Jeroen Vanheste

 

Troje, de stad die 3200 jaar geleden na een list van Odysseus werd ingenomen en in brand gestoken, is levender dan ooit. Weliswaar heeft Troje altijd al tot de verbeelding gesproken en is de stad nooit uit de belangstelling weg geweest, maar toch mag de huidige aandacht opmerkelijk worden genoemd. Het archeologisch onderzoek naar de ware aard en betekenis van Troje en de relatie met de overgeleverde verhalen draait op volle toeren, de spektakelfilm Troy trok wereldwijd volle zalen, onlangs zijn nieuwe edities gedrukt van de veelgeprezen vertalingen van de Ilias en de Odyssee door H.J. de Roy van Zuydewijn en toneelgroep De Appel vertoonde bijna een jaar lang voor uitverkochte zalen de elf uur lange marathonvoorstelling Tantalus. Dan zwijgen we bovendien nog over de televisiebewerkingen en Trojeromans die het afgelopen jaar in de Verenigde Staten en in Groot-Brittannië het licht zagen en over de alomgeprezen en onlangs op dvd uitgebrachte BBC-documentaire In Search of the Trojan War. Vanwaar deze enorme aandacht voor onze vroegste westerse geschiedenis, schijnbaar in strijd met de alomtegenwoordige klaagzangen over de teloorgang van onze historische kennis? Heeft die belangstelling voor de wortels van onze westerse cultuur iets te maken met de hevige cultuurdebatten die de laatste jaren, vooral na 11 september 2001, zijn losgebarsten? En dragen een film als Troyen een toneelvoorstelling als Tantalus bij tot ons historisch besef, of zijn ze niet meer dan een oppervlakkig najagen van kassucces?

Een politiek uiterst incorrect boek

Het verhaal van Troje wordt op vele plaatsen verteld. De bekendste bron vormt uiteraard Homerus’ Ilias, het epos dat de laatste fase van de Trojaanse oorlog beschrijft, maar waarin de dichter vlak voor de climax van de oorlog ophoudt met zijn stampende hexameters. Voor de dood van Achilles, die in de hiel getroffen wordt door een pijl van Paris, de daaropvolgende en totaal uit de hand lopende ruzie tussen Odysseus en Ajas om de wapenrusting van Achilles, en voor de uiteindelijke inname en verwoesting van Troje moeten we elders terecht. De list met het houten paard wordt onder andere in Vergilius’ Aeneis verteld, terwijl de tragediedichters Sophocles, Aeschylus en vooral Euripides de nasleep van de oorlog in toneelwerken vorm gaven.

Een van de redenen waarom de huidige aandacht voor al deze verhalen rondom Troje opmerkelijk genoemd mag worden, is dat ze zo vreselijk politiek incorrect zijn. In deze tijd van gedeconstrueerde canons, waarin de traditionele Great Texts veelal als exponenten van onderdrukking, macht en ideologie worden gelezen, of helemaal niet meer worden gelezen, worden epen als de Ilias en de Aeneis als bijzonder fout gezien. En het moet toegegeven worden: een verdediging van deze boeken lijkt welhaast onmogelijk. De gewelddadigheid is enorm, de vrouwonvriendelijkheid evident, de motieven van de protagonisten dubieus. Een primitief eergevoel is het enige wat de acteurs, houten poppen die door de wil van de goden aangedreven worden en iedere menselijkheid lijken te ontberen, gaande houdt. Laten we een aantal voorbeelden geven om toe te lichten hoe het eraan toe gaat in onze klassieke boeken.

‘Uitblinkend in handwerk en geschat op een viertal runderen’

Het vrouwbeeld in de Ilias is grotendeels impliciet: vrouwen komen er (afgezien van godinnen als Thetis, Athene en Hera) simpelweg nauwelijks aan te pas, alle ‘heldendaden’ worden immers door mannen verricht. Wanneer er vrouwen in beeld komen is het meestal als krijgsbuit: ‘Laat dus niemand van ons voortijdig naar huis willen keren eer hij naar bed is geweest met een vrouw van een der Trojanen’ (Ilias, boek 2: 354-355), wordt bijvoorbeeld geroepen als het oorlogsmoreel een oppepper nodig heeft. Illustratief is ook het meisje dat als prijs wordt uitgedeeld bij de kampspelen na de dood van Patroklos en waarover wordt opgemerkt dat ze ‘uitblonk in tal van handwerken’ en ‘geschat werd op een viertal runderen’ (Ilias, boek 23: 704-705). In de Aeneis vinden we de volgende toelichting van de taken van een vrouw:

