Hans Koetschruiter*

 

Er is nogal wat dat ons onderscheidt van de dieren, zoals er ook nogal wat is dat de dieren onderscheidt van de planten. Als plant leven betekent met je voeten in de grond staan en een beetje meebuigen met de wind. Als je je niet echt kunt verplaatsen heb je geen zintuigen nodig. Wat heb je als plant aan ogen of oren als je zit vastgekluisterd aan één plek? Je kunt toch niet weg. Je voeten zien er beduidend anders uit dan de voeten van een zoogdier of vogel, je armen zijn anders dan de poten van een hyena of de vleugels van een mus. De natuur heeft je attributen gegeven waaraan je wat hebt als plant. En dus geen voeten maar wortels en geen poten, klauwen of vleugels maar takken en bladeren. De vergelijking tussen die plantaardige en dierlijke attributen gaat misschien een beetje mank maar het is duidelijk dat er een mechanisme in de natuur aanwezig is dat ervoor zorgt dat jij als plant of dier over die eigenschappen beschikt die je kunnen helpen te overleven. Dat mechanisme heet evolutie en zorgt ervoor dat iedere soort zich binnen de eigen mogelijkheden kan aanpassen. Zo komt het dus dat toen er door een nog steeds niet opgehelderd toeval eenmaal leven op aarde was, dat leven zich ging specialiseren. Er ontstond plantaardig en dierlijk leven en er kwamen bacteriën; de een zocht zijn heil op het land, de ander in het water, weer een ander zocht het luchtruim op. Steeds verfijnder werden die aanpassingen, onderweg verdwenen ook weer soorten die niet opgewassen waren tegen de natuurlijke omstandigheden. Een van de verfijningen die de evolutie heeft afgeleverd, heet mens. Laten we eens kijken naar die zaken, die de mens onderscheiden van het dier. Wat opvalt, is dat grote hoofd met daarin ongeveer 1.500 gram aan hersenen. In deze hersenen schieten door ontelbare neuronenbanen elektrische stroompjes heen en weer. Bij synapsen worden die verdeeld over de verschillende hersengedeeltes. Op hersenscans maakt het geheel een uiterst gecompliceerde en chaotische indruk. In dit zenuwcentrum worden onze gedachten gevormd. Hoe dat gebeurt, is nog grotendeels onduidelijk maar een ding is zeker, zo onnavolgbaar gecompliceerd en chaotisch als het er bij de mens aan toegaat zie je bij geen enkel ander dier. De complexiteit van onze hersenen heeft ervoor gezorgd dat wij anders in de wereld staan dan de dieren. In de komende pagina’s betoog ik, dat de dieren een veel directere omgang met hun leefomgeving hebben dan de mensen. Bij ons versperren gedachten de directe toegang tot de dingen die voor ons belangrijk zijn. Een mens vormt zich meestal eerst een oordeel voordat hij tot handelen overgaat. Direct en ongeremd tot actie overgaan, met onze instincten aan onze zijde, doen we hoogst zelden. Als de nood hoog is en iedere seconde telt, willen we nog wel eens vergeten mens te zijn en handelen we met de onvoorwaardelijkheid van een dier.

Hoe komt dat zo? Wat is er in de loop van de tijd met ons gebeurd dat ons zo heeft veranderd? Onze aarde bestaat uit materie, dat kan dode of levende materie zijn. Voorbeelden zijn er te over: een boom, een koelkast, een stofmijt of de Lemelerberg. Die materie heeft niet het eeuwige leven, de Lemelerberg erodeert heel langzaam totdat er in een verre toekomst niets meer van over is. Ook de levende materie gaat ten onder en wordt weer tot dode materie teruggebracht. Naast materie hebben we op aarde ook nog te maken met immateriële zaken.

