Herman Simissen*

Boekbespreking

 

Over weinig onderwerpen wordt de laatste decennia in het Nederlandse politieke en publieke debat zo fel gediscussieerd als over het beleid ten aanzien van vluchtelingen of asielzoekers. Maar de felheid van deze discussies lijkt welhaast omgekeerd evenredig aan de kennis van zaken waarmee zij worden gevoerd: ongefundeerde aannames, onjuiste cijfers en vooroordelen zijn bepalend. Zo wordt vaak beweerd dat de instroom van buitenlandse vluchtelingen ten koste zou gaan van de nationale identiteit, of de Nederlandse cultuur zou ondergraven. Een onderbouwing van dergelijke beweringen wordt evenwel gewoonlijk niet gegeven.

In de onlangs verschenen bundel De vluchtelingenrepubliek wordt door vijftien historici de geschiedenis van Nederland als toevluchtsoord voor vluchtelingen geschetst – en wordt geprobeerd aan de hand van veertien historische casus vast te stellen wat de instroom van, doorgaans buitenlandse, vluchtelingen in het verleden nu concreet heeft betekend voor Nederland. Aan de hand daarvan kan een onderbouwde reactie worden gegeven op allerlei beweringen die in het publieke en politieke debat worden gedaan. Het eerste essay in deze bundel betreft vluchtelingen die in de zestiende eeuw binnen de Nederlanden een goed heenkomen zochten voor veelal religieus gemotiveerd geweld samenhangend met de Opstand tegen het Spaanse gezag; het laatste bespreekt de toeloop, vanaf 2015, van de vele Syrische vluchtelingen die aan de bloedige burgeroorlog in hun vaderland probeerden te ontkomen.

Hoe uiteenlopend de verschillende besproken voorbeelden ook mogen zijn, een enkele in voorzichtige bewoordingen gestelde algemene conclusie lijkt wel degelijk mogelijk. Zo is, afgaande op wat in het verleden is gebeurd, de vrees dat de komst van vluchtelingen leidt tot een aantasting van of zelfs inbreuk op de nationale cultuur of identiteit niet bepaald gegrond. Vluchtelingen komen niet hierheen om hun cultuur of opvattingen uit te dragen, zij komen hierheen in de overtuiging dat zij hier – anders dan in hun land van herkomst – in veiligheid en vrede kunnen leven. Om deze reden zijn zij juist geneigd zich aan te passen aan de hier heersende cultuur, al verloopt dat proces vanzelfsprekend lang niet altijd snel en probleemloos. Terzijde zij opgemerkt dat in het verleden heel wat individuele vluchtelingen van grote betekenis zijn geweest voor de Nederlandse politiek en cultuur, en tegenwoordig zelfs worden beschouwd als ‘grote Nederlanders’ – terwijl vaak niet eens wordt beseft dat zij (nazaten van) vluchtelingen waren. Dit geldt voor Willem van Oranje en Anne Frank, Frans Hals en Hugo de Groot, Joost van den Vondel en Baruch de Spinoza, om slechts enkele prominente voorbeelden te noemen.

Met behulp van dit uitstekende en helder geschreven boek kan het publieke en politieke debat over het beleid ten aanzien van vluchtelingen voortaan op grond van een gedegen historisch fundament worden gevoerd. Of dat in tijden van fake news en post-truth ook gaat gebeuren, blijft natuurlijk de vraag. Maar het is hoe dan ook een goede zaak dat de laatste inzichten uit historisch onderzoek naar deze problematiek in deze mooie uitgave voor een breed publiek toegankelijk zijn gemaakt.

 

David de Boer en Geert Janssen (red.), De vluchtelingenrepubliek. Een migratiegeschiedenis van Nederland, Prometheus, Amsterdam 2023, paperback, geïllustr., 288 blz., ISBN 9789044650877, € 25,00; ook als E-book verkrijgbaar.