Wanneer de nacht al halverwege is, en slaap en moeheid

geweken zijn – dat vroege uur waarop een huisvrouw weer

haar dagtaak opneemt en zich aan Minerva’s vaardigheden

en spinnewiel gaat wijden; uit de sluimerende as

wekt zij weer vuur op; nacht omringt haar werk, bij lamplicht deelt ze

aan haar slavinnen alle taken uit; zo blijft ze kuis

als echtgenote en als moeder voor haar jonge kind’ren

(Aeneis, boek 8: 407-413)

In de Odyssee is Telemachos heel vriendelijk en begaan met zijn moeder, wat hem echter niet belet haar tot tweemaal toe als volgt toe te spreken wanneer er mannenzaken afgehandeld moeten worden:

‘Ga naar uw kamer om daar uw eigen werk te verrichten,

weven en spinnen, en geef aan de huisdienaressen de opdracht

zich aan haar werk te begeven. Spreken is ’t werk van de mannen,

allen en mij allereerst, want ik heb het hier voor het zeggen.’

De reactie van Penelope is in beide gevallen als volgt:

Hooglijk verbaasd ging Penelope heen en liep naar haar kamer,

want het verstandige woord van Telemachos nam zij ter harte.

(Odyssee, boek 1: 356-359 en boek 21: 350-353)

Ook Electra, een van de dochters van de Griekse aanvoerder Agamemnon, neemt in Euripides’ gelijknamige tragedie geen blad voor de mond:

Schandelijk is het, als de vrouw

en niet de man het huis bestuurt.

Weerzinwekkend is het, als het volk

de kinderen niet bij hun vaders naam noemt,

maar bij hun moeders naam.

(Electra, in Na de val van Troje, blz. 108)

Wanneer een vrouw al een cruciale rol speelt, is het omdat twee mannen ruzie om haar maken. Zo is de directe aanleiding voor de Trojaanse oorlog zoals bekend de roof van Helena door Paris, een belediging die haar man Menelaos onmogelijk over zijn kant kan laten gaan. Ook van de wrok van Achilles en zijn weigering nog langer mee te vechten is een vrouw de oorzaak: Agamemnon heeft de buitgemaakte slavin Briseïs van hem afgepakt, een ongehoorde aantasting van Achilles’ eergevoel.

De ethiek van Achilles

Wat evenwel nog veel storender is voor wie met een politiek correct oog naar de Ilias en de andere verhalen rondom Troje kijkt, is de onbeschaamde gewelddadigheid ervan. Vergeleken met de Ilias is de film Troy niet meer dan een onschuldige caféruzie. Luister bijvoorbeeld naar wat de dichter ons vertelt over hoe het de Trojaan Ilioneus vergaat wanneer Peneleos hem te grazen neemt:

Deze, Ilioneus, ’t enige kind dat zijn moeder gebaard had,

werd in de oogholte, onder de wenkbrauw, getroffen: de lanspunt

stiet de pupil uit de kas en drong door het oog heen naar binnen,

waar hij de nekspier doorboorde. Hij zat op zijn knieën en strekte

beide zijn handen. Peneleos trok zijn vlijmscherpe slagzwaard,

raakte hem vol in de nek en hakte met één klap zijn hoofd af,

dat met de helm op de grond viel. Nog zat de geweldige werpspeer

vast in zijn hoofd. Toen hief hij het als een papaver de lucht in,

toonde het aan de Trojanen en riep hun juichend het woord toe:

‘Meldt dit, Trojanen, Ilioneus’ vader en moeder, zodat ze

in hun paleis om hun dappere zoon kunnen wenen en klagen!’

(Ilias, boek 14: 492-502)

Wanneer Hektor, al bijna dood, als laatste wens vraagt zijn lichaam aan zijn ouders te geven zodat het met ere verbrand kan worden, is daar voor Achilles geen denken aan. Zijn reactie is van een onvoorstelbare wreedheid:

‘Smeek me niet, hond, bij mijn knieën, noch bij

mijn vader en moeder!

Mocht mijn hart me vergunnen je vlees in stukken te snijden

en het dan rauw te verslinden voor alles wat je me aandeed, –

even zowaar als niemand je hoofd voor de honden zal hoeden,

ook niet, al zouden ze een tien- of twintigvoudige losprijs

mij komen aanbieden hier en zouden meer nog beloven,

of al zou Priamos, Dardanos’ zoon, de Trojanen bewegen

mij je gewicht in goud te betalen, – nooit zal je moeder

jou, je zoon, op je doodsbed neerleggen en je bewenen.

Honden en vogels zullen je vreten en niets laten liggen.’