Hoe zien die immateriële zaken eruit? Bij ieder geluid bewegen zich geluidsgolven door de ether. Als de bomen ruisen door de wind, klinkt dat nu eens zo, dan weer zo, afhankelijk van de bladeren, de windrichting, enzovoorts. Ook ons spreken beweegt zich door de ether. Eenmaal aangekomen bij de toehoorder maakt het niet altijd dezelfde indruk; er kan ongerustheid, woede of blijdschap in ons spreken doorklinken. En zoals het ruisen van de bomen wordt bepaald door de sterkte van de wind, zo wordt ons spreken bepaald door onze gemoedstoestand. De geluidsgolven van ruisende bomen, sprekende mensen of tegen het raam tikkende regen zijn niet materieel van aard maar hebben energie. Anders dan bij de ruisende bomen hebben de geluidsgolven van de menselijke stem nog iets extra’s meegekregen. Niet alleen geven zij de toehoorder een indruk van de gemoedstoestand van de spreker, ook dragen zij iets met zich mee, dat de toehoorder nog extra kan beïnvloeden. Misschien dat ze hem aanzetten tot actie, tot nadenken of juist tot bewust zwijgen. Klaarblijkelijk brengen wij mensen met onze stem een bijzonder soort geluidsgolven voort, waarmee wij ons bewust richten tot de ander. Deze klanken hebben naast een energetisch karakter nog iets, dat energetisch noch materieel van karakter is. Ik doel dan op de boodschappen, die zij overbrengen. Wanneer Tineke een samenhangende hoeveelheid klanken de ether instuurt gebeurt er het een en ander in haar hoofd. Bij ontvangst van de verzameling klanken vindt er bij Jan iets soortgelijks plaats. De processen in de hoofden van Tineke en Jan hebben veel gemeenschappelijks, mogelijk dat Jan vervolgens een andere maar niet minder samenhangende hoeveelheid klanken de ether in stuurt, waarop Tineke dan weer reageert.

Die berichten tussen Tineke en Jan hebben een vluchtig karakter. Ze zijn er even en verdwijnen daarna weer; ze zijn materieel noch energetisch van aard. De geluidsgolven, die als dragers van die boodschappen dienen, zijn krachten en behoren tot het domein van de fysici. De berichten, die zij vervoeren behoren tot een wat schimmig gebied, waar psychologen, taalwetenschappers, sociologen en semiotici het voor het zeggen hebben. Dat terrein is zo ruwweg gezien de wereld van de geesteswetenschappen. Het onderzoeksdomein van deze wetenschappers strekt zich uit van teksten, variërend van wetsteksten tot gebarentaal en van ongrijpbare zaken als de beeldende kunsten, muziek, theater, onze geschiedenis, geografische kaarten tot verkeersborden, stoplichten of morsetekens. Al deze taaluitingen hebben met elkaar gemeen, dat ze bestaan uit een boodschap en een drager van de boodschap. Maar hoe zo’n  samenwerkingsverband tussen drager en boodschap tot stand komt blijft raadselachtig. De vraag lijkt voor de hand te liggen, wat de vroege mens zo’n vijftienduizend jaar voor Christus met zijn grottekeningen in Lascaux wilde vertellen. En wat te denken van muziek: waarom musiceert de mens? Wat zet hem aan tot schilderen of dichten? Het zijn dergelijke vaardigheden, die hem op een unieke manier de wereld laten ervaren. Geen enkel ander dier wordt geplaagd door deze behoeften. Het werken op het land en het grootbrengen van zijn kinderen was de mens klaarblijkelijk niet meer voldoende. Hij wilde meer en creëerde stukje bij beetje een nieuwe wereld met een extra dimensie.

In het schilderij De anatomische les van Rembrandt van Rijn uit 1632 fungeert het canvas met daarop de door Rembrandt aangebrachte olieverf als drager van een boodschap. Het uitzonderlijke talent van Rembrandt is dermate dwingend, dat je als toeschouwer het gevoel krijgt lijfelijk aanwezig te zijn op die bijeenkomst. Even voelt de betoverde toeschouwer zich een die mannen, die in 1632 bijeen zijn voor een lijkschouwing van dr. Nicolaes Tulp.

