Branko Milanovic*

 

De geschiedenis van de idee van gelijkheid, Equality: The History of an Elusive Idea, is een ambitieus, erudiet en goed geschreven boek van Darrin M. McMahon.[1] In elf chronologisch op elkaar volgende hoofdstukken laat McMahon zien hoe samenlevingen zo uiteenlopend als die van jagers-verzamelaars, Grieken en Romeinen, vroege en Middeleeuwse westerse christenen, Franse revolutionairen, enzovoort en uiteindelijk de aanhangers van identiteitspolitiek dachten over gelijkheid. (Niet ongelijkheid, de term die – daaraan herinnert McMahon ons – algemeen verspreid is geraakt, maar gelijkheid.) Niet alle hoofdstukken zijn overigens even goed. Naar mijn mening zijn de beste die over de Amerikaanse en de Franse revoluties, en het afsluitende hoofdstuk over de Amerikaanse mensenrechtenbeweging en de hedendaagse identiteitspolitiek. Het afsluitende hoofdstuk gaat inderdaad alleen over de Verenigde Staten, en omdat het staat voor de hedendaagse wereld in het algemeen zou kunnen worden gedacht dat het enigszins reductionistisch is. Maar de twee grote onderwerpen waarvoor de Amerikaanse samenleving stond in de afgelopen halve eeuw – de rechten van de zwarte bevolking of ‘mensen van kleur’ en identiteitspolitiek – overstijgen de Amerikaanse grenzen; daarvan getuigen de recente Franse rellen respectievelijk de luide aanvallen op de op sekse gebaseerde identiteit door Poetin.

Het motief van het boek kan, denk ik, het beste worden uitgedrukt in de bewoordingen van (de niet populaire, maar de laatste tijd veel vaker geciteerde) Carl Schmitt[2]: elke ideologie van gelijkheid onder ‘broeders’ of ‘zijns gelijken’ stoelt op het uitsluiten van anderen van die gelijkheid. Dit vormt een fundamentele tegenstelling in de idee van gelijkheid zoals we die uit de geschiedenis kennen. Athene en Sparta benadrukten de gelijkheid van hun burgers, maar sloten slaven, allochtonen (er gevestigde buitenlanders) en vrouwen uit van die gelijkheid. Het was een gelijkheid die gold voor ten hoogste een derde van de bevolking. Christenen sloten, zoals alle monotheïstische godsdiensten, aanhangers van andere godsdiensten uit van de toepassing van hun onderlinge gelijkheid. De Amerikaanse revolutionairen schreven dat alle mensen gelijk worden geboren, maar zij bedoelden eigenlijk alleen mannen, en omschreven die gelijkheid zo dat zij niet gold voor tot slaaf gemaakten. Procentueel omvatte de Amerikaanse gelijkheid niet meer dan de Atheense. De Franse revolutionairen hadden een meer universele benadering, maar erkenden met tegenzin de gelijkheid van de gekoloniseerden. Het Marxisme is gebrand op gelijkheid onder de proletariërs, maar sluit de ‘bourgeoisie’ uit, en liet in zijn Maoïstische variant tijdens de Culturele Revolutie de meest radicale ommekeer zien door openlijk mensen uit ‘slechte’ maatschappelijke klassen te discrimineren, en de belangen van degenen uit de formeel onderdrukte maatschappelijke klassen te bevorderen (daarbij inbegrepen de toegang tot onderwijs).

Zoals uit deze bespreking blijkt, ging gelijkheid gepaard met uitsluiting. En hoe meer de gelijkheid binnen de groep werd benadrukt, des te groter was vaak de impliciete kloof met degenen die werden uitgesloten. Laat me, voordat ik overga tot de naar mijn idee meest interessante onderwerpen die McMahon bespreekt, opmerken dat zijn verschillende opmerkingen over het gebrek aan aandacht voor gelijkheid binnen het marxisme (als tegengesteld aan de aandacht voor het afschaffen van de klassen) niet omstreden zijn. McMahon lijkt dit af en toe te denken, maar zijn interpretatie is juist en niet omstreden, en wordt gedeeld door de meeste mensen die Marx en Engels hebben gelezen. Evenmin denk ik dat veel mensen die de fascistische ideologie kennen verbaasd zullen zijn over haar nadruk op nationale gelijkheid. Gelijkheid werd geacht de klassenstrijd op te lossen, de nationale arbeidskracht en het nationale kapitaal te verenigen, en naties van elkaar te scheiden, en daarom zijn oproepen tot gelijkheid binnen de natie niet verrