het gaat om je grenzen verleggen: harder rijden, langere afstanden, steilere klimmetjes, Limburgs Mooiste, de muur van Huy, Luik-Bastenaken-Luik of de immens populaire Ventoux.

Prestatiegericht fietsen wordt alleen maar versterkt door dat mooie maar o zo verschrikkelijke Strava. Strava is een app voor wielrenners die bijhoudt hoeveel kilometers je rijdt, wat je gemiddelde is, hoeveel meter je geklommen hebt, je hartslag, het aantal omwentelingen per minuut van je pedalen, en je verbruikte koolhydraten. Als je die info alleen voor jezelf zou houden, is er nog niet zoveel aan de hand. Het punt is echter dat mensen je kunnen volgen, kunnen reageren op je ritten en je kudo’s (virtuele cadeautjes) kunnen geven bij goede prestaties. Het ergste van alles is dat op tal van plekken in Nederland virtuele segmenten zijn uitgezet: afgebakende trajecten waarop bijgehouden wordt wie de snelste tijd rijdt. De snelste man krijgt een zogenaamde KOM (King of the Mountain); de snelste vrouw mag zich Queen of the Mountain (QOM) noemen.

Ooit zei iemand over Strava: het is alsof de duivel je op de hielen zit. En ik herken het. Strava haalt het beste en tegelijkertijd het slechtste bij me boven. Strava maakt van een individuele rit een competitie. Ik ga er harder van fietsen, zeker op de segmenten, en ik ben gretig genoeg om me met grote regelmaat de longen uit het lijf te fietsen om een KOM’metje te pakken. Eigenlijk moet dat gemiddelde elke keer omhoog. En eigenlijk moeten die ritten ook steeds langer worden. En eerlijk is eerlijk: het maakt me een onaardige weggebruiker. Als op een segment vóór mij twee mensen naast elkaar fietsen, begin ik al op vijftig meter als een idioot te bellen. Als die auto voor me niet opschiet, bumper ik. Ik weet het: ik zou me moeten schamen, wat ik overigens ook echt wel doe.

Het is alsof de duivel je op de hielen zit. En die duivel is natuurlijk gewoon prestatie- en geldingsdrang. En pure hubris.

 

Sportieve spiritualiteit

Toch is er ook een andere manier waarop je op de fiets kunt zitten. Een meer ontspannen, contemplatieve manier, waarbij je meer oog hebt voor je omgeving, en misschien ook wel voor jezelf.

Als je op prestatie rijdt, heb je eigenlijk alleen maar oog voor je kilometerteller enerzijds, en de inspanning van het fietsen anderzijds. Als je omgeving er al toe doet, bestaat die uit niet veel meer dan asfalt en wind: glad asfalt rolt nu eenmaal beter en met de wind in je rug fiets je harder. Als je op prestatie rijdt, ben je veel aan het rekenen. Wat is mijn huidige gemiddelde? Hoe hard moet ik rijden om boven de dertig kilometer per uur uit te komen? Hoe bouw ik dit specifieke segment op? Hoe bouw ik de race op? Triest eigenlijk: je rijdt berekenend, als een prof, zonder ooit dat niveau te halen.

Maar het kan ook anders. Dan gaat het niet om snelheid. Dan is de omgeving meer dan asfalt. De wind meer dan weerstand. Noem het een contemplatieve, bezinnende manier van fietsen, waarbij de monotone cadans je in een soort van meditatieve gemoedstoestand brengt. Waarbij je jezelf en je omgeving scherper in het vizier krijgt. Fietsen wordt dan reflectie – iets wat in de drukte en snelheid van het alledaagse leven een schaars iets is geworden. Fietsen wordt dan ook: je bewust zijn van je omgeving en deel uitmaken van iets dat groter is dan jezelf – het landschap, de natuur. De geschiedenis van de specifieke omgeving waarin je fietst, die naar je toekomt in gebouwen en wegen die al decennia of zelfs eeuwen worden bewoond en bewandeld. Deel uitmaken van iets dat groter is dan jezelf: het is de meest eenvoudige definitie van wat we transcendentie noemen. Voeg daar de ervaring aan toe dat de contemplatieve manier van fietsen niet langer om het doel of de prestatie gaat, maar om de weg zelf (toch wel hét cliché van de hedendaagse pelgrimage), en je begrijpt waarom ik de notie ‘spiritualiteit’ gebruik om deze manier van fietsen te omschrijven.