**

Wij mensen hebben net als dieren gevoelens, we kunnen pijn en genot ervaren, we kunnen ons gefrustreerd voelen of juist euforisch, maar wij mensen kunnen dankzij die vluchtige machten nog veel meer. We kunnen onze gevoelens redelijk goed kenbaar en tot inzet van onze wil maken. We kunnen met woorden, blikken of gebaren verbieden of juist gebieden, wij kunnen beoordelen maar ook veroordelen, wij kunnen loven, bekritiseren, toestaan, aanmoedigen of ontraden. We kunnen dat op een slimme manier doen of juist op een onnozele, we kunnen dat oprecht doen of juist slijmerig. We kunnen op een ironische of naïeve, op een bevelende of smekende manier onze wensen kenbaar maken. Kortom, ons staat een bijna oneindige verzameling uitdrukkingsvariaties ter beschikking om het te hebben over de wereld en alles wat daar gebeurt. Dit alles verloopt geheel automatisch. We verschillen dus nogal van al die andere dieren. Zelfs de chimpansee, het dier dat qua afstamming het dichtst bij ons staat, komt niet in de buurt van wat wij doen. Wij zijn daarin uniek, al zag Charles Darwin in ons mensen niet veel meer dan een gecompliceerde aap. Met deze vaardigheden hebben wij de wereld naar onze hand gezet en zijn daarin zo ver doorgeschoten, dat we inmiddels een ware bedreiging voor onze planeet vormen. Wij putten onze aarde uit en roven haar leeg. Oorlogen, ons westers consumptiepatroon en overbevolking brengen de aarde onherstelbare schade toe. Als we daarmee niet ophouden is het binnen afzienbare tijd afgelopen met ons. Het zijn die spookachtige, ongrijpbare en vluchtige vaardigheden, die ons tot mens hebben gemaakt en die aan de basis staan van al het prachtigs dat we hebben gecreëerd, maar ze zijn ook verantwoordelijk voor deze ellendige toestand waarin we nu verkeren. Ze zullen ons eerdaags de das omdoen. Zie ons daar staan, dat zijn wij en daartoe zijn wij in staat! Op ons rust een zware verantwoordelijkheid. Alleen al daarom is het goed die ongrijpbare verschijnselen wat beter te leren kennen.

Hoe is het zo ver gekomen? Er zit iets onverklaarbaars in die vaardigheden die we gaandeweg hebben ontwikkeld en die ons op zo’n bijzondere manier naar de wereld laten kijken. Het geheim zit hem, denk ik, in ons vermogen om met onze taal en onze intelligentie de wereld te reduceren tot voor ons behapbare brokken. Bij alles wat we doen brengen we de dingen constant terug tot die eigenschappen, die er voor ons toe doen. Zo zal de diëtist het over een andere appel hebben dan de fruitteler, simpelweg omdat voor diëtist en fruitteler verschillende aspecten van de appel belangrijk zijn. Of het nu gaat om de hoeveelheid vitamines, de zuurgraad, de kiloprijs, de grootte, het gewicht of de voedingswaarde, ieder mens, iedere beroepsgroep, iedere belanghebbende zal op zijn eigen manier naar die appel kijken en er de voor hem belangrijke eigenschappen van naar voren halen. En plotseling is de diëtistenappel een andere appel dan de fruittelersappel en dit terwijl ze zich beide beroepen datzelfde ding: die appel met dat rode blosje, die we Elstar noemen of Goudrenet. De dingen worden persoonlijker. Wat het ook is, of het nu gaat over die appel of een bezoek aan de huisarts, van alles maakt de mens een persoonlijke ervaring. Die appel of de huisarts, ze beschikken beide over ontelbaar veel eigenschappen, waarvan het merendeel ons niet aangaat. Dat de huisarts ook een niet onverdienstelijk bridger is, hoort bij hem als mens maar is voor zijn patiënten van geen enkel belang.