(Ilias, boek 22: 345-354)

En laten we eens zien wat er gebeurt wanneer Menelaos medelijden met iemand lijkt te krijgen. Andrestos smeekt hem te sparen: zijn vader zal een enorm losgeld voor hem willen betalen. Menelaos lijkt hier wel oren naar te hebben, maar dan gaat Agamemnon zich ermee bemoeien:

‘Doe niet zo dwaas, Menelaos! Wat ben je bezorgd voor die mannen!

Hebben zich soms tegen jou, in je eigen huis, de Trojanen

ook zo grootmoedig gedragen? Géén mag het gruwelijk noodlot

en onze handen ontsnappen, ja zelfs niet het kind in zijn moeders

buik zal mogen ontkomen, – zo zullen allen te zamen

spoorloos, zonder begraven te zijn, uit Troje verdwijnen!’

(Ilias, boek 6: 55-60)

Het droge commentaar van de verteller luidt vervolgens:

Met die verstandige raad wist de zoon van Atreus

zijn broer tot andere gedachten te brengen.

Daarna heeft de oude en ervaren rot Nestor nog een praktische tip voor de Griekse soldaten:

‘Dappere Grieken en wapenbroeders, soldaten van Ares!

Laat nu niemand, begerig naar buit, hier rond blijven hangen

om maar het meest naar de schepen te brengen. Laat ons de mannen

zelf neervellen. Je kunt dan nog altijd, nadat ze gedood zijn,

over het hele terrein gaan en rustig de lijken beroven.’

(Ilias, boek 6: 67-71)

‘En voortging zich roem te verwerven, Peleus’ zoon’

Ondanks bovenstaande raad van Nestor lijkt al dat geweld toch niet zozeer een economisch doel te dienen, als wel het vergaren van roem. Voor de oorlog begint, geeft Thetis, de moeder van Achilles, hem de beroemde keuze: hij kan kiezen voor een lang en gelukkig leven om daarna in de vergetelheid te verdwijnen, of hij kan gaan voor een kort leven waarin hij zoveel roem zal verwerven dat zijn naam voor altijd zal blijven voortleven. Achilles hoefde niet lang na te denken.

Ook tijdens de oorlog wordt onophoudelijk benadrukt waar het om gaat: het regent omschrijvingen als ‘de strijd die beroemd maakt’ en ‘het slagveld, dat mannen roem geeft’. Wanneer Achilles een enorme slachting heeft aangericht, luidt het commentaar:

En voortging zich roem te verwerven

Peleus’ zoon, met bloed overdekt zijn geweldige handen.

(Ilias, boek 20: 502-503)

Een van de beroemdste scènes in de Ilias is het afscheid van de Trojaan Hektor, die wel aanvoelt dat Achilles gehakt van hem zal maken, van zijn vrouw Andromache. Hektor oreert bij die gelegenheid met betrekking tot zijn zoontje:

‘Moge men eens van hem zeggen: hij overtreft nog zijn vader,

als hij, het slagveld verlatend, het bloedige wapentuig meebrengt

van zijn gesneuvelde vijand, tot vreugde en trots van zijn moeder!’

(Ilias, boek 6: 479-481)

Bij het vechten gaat het dus meer om de eer dan om het gewin. Sterker nog, kijk eens naar wat Ajas ons zegt wanneer hij gaat vechten tegen Hektor. Eerst bidt hij om succes:

‘Roemrijke, machtige Zeus, van de Ida heersende Vader!

Geef dat Ajas de zege en schitterende roem zal behalen.’

Dat is niets bijzonders, maar dan gaat hij onverwacht verder:

‘Maar als ook Hektor u lief is en u om hem geeft en bezorgd bent,

schenk dan aan beiden evenveel kracht en evenveel krijgsroem.’

(Ilias, boek 7: 202-205)

Een opmerkelijke bede voor de tegenstander! En het gaat nog verder, want wanneer het gevecht vervolgens inderdaad eindigt in een remise, hebben de opponenten alle waardering voor elkaar en wisselen ze geschenken uit: Hektor geeft Ajas zijn zwaard met zilveren knoppen, Ajas schenkt Hektor zijn purperglanzende gordel. Ze hebben goed gevochten en beiden hebben roem verworven, dus is er alle reden om tevreden te zijn. Het gaat hen om het spel, niet om de knikkers.

Een machtig boek

Wat moeten we met dergelijke verhalen, waarin vrouwen nuttige handwerkjes verrichten en op vier runderen geschat worden en waarin het bloed en een primitief strijdersethos van alle bladzijden afspat? Het wordt tijd voor enige tegenargumenten, want hoewel het bovenstaande onmiskenbaar waar is en de gepoogde humanistische lezingen van bijvoorbeeld de Aeneis kunstmatig en tamelijk belachelijk aandoen, hebben de verhalen rondom Troje ons wel degelijk nog veel te bieden. In het onderstaande bekijk ik vooral de Ilias en ga ik in op de taal, de humor, de ambiguïteit en de enorme vitaliteit van dit epos.