Hoogdravende woorden natuurlijk. Maar toch was ik niet verbaasd toen ik de spirituele fietser voor het eerst op zag duiken in de literatuur, en wel in het boek Sacred Stories, Spiritual Tribes van de bekende Amerikaanse godsdienstsocioloog Nancy Ammerman. Als fervent wielrenner herkende ik hem meteen.

 

Wielrennen en moderniteit

Wielrennen en spiritualiteit worden door velen misschien niet als vanzelfsprekend met elkaar verbonden. Wielrennen staat voor technologie, snelheid, prestatie, training. Het is in die zin een fenomeen dat pas kon ontstaan in de periode die we ‘modern’ zijn gaan noemen. Een tijd waarin dankzij technologische ontwikkeling en industrialisering wielrenfietsen ontwikkeld kunnen worden en wegen dermate zijn geoptimaliseerd dat er goed op gereden kan worden. Een tijd waarin een prestatie uitgedrukt kan worden in een specifieke meetbare benadering van tijd en snelheid. Een tijd waarin mensen voldoende vrije tijd hebben en voldoende financiële middelen om zich de sport te kunnen veroorloven. Een tijd waarin ICT-technologie en digitalisering het mogelijk maken om ritten te meten en de metingen met anderen te delen.

‘Spiritualiteit’ heeft bij velen niet die connotatie van moderniteit. Sterker nog: de moderne combinatie van technologie, tijd en prestatie wordt niet zelden ervaren als killing voor spiritualiteit – een gedachte die ook in de sociologie lange tijd bijzonder dominant was en terug te vinden is in het werk van grote sociologen als Max Weber en Peter Berger. Ze worden op dit moment echter en masse teruggefloten, omdat we merken dat moderniteit juist nieuwe vormen van zingeving, religie en spiritualiteit voortbrengt. Nieuwe vormen, die verrassend genoeg worden verbonden met heel alledaagse, profane activiteiten. In de – licht cynische – woorden van de Britse socioloog Colin Campbell: ‘(…) er lijkt geen enkele activiteit te zijn, hoe prozaïsch ook, zoals tuinieren, bloemschikken, en zelfs shoppen, die vandaag de dag niet gepresenteerd wordt als (…) ware het een spirituele oefening, iets dat in staat is om tot zelf-ontdekking en persoonlijke groei te leiden’ (Campbell, blz. 37). Campbells rijtje kan aangevuld worden met koken, wandelen, bergbeklimmen, fitness, eten, en, jawel, wielrennen.

Over het feit dat spiritualiteit zo hot is, verbazen we ons steeds minder: na eeuwen morrelen aan datgene wat ooit als vanzelfsprekend het bestaan van zin voorzag, lijkt spiritualiteit het modernity proof alternatief te zijn voor georganiseerde religie, die door velen als afgedaan wordt gezien. Dat spiritualiteit op de meest vreemde plaatsen opduikt, tot op de fiets toe, is eigenlijk ook niet zo vreemd. Geïnstitutionaliseerde en georganiseerde religie, daar waar spiritualiteit ooit haar vanzelfsprekende plaats vond, heeft al decennia lang te maken met een afnemend vertrouwen, zelfs wantrouwen, en is voor velen in die zin niet langer meer de plek voor zingeving en zinervaringen. Zin zoeken we nu in onze alledaagse bezigheden, zowel binnen (huis-, tuin- en keukenspiritualiteit) als – een erfenis van de Romantiek – buiten (natuurspiritualiteit). Fietsen past dan in die laatste categorie: het is een zoeken naar zin, die in een moderne samenleving niet langer vanzelfsprekend is. Het is een zoeken naar zin in antwoord op zaken waarmee we in een moderne tijd geconfronteerd worden: stress, gebrek aan rust en ruimte, prestatiedruk, en het gebrek aan transcendentie. Het is een zoeken dat, paradoxaal genoeg, bestaat bij gratie van veel van wat diezelfde moderniteit heeft voortgebracht. Immers, die zin wordt gevonden op glad asfalt, met – zoals we dat hier in Schoonrewoerd zo subtiel zeggen – een hoogtechnologische Willier onder mijn kont. En het is een zoeken dat, juist vanwege die hoogtechnologische fiets, de fietscomputer en het sportelement, steeds ook bedreigd wordt – het contemplatieve fietsen moet immers vaak plaats maken voor de prestatie. Ziehier de januskop van ons modern-zijn in een notendop.