Die immateriële wereld staat veel dichter bij ons dan we aanvankelijk dachten. Dit betekent dat we meer waarde moeten toekennen dan we tot dusver deden aan wat geesteswetenschappers, van welke signatuur dan ook, hierover te melden hebben. Wat heb ik aan een appel of een fiets? Veel belangrijker zijn vragen als: wat moet ik ermee; wat doet het mij; wat vind ik ervan; welke functie vervult het in mijn leven. Bij het stellen van dit soort vragen doe ik niet veel anders dan die materiële wereld tot voor mij behapbare brokken terugbrengen, die ik vervolgens in mijn persoonlijke wereld toelaat. De dingen worden invoelbaar voor mij, ik maak ze subjectief. Als we er acht op slaan zullen we zien, dat er in onze materialistisch georiënteerde wereld een hele wereld bijkomt die er tot voor kort maar een beetje bijhing. Die andere manier van kijken levert ons dus nogal wat op. Sterker nog, als in onze levens het immateriële (de woorden) veel pregnanter aanwezig is dan het materiële (de appels) dan leven we ook echt in die wereld van woorden, indrukken, impressies en oordelen en niet in de wereld van de materie. We leven in ons eigen gemoed; wat we ook doen, al grijpen we direct in de wereld van de dingen in – ik neem een hap van die appel – primair is altijd mijn oordeel (hmm, lekker) of mijn gevoel (daar was ik wel ff aan toe, bro!). De materie staat op afstand. Om met Immanuel Kant te spreken, het gaat in ons bestaan om ‘die Erscheinung der Dinge’. Over ‘die Dinge an sich’ kunnen we maar moeilijk een oordeel vellen.

Het gaat er dus om dat we iets vinden van de wereld. We hebben zojuist gezien, dat de diëtist iets anders vindt van de appel dan de fruitteler. Maar ook de dichter, de dominee, de tekenaar, de landmeter of de fysicus vinden iets van de wereld. Ieder treedt de wereld tegemoet op zijn eigen manier en met een vooropgezet plan. Zij allemaal vullen onze wereld met nuttige symbolen als gedichten, overdenkingen, schetsen, technische tekeningen of formules. De filosoof Ernst Cassirer heeft tussen 1923 en 1929 zijn uit drie delen bestaande hoofdwerk Die Philosophie der symbolischen Formen uitgebracht waarin hij dit verschijnsel behandelt. De mens neemt de wereld in zich op en doet dit met een breed scala aan symboolsystemen. Een pastorale overdenking kent nauwelijks raakvlakken met een differentiaalvergelijking en toch spreken beide zich uit over de wereld. Die verschillende symboolsystemen zijn voor Cassirer absoluut gelijk aan elkaar, maar zijn ook strikt gescheiden. Zo zullen we de differentiaalvergelijking veelvuldig tegenkomen in de symboolwereld van mathematici maar niet in die van een theoloog. Omgekeerd zal God een absolute vreemde moeten blijven in de wereld van de natuurwetenschappers. Dat is miraculeus want als voor de gelovige de aanwezigheid van God overal op aarde voelbaar is waarom dan niet in de wet van Ohm of in de differentiaalvergelijking? Zie hier in een notendop de controverse tussen wetenschap en religie.