‘Zoals reusachtige zwermen van vleugelwiekende vogels’

Doordat de Ilias het product is van een traditie van mondeling beoefende dichtkunst, heeft de tekst een aantal eigenschappen die ons vreemd voorkomen. Het gebruik van vaste bijvoeglijke naamwoorden, zoals in ‘de snelle Achilles’, ‘de een god gelijkende Paris’, ‘snelbenige paarden’, ‘de vindingrijke Odysseus’, enzovoort, roept in eerste instantie de vraag op of de dichter niet eens wat nieuws kon verzinnen, maar stond feitelijk in dienst van het memoriseren van de tekst en van het metrisch vol maken van de dichtregels. Dat de dichter wel degelijk over een grote fantasie en taalvaardigheid beschikte, blijkt onder meer uit de fameuze homerische vergelijkingen. De geweldige omvang van het Griekse leger wordt als volgt beschreven:

Zoals reusachtige zwermen van vleugelwiekende vogels,

kraanvogels, ganzen of zwanen met ver zich rekkende halzen

over de Asische weide, in allerlei richtingen zwenkend,

om de rivier de Kaystrios vliegen, met pronkende vleugels,

schallend strijken ze neer en de wei weergalmt van hun stemmen, –

zo, van de schepen en tenten, stroomde een menigte mannen

voort naar de vlakte van de rivier de Skamandros; geweldig

dreunde de aarde onder de voeten van mannen en paarden,

tot ze in de bloemrijke wei van Skamandros stonden met zoveel

duizenden als in het voorjaar er bladeren en bloemen ontluiken.

(Ilias, boek 2: 459-468)

Het is van een bloemrijk gehalte dat we niet meer gewend zijn, maar dat zijn evocatieve kracht bepaald niet verloren heeft. Of lees wat er staat nadat de Trojanen een grote slag hebben geslagen en bij hun kampvuren nagenieten wanneer de nacht is gevallen:

Zoals wanneer aan de hemel, om ’t glanzende maanlicht, de sterren

schitterend opkomen, hoog in de windstille lucht; elke bergtop

komt aan het licht, elk ravijn en de uitlopers van het gebergte;

ver aan de hemel breekt door de onafzienbare ruimte en

alle sterren zijn zichtbaar; het hart van de herder gaat open, –

talrijk als deze, tussen het kamp en de stroom van de Xanthos,

lichtten voor Troje de vuren door de Trojanen ontstoken.

Duizend vuren brandden die nacht in de vlakte; om elk vuur

zat, in de gloed van de vlammen, een vijftigtal mannen. De paarden

stonden de lichtblanke gerst en de tarwe te kauwen en wachtten,

dicht naast de wagens, tot Eoos haar mooie troon zou bestijgen.

(Ilias, boek 8: 555-565)

Het is een prachtig beeld dat hier opgeroepen wordt, een beeld dat ook terugkomt in de film Troy, maar daar, ondanks dat je het letterlijk voor je ziet, toch niet dezelfde poëtische intensiteit weet te bereiken.

‘Mijn lans! Jij die mijn krijgsbevel nooit hebt geweigerd!’

Ik begeef mij misschien op glad ijs met het volgende, maar naar mijn mening is de Iliasbehalve een van de meest gewelddadige boeken die er bestaan ook een van de meest humoristische. Waarin zit die humor dan? Als eerste noem ik de hierboven al aangeduide, steeds terugkerende epitheta waarmee de protagonisten en objecten worden aangeduid. Omschrijvingen als ‘de het haar lang dragende Grieken’, ‘de goed gescheenkapte Grieken’, ‘de tranenwekkende oorlog’, ‘de aan velen voedsel verschaffende aarde’ en ‘de nooit versagende Ajas’ hebben op zichzelf al iets geestigs, maar wanneer ze tientallen malen terugkeren, wordt een zeker slapstick-effect bereikt. Zoals bij een running gag in een film de humor in de herhaling zit, zo moet je onvermijdelijk lachen als de zoveelste noodsituatie wordt gered door ‘de nooit versagende Ajas’ en dankzij deze ‘krachtige held’ de ‘het haar lang dragende Grieken’ weer eens goed wegkomen. Iets soortgelijks geldt voor vaste uitdrukkingen en omschrijvingen als ‘dreunend stortte hij neer en zijn wapens kletterden op hem’, een zin waar vele, vele omschrijvingen van gevechten mee eindigen.