 

Het echte contemplatieve fietsen

Overigens ben ik slechts een amateur op het spirituele vlak. Althans, dat is het beeld dat ik van mijzelf krijg als ik me wat meer in bijvoorbeeld het zenboeddhisme verdiep – één van de religieuze tradities waarin contemplatie al eeuwenlang wordt beoefend. Hierboven schets ik een nogal grote tegenstelling tussen het fietsen met het oog op prestatie en het contemplatieve fietsen. Nu schijnt het zo te zijn dat voor de geoefende zenmeesters de tegenstelling tussen contemplatie en prestatie helemaal niet zo groot hoeft te zijn. Sterker nog: als ik goed lees, dan blijken uitzonderlijke prestaties juist voort te komen uit absolute contemplatie – een vorm van contemplatie die, paradoxaal genoeg, zich niet meer druk maakt om prestatie.

Ik denk aan dat oude boek met de titel Zen en de kunst van het boogschieten. Boogschieten is een andere tak van sport, maar goed. De auteur, Eugen Herrigel, vertelt in het boek over zijn lange leerweg van het boogschieten en over zijn ervaringen met zijn zenmeester. Herrigels leerweg was een lange. In het begin pakte hij het aan zoals elk weldenkend modern mens het aan zou pakken: oefenen, de techniek begrijpen en onder de knie krijgen, het lichaam trainen, het kunstje leren – wat een lastig kunstje bleek te zijn, temeer omdat de Japanse boog niet op schouderhoogte wordt gehouden, maar boven het hoofd. Zijn training was zonder enig succes. De analyse van de meester? ‘De ware kunst is zonder doel, zonder opzet! Hoe hardnekkiger u erbij blijft het afschieten van de pijl te willen leren teneinde met zekerheid het doel te treffen, des te minder zal het eerste lukken en des te onbereikbaarder zal het tweede worden’ (blz. 45). De op beheersing gerichte methode werkte niet; Herrigel diende de kunst van het loslaten te leren, teneinde het boogschieten onder de knie te krijgen. De meester leerde hem een contemplatieve manier van boogschieten, die verrassend genoeg bijzonder ‘succesvol’ was: de meester, zo claimt Herrigel, was in staat om in een donkere hal over grote afstand de roos te raken, om vervolgens met zijn tweede pijl de eerste te doorklieven. Overigens heb ik ook na herlezen van dit boekje niet begrepen hoe dat loslaten dan precies gedaan moet worden. Ik begrijp ook dat Herrigel vijf jaar over dat loslaten deed, waarbij hij vooral leerde de vraag naar het hoe niet langer te stellen. Tsja, bij zenboeddhisme geldt misschien nog wel meer dan bij voetbal, dat je het pas gaat zien als je het doorhebt, om een andere leermeester te citeren.

Boogschieten is wat anders dan wielrennen, maar ik stel me zo voor dat er een contemplatieve manier van fietsen is waarbij je aan het einde van de tachtig kilometer negenendertig kilometer per uur aantikt. Zover ben ik duidelijk nog niet. En op het moment dat ik zo ver ben, word ik de – dik betaalde – mentale coach van Tom Dumoulin of Greg van Avermaet – wat niet snel zal gebeuren, want volgens de beste spirituele tradities weerhoudt een dergelijke extrinsieke motivatie me juist van het behalen van dit doel. Vooralsnog is het, elke keer als ik op de fiets stap, een keuze tussen prestatie en contemplatie. Waarbij ik het meest aardig ben in de contemplatieve modus, ook voor mijn medeweggebruikers – het gaat immers niet langer om de snelheid. En waarbij ik het meest gelukkig ben in deze contemplatieve modus – maar waarbij ik met grote regelmaat mijn ziel nog aan de duivel verkoop. Want ja, dat KOM’metje tussen Beesd en Schoonrewoerd staat nog altijd op naam van mijn wielrenmaat Kees, en daar moet natuurlijk nodig verandering in komen.

Literatuur

Nancy Ammerman, Sacred Stories, Spiritual Tribes. Finding Religion in Everyday Life, Oxford University Press, Oxford [etc.], 2014.

Colin Campbell, Easternization of the West. A Thematic Account of Cultural Change in the Modern Era, Routledge, Londen/New York, 2016 [2007].

Eugen Herrigel, Zen in de kunst van het boogschieten, Synthese, Rotterdam, 2009 [1976] (vertaald uit het Duits).

Spiritualiteit en de kunst van het wielrennen