Schilderijen, gedichten, symfonieën of religieuze voorstellingen vertellen ons iets over de wereld waarin we leven: De Anatomische Les van Rembrandt van Rijn maakt ons deelgenoot van een lijkschouwing aan de prosectuurtafel van dr. Nicolaes Tulp op 31 januari 1632. Rembrandt schilderde dit tafereel in opdracht van de chirurgijns van Amsterdam. In een symfonie kan de componist ervoor kiezen ons een muzikale verklanking van een gebeurtenis te geven – luister maar eens naar het eerste deel van de zevende symfonie (de Leningrad) van Dmitri Shostakovitch en je hoort een triomfantelijke lofzang op de aanstaande Sovjet heerschappij. Fluisterend zacht en tergend langzaam zwellen de roffels van de kleine trom aan tot grote hoogte, uitmondend in een onverbiddelijke, heroïsche mars melodie waarin zonder al te veel moeite het gemarcheer van de onoverwinnelijke Sovjet legers valt te horen, die, nu Leningrad is bevrijd van de Duitsers, bezig zijn geluk en wereldvrede voor alle volkeren te bewerkstelligen. Dat de boodschap, die kunstwerken ons geven, niet altijd eenduidig is, laat dit laatste voorbeeld mooi zien. Ik heb het vermoeden, dat de componist niet zo van het wapengekletter was, de grote leider Stalin moet hem dus wel per decreet hebben opgedragen een symfonie te schrijven waarin de uiteindelijke overwinning van het Russische volk met flink wat militair machtsvertoon zou worden bezongen.  Hoe het ook zij, die gesneefde Sovjet realiteit heeft het muzikale huzarenstukje van Shostakovitch er voor onze oren niet minder indrukwekkend op gemaakt.

 

**

De wetenschap, die zich bezighoudt met symboolsystemen, is de semiotiek (van het Griekse semeïon: teken). Huize Semiosis zou ik willen omschrijven als een sjiek semiotisch bedrijfsverzamelgebouw, vanwaar uit al die gedichten, overdenkingen, schetsen, technische tekeningen en formules hun werk doen, zoals de appels, de fietsen of de huisartsenpraktijken dat doen vanuit de fysieke wereld.

Hoe komt het, dat wij gebruik kunnen maken van zo’n breed arsenaal aan tekens? De fysicus gebruikt formules, de musicus het notenschrift, de dominee spreekt stichtende woorden, de linguïst ziet allerhande woordvormen, van lidwoorden tot nevenschikkende voegwoorden. Wie we ook zijn, wat we ook doen, geen mens kan zonder tekens. De wetenschap veronderstelt, dat dat alles te maken heeft met het feit, dat wij over een bewustzijn en een taal beschikken. Anders dan alle andere dieren kunnen wij daardoor over onszelf en de wereld nadenken. Wij kunnen reflecteren op ons eigen bestaan, onze eindigheid of ons levensgeluk. Wij kunnen plannen maken, die ver in de toekomst liggen. Wij kunnen, zoals we hebben gezien, abstraheren van de dingen rondom ons. Geen enkel ander dier doet dat zo. Wat het dier nodig heeft neemt het, zonder tussenkomst van wat dan ook, en als het daartoe niet in staat is gaat het ten onder.

Als je als dier de mogelijkheid mist om op zo’n abstracte en indirecte manier met de wereld om te gaan, zit je automatisch veel dichter op je leefomgeving. Volgens de Duitse taalwetenschapper Manfred Geier hebben dieren daardoor een veel grotere ‘sinnliche Präsenz’. Geier bedoelt hier dat onvoorwaardelijke ‘er bovenop zitten’ mee, dat zo kenmerkend is voor de dieren. Onze evolutie tot mens heeft ons een bewustzijn opgeleverd maar dat zintuigelijk directe van de dieren zijn we daardoor mogelijk kwijtgeraakt. Met dat we ons hebben terug getrokken in onze eigen subjectieve mensenwereld, hebben we ons vervreemd van de buitenwereld. De vraag luidt dan ook of die symbolische vormen, die deze directheid van de dieren moeten compenseren, ons voldoende in staat stellen verantwoord met onze leefwereld om te gaan. Kijk eens om u heen en stel u de vraag: kunnen wij onze wereld nog op waarde schatten of hebben we haar al verramsjt? Een dier kan dat wel, het weet precies waar het aan toe is en zal zonder bijbedoelingen het enig juiste doen.