Maar er is nog veel meer te lachen. Soms wordt het geweld zo erg dat het juist humoristisch wordt. Als Ajas er weer eens eentje heeft omgelegd, lezen we:

Hem in de bovenste halswervel rakend, waar die de verbinding

vormt tussen ’t hoofd en de nek, sneed Ajas de pezen doormidden,

reden waarom ook zijn hoofd met zijn mond en neus,

toen hij neerviel,

heel wat vlugger op aarde terecht kwam dan dijen of knieën.

(Ilias, boek 14: 465-68)

Het is de combinatie van het vreselijke geweld met de hoge mate van detail en de nuchtere uitleg (‘heel wat vlugger’) die hier op de lachspieren werkt.

Geestig zijn ook vaak de passages waarin gebeden wordt om succes in de strijd. Zo spreekt Turnus zichzelf moed in voor zijn beslissende gevecht met Aeneas:

‘Mijn lans! Jij die mijn krijgsbevel nooit hebt geweigerd,

nu is ons uur gekomen! Nu. Vroeger droeg Actor je,

die grote held, nu voel je Turnus’ hand. Help mij de vijand

te vellen, die verwijfde Phrygiër, help mij met kracht

zijn harnas stuk te scheuren, zijn geparfumeerde lokken,

dat gefriseerde haar door ’t vuile stof te wentelen!’

(Aeneis, boek 12: 95-100)

En voor het tweegevecht tussen Menelaos en Paris luidt het:

‘Roemrijke, machtige Zeus en andere onsterfelijke goden!

Mogen van hen die het eerst van beiden dit pact overtreden,

mogen van hen en hun kinderen, als deze wijn hier, de hersens

stromen over de grond en vreemden hun vrouwen bezitten.’

(Ilias, boek 2: 298-301)

Werkelijk hilarisch wordt het wanneer de combattanten voor, tijdens of na het gevecht hun handelingen van commentaar voorzien. Wanneer Patroklos de Griek Kebriones treft, lezen we:

Hem sloeg de steen, met één klap, de beide wenkbrauwen weg en

ook het bot hield geen stand; op de stoffige grond, voor zijn voeten,

rolden zijn ogen. Hij stortte omlaag uit de prachtig bewerkte

strijdkar, een duiker gelijk. Het leven ontvlood zijn gebeente.

(Ilias, boek 16: 740-743)

Dat is allemaal al erg genoeg, maar Patroklos gaat er nog eens overheen:

Honend sprak je hem toe, jij strijdwagenvechter Patroklos:

‘Niet te geloven, zo’n luchtacrobaat! Hij duikt of het niets is!

Als nu die man eens op zee zou zijn met haar menigte vissen,

kon hij, door daar van zijn schip af te springen en oesters te zoeken,

ook bij onstuimige zee, er heel wat mensen mee voeden, –

zo, of het niets is, duikt hij de wagenbak af naar de vlakte.

Nee, wat waar is is waar: ook bij de Trojanen zijn duikers!’

(Ilias, boek 16: 744-750)

Diomedes en Tydeus maken er nog meer werk van, door een complete dialoog met elkaar te voeren:

Hem, Diomedes, riep toe de stralende zoon van Lykaon:

‘Krachtige held, manmoedige zoon van de edele Tydeus!

Wel, mijn vlijmende pijl heeft je blijkbaar niet kunnen doden.

‘k Zal het nu met de werpspeer proberen. Ik hoop dat het raak is!’

Zo, met die woorden, zwaaide en wierp hij de boomlange werpspeer.

(Ilias, boek 5: 276-279)

Na het gooien roept Tydeus zijn tegenspeler toe:

‘Recht in je buik heeft mijn speer je geraakt. Ik heb zo’n vermoeden

dat je hem niet lang verdraagt. Je hebt me met roem overladen!’

Het blijkt echter dat Tydeus zich vergist:

Onbeducht gaf hem de krachtige held Diomedes ten antwoord:

‘Nee, man, je hebt me gemist. Ik ben niet getroffen.’

Daarna is het weer de beurt aan Diomedes. Het resultaat:

Het wapen, gestuurd door Athene,

raakte zijn neus bij het oog en doorboorde zijn blinkende tanden.

’t Onzacht brons van de speer, de tong bij de wortel verscheurend,

schoot naar omlaag en kwam bij zijn kin weer naar buiten. Hij smakte

recht van de wagenbak neer op de grond en kletterend stortte

’t schitterend brons van zijn wapentuig op hem.

De loopsnelle paarden

sprongen opzij; terstond verliet hem de ziel en het leven.

(Ilias, boek 5: 290-296)

In een andere scène heeft Paris de Griekse held Diomedes in de voetzool geraakt en komt hij smakelijk lachend vanachter zijn schuilplaats vandaan en roept:

‘‘k Heb je getroffen! Niet tevergeefs vloog de pijl uit mijn hand weg.’

Diomedes is echter geenszins aangeslagen en riposteert:

‘Schutter, opschepper, haarkrullendraaier en meisjesbegluurder!

Als je met wápens zou vechten en mij in de strijd tegemoettrad,

zouden je boog en je regen van pijlen je weinig van nut zijn.

Wat een gejuich hef je aan omdat je mijn voetzool geschampt hebt!

‘k Geef er zo veel om, alsof me een vrouw of kind had getroffen.’

(Ilias, boek 11: 385-389)

Humoristisch is bij dit alles vooral ook de welsprekendheid der strijders. Wanneer bijvoorbeeld de Trojaan Asios klaagt over de tegenstand die de Grieken bieden bij de strijd om de wal, inspireert hem dat tot de volgende aanroep van Zeus:

‘Zeus, onze Vader, duidelijk blijkt dat zelfs u een geboren

leugenaar bent! Niet had ik gedacht dat de helden der Grieken

zouden weerstaan aan de kracht van onze ontembare handen.

Maar zoals wespen met hun bewegelijk lijf of als bijen

die in een ruwe spelonk langs de weg hun woningen bouwen

en die hun holle verblijven niet uitgaan, maar daar blijven wachten

om van hun jongen de mannen te weren die jacht op hen maken, –

zo ook weten die mannen, al zijn ze maar met zijn tweeën,

niet van wijken, alvorens te worden gedood of te doden.’

(Ilias, boek 12: 164-172)

‘Ons ongelukkige mensen, gedoemd in ellende te leven’

Op het eerste gezicht is de Ilias een gigantische knokpartij tussen grote kinderen die op roem uit zijn. Humor en taalbehandeling maken het in bepaalde opzichten de moeite waard, maar deze aspecten hebben vooral met de vorm te maken. Ook qua inhoud heeft de Ilias ons echter nog heel wat te zeggen. Wat het boek interessant maakt, is dat al die vechtersbazen uiteindelijk toch ook hun twijfels blijken te hebben over zichzelf en over waar ze eigenlijk mee bezig zijn. Zo kunnen we heel wat gemengde gevoelens vinden ten aanzien van de oorlog, zowel bij stervelingen als bij goden. Enerzijds zegt Zeus tegen Poseidon als het hoogtepunt van de strijd nadert:

‘Zelf blijf ik hier om, vanaf de top van de hoge Olympos,

voor mijn plezier naar het schouwspel te kijken.’

(Ilias, boek 20: 22-23)

Maar pratend tegen Mars geeft hij blijk van een heel andere opvatting over de oorlog:

‘Jou verfoei ik het meest der Olymposbewonende goden.

Niets is je liever dan twist zoeken, oorlog voeren en vechten.’

(Ilias, boek 5: 890-891)

Ook spreekt Zeus elders zijn medelijden uit met het hopeloze van de condition humaine:

‘Want er is nergens iets dieper rampzaligs te vinden dan mensen,

niets van al wat er is dat ademt en rondkruipt op aarde.’

(Ilias, boek 17: 446-447)

Niet alleen de goden, ook de mensen staan dubbelzinnig tegenover de oorlog. Hierboven zagen we al dat het spel belangrijker is dan de knikkers en hoe Hektor en Ajas na een eervolle remise geschenken uitwisselen. Glaukos en Diomedes gaan nog een stap verder: wanneer ze tijdens een gevecht ontdekken (door al dat gepraat, een bewijs dat je altijd met je tegenstanders in gesprek moet blijven!) dat ze gemeenschappelijke wortels hebben, besluiten ze hun wapenrusting te ruilen. Daarna lezen we tot onze verbazing: ‘ze grepen elkaar bij de hand en zwoeren vrienden te blijven’.

Ook de grootste helden hebben hun twijfels. Menelaos, de man van Helena en een van de belangrijkste Griekse aanvoerders en vechtersbazen, roept op een bepaald moment uit:

‘Alles verveelt op den duur, zelfs slapen, de liefde bedrijven,

mooie muziek en gezang en een vlekkeloos lopende reidans, –

dingen waarvan je toch veel meer geniet dan vechten en oorlog.’