Om dit verschil tussen mens en dier te illustreren hier een opmerkelijk maar ook enigszins controversieel voorval. Op 1 november 1755 zit het vrome kerkvolk van Lissabon opeengepakt in de vele kerken, die de stad rijk is om Allerheiligen te vieren. Plotseling begint de aarde te bewegen en een aardbeving verwoest met een vernietigende hevigheid grote delen van de stad. Duizenden en nog eens duizenden gelovigen worden onder de neerstortende brokstukken bedolven. Daarna stuwt een tsunami het water in de Taag huizenhoog op. Zij die aan het neervallende puin weten te ontkomen dreigen vervolgens door het opkomende water te worden verzwolgen. Sander Kollaard beschrijft treffend in een van zijn Levensberichten (2018) over Lissabon, hoe ‘alleen ruiters in volle galop’ aan dit alles vernietigende natuurgeweld weten te ontsnappen. Een ramp van ongekende omvang voltrekt zich in minder dan een half uur. Het verhaal wil, dat terwijl het godsvruchtige kerkvolk nietsvermoedend in de kerkbanken zit, de dieren, ruim voor de catastrofe zich aandient, onraad ruiken en zich naar veiliger oorden spoeden. De mensen, die deze ramp overleven, spreken vol ongeloof over deze vluchtende dieren.

**

Zijn die nieuwverworven vaardigheden voor de mens nu een kennisgenerator, die hem in staat stelt om op een andere maar volwaardige manier met de wereld om te gaan of moeten we, de gebeurtenissen in Lissabon indachtig, sceptischer zijn en constateren dat dat nieuwverworvene alleen maar een surrogaat is voor wat we ooit hadden? De verlichtingsdenkers waren nog overtuigd van al het goede dat zou voortvloeien uit onze honger naar kennis, maar vanaf de Romantiek zijn de eerste scheurtjes gekomen in het pleisterwerk van dat mooie humanistische vooruitgangsdenken. De aardbeving van Lissabon heeft daar zeker toe bijgedragen. Aan haar laten zich de tekortkomingen van onze verstandelijke vermogens goed aflezen. Wat die arme mensen in Lissabon is overkomen had ook ons kunnen overkomen. Maar goed, de mens heeft nu eenmaal, zonder daar overigens zelf enige zeggenschap over te hebben gehad, een niet terug te draaien afslag op de evolutionaire snelweg genomen, die hem uiteindelijk naar Huize Semiosis leidde. En hier staan we dan, uitermate slim, creatief en tot veel in staat maar niet zelden tragisch incompetent. Onze laffe, halfslachtige reactie op de gebeurtenissen, die op dit moment aan Europa’s buitengrenzen plaatsvinden zijn getuige van die onkunde. We zitten gevangen in een web van lastige afwegingen en komen daar niet uit. Niet voor het eerst komen door onze eigen tekortkomingen de brokstukken letterlijk op ons neer. Dit nu is er van ons geworden. Hiermee moeten we het, zolang de oorlog voortduurt, voorlopig doen.

Hoe nu verder? Bent u wereldverbeteraar, zoekt u een uitweg? Of bent u domweg gevallen voor de charmes van dit unieke immateriële vastgoedobject? Neem gerust contact op met ons makelaarskantoor, wij hebben alle kennis in huis om Huize Semiosis weer in oude luister te herstellen. Onze medewerkers staan voor u klaar.

 

Hans Koetschruiter (*1959) studeerde van 1983 tot 1989 Duitse taal- en letterkunde in Groningen. Op dit moment doceert hij Nederlands aan Duitstalige studenten, die aan de Rijksuniversiteit Groningen een Engelstalige studie doen.

 

Reageren? Mail naar: piet.de.wit6617@gmail.com

 

Literatuur

 

Manfred Geier, Das Sprachspiel der Philosophen, Rowohlt, Reinbek bei Hamburg, 1989

Heinz Paetzold, Ernst Cassirer zur Einführung, Junius, Hamburg, 1993

Sander Kollaard, Levensberichten, Uitgeverij van Oorschot, Amsterdam, 2018