(Ilias, boek 13: 636-638)

En zelfs Achilles, toch vrijwel het hele boek een ongeleid projectiel dat voor geen enkele rede vatbaar is en wiens enige drijfveer lijkt erop te slaan, toont zijn menselijk gezicht wanneer de vader van Hektor om het lijk van zijn zoon komt vragen zodat hij deze een eervolle begrafenis kan geven:

‘Kom, zet u neer op een stoel. Hoe diep bedroefd en ontroostbaar

doen we er niettemin goed aan, het leed in ons hart te begraven.

’t Helpt toch allemaal niets, dat ijzingwekkende klagen.

Zo hebben nu eenmaal de goden, die zelf het lijden niet kennen,

ons ongelukkige mensen gedoemd in ellende te leven.’

(Ilias, boek 24: 522-526)

Twijfel vinden we ook voortdurend bij de Trojanen en bij Helena. Enerzijds lusten ze de Grieken rauw, maar anderzijds twijfelen ze onophoudelijk aan het nut van de oorlog. De Trojanen ‘verafschuwen Paris als de zwarte dood’ (Ilias, boek 3: 454) en Helena voelt regelmatig een innig verlangen naar haar vroegere man, stad en ouders. Tegen Paris zegt Helena als hij maar net ontsnapt is aan Menelaos: ‘Zo, weer terug uit de strijd? Ach, was je er maar in gebleven’ (Ilias, boek 3: 428), wat haar echter niet verhindert om luttele regels later de liefde met hem te bedrijven. De zaak heeft altijd meerdere kanten.

Zo zien we dat onder het wapengekletter en het bloed van de Ilias eeuwige vragen en thema’s schuilgaan. Wat moeten we doen met ons leven? Hoeveel is voorbeschikt door de goden en de verwachtingen van onze omgeving? Hoeveel speelruimte blijft er voor onszelf over? Pasklare antwoorden krijgen we uiteraard niet, maar misschien schuilt er een antwoord in de onweerstaanbare vitaliteit van het verhaal. De goden en helden die er elke keer opnieuw weer tegenaan gaan, en daarbij hun daden steeds van uitvoerig en welsprekend commentaar voorzien, de spelers die onder harnas en helm uiteindelijk toch boordevol twijfel en ambiguïteit blijken te zitten, de alomtegenwoordige humor: de Ilias is een bruisend en machtig boek.

Troy en Tantalus

Wat blijft er bij moderne bewerkingen van de Trojaanse verhalen over van hun vitaliteit, humor, ambiguïteit en andere kwaliteiten? Wat hebben bijvoorbeeld de regisseurs van de film Troy en de toneelvoorstelling Tantalus met de Ilias en de andere verhalen gedaan?

De film Troy is onderhoudend, maar niet veel meer dan dat. Het heeft iets ontroerends om eindelijk eens te zien waar je al zoveel over gehoord hebt: het kolossale houten paard, het brandende Troje, de vindingrijke Odysseus, de snelle Achilles en al die andere helden. Er zijn enkele grote veranderingen aangebracht in de verhalen zoals we die kennen: er zijn geen goden te bekennen, Agamemnon en Menelaos sterven (terwijl met name de eerste na de oorlog nog heel wat mee zou maken), Achilles is een van de Grieken die in het houten paard kruipen en zo de stad innemen en Paris behoort tot de groep die na de inname uit Troje weet te ontsnappen. Het is echter zinloos te protesteren tegen dit soort veranderingen. De Grieken konden er zelf ook wat van, zoals blijkt uit de vele verschillende versies die er van hun verhalen in omloop zijn. Zo luidt een belangrijke zijlijn, onder andere te lezen bij Euripides, dat Helena zich helemaal niet in Troje bevond, maar zich tijdens de Trojaanse oorlog in Egypte schuilhield. Volgens deze versie is de Helena in Troje dus alleen maar een soort van stand-in: een wel heel schrijnende onderstreping van de zinloosheid van tien jaar oorlog.

Evenmin kunnen we bezwaar maken tegen het feit dat de film, anders dan het boek, nauwelijks gewelddadig is. Op enkele momenten na zien we vooral veel beweging en weinig bloed, maar hoe zouden we durven pleiten voor geweld in homerische stijl? De bezwaren tegen Troy liggen dan ook elders. Van geen van de hierboven genoemde sterke punten in de Ilias blijft in de film iets over. Het hedendaagse en allesbehalve bloemrijke taalgebruik is nog tot daaraan toe. Erger is het dat de film humorloos is en dat er weinig te zien is van de twijfels en de ambiguïteit die het boek kenmerken. Op Odysseus na zijn de karakters oninteressant en ondubbelzinnig. Helena en Paris zijn vooral bezig met mooi wezen en zwoel kijken, Agamemnon en Menelaos zijn overdreven domme bruten, Achilles blinkt uit door veel zwijgen en duister kijken. De film moet het hebben van de mooie beelden en de actie, maar die vormen onvoldoende compensatie voor de gebreken ervan. Kortom: de verbeelding van de Ilias in Troy is steriel en eendimensionaal, in zekere zin ook veel te serieus. Achilles en de zijnen voeren hun missie uit met de hoogst mogelijke ernst. Het onvermijdelijke sausje hedendaags moralisme maakt de smaak er niet beter op.

Hoeveel interessanter was daarentegen de toneelvoorstelling Tantalus. Elf uur theater aan een stuk, maar het vloog voorbij. De Brit John Barton, mede-oprichter van de Royal Shakespeare Company, was twintig jaar bezig met het sleutelen aan een toneelvoorstelling die de verschillende verhalen uit het gedoemde geslacht van Tantalus aan elkaar moest knopen. Via stamvader Tantalus, Pelops en Atreus tot Agamemnon en Orestes: vijf generaties van bloed, moord, verkrachting en doem, een rad der wraak dat onontkoombaar blijft doordraaien. Zoals Macbeth het verwoordt: ‘blood will have blood’.

De bewerking van Bartons stuk door toneelgroep De Appel was meer dan overtuigend. Het grote verschil met de film, en tevens wat de toneelvoorstelling interessant maakte en de elf uur geen te lange zit, is enerzijds dat Tantalus volop humor en energie bevat en anderzijds dat karakters als Odysseus, Agamemnon en Neoptolomus (de zoon van Achilles) op een bijzonder boeiende wijze worden neergezet. Zo is Agamemnon hier geen eendimensionale Griekse hardliner, maar een figuur die voortdurend twijfelt aan zichzelf en aan de oorlog. Bij het vertrek heeft hij helemaal geen zin om zijn dochter Iphigenia te offeren voor een gunstige wind. In omkering met de gebruikelijke overlevering is het zijn vrouw Klytaimnestra die hem overhaalt de politiek zwaarder te laten wegen dan het vaderschap. Ook in de oorlog toont Agamemnon zijn zachte kant. ‘Ik hou van die stad’, roept hij zelfs wanneer Odysseus zijn list met het houten paard uiteenzet en hardop droomt van het in de as leggen van Troje. Liever dan het uitmoorden van de Trojanen wil Agamemnon een vredespact met hen sluiten. Niet dat het helpt: de stad valt en dan volgt het meest indringende en aangrijpende deel van het toneelstuk. Het decor bestaat uit een ronde poel van bloed, letterlijk een bloedbad, waaromheen bloedrood geklede Trojaanse vrouwen hun lot afwachten. Dan komt Neoptolomus het toneel op. Hij is geheel naakt, zit onder het bloed en denkt slechts aan moord en wraak. Zelf zonder bijzondere talenten wordt hij volledig gedomineerd door de herinnering aan zijn grote vader. Het is een indrukwekkende vertolking van wat oorlog met een mens kan doen, met voor wie dat wil zien talloze knipogen naar de actualiteit.

Net als in de film Troy wordt ook in Tantalus soms flink afgeweken van de overgeleverde verhalen. Maar dat staat in dienst van de moderne interpretatie, waarin sprake is van een kritiek op geweld en oorlog die zich niet uit in een hinderlijk moralisme, maar gestalte krijgt in de uitwerking van de karakters. De voorstelling overtuigt verder ook door de humor, een andere techniek om het geklungel van de vechtmachines te ontmaskeren. Het zijn de combinatie van tragiek en humor, de ambiguïteit in de twijfelende karakters en de vaart en energie die van Tantalus een indrukwekkende voorstelling maakten. Een dergelijke verwerking van ons oudste cultuurgoed draagt niet alleen bij tot ons historisch besef, maar toont ook aan hoe springlevend die vroegste verhalen nog zijn.

 

Geraadpleegde bronnen

Homerus, Ilias, vert. H.J. de Roy van Zuydewijn, Arbeiderspers, 2004 (eerste editie: 1980).

Homerus, Odyssee, vert. H.J. de Roy van Zuydewijn, Arbeiderspers, 2004 (eerste editie: 1992).

Euripides, Na de val van Troje (Trojaanse vrouwen, Electra, Orestes), Ambo Klassiek, 1996.

Vergilius, Aeneis, vert. M. d’Hane-Scheltema, Athenaeum-Polak & Van Gennep, 2003 (eerste editie: 2000).

Project Troia: www.uni-tuebingen.de/troia

Toneelgroep De Appel: www.toneelgroepdeappel.nl

Troy: www.troymovie.com

Een fraaie site over de Griekse mythen is homepage.mac.com/cparada/GML/index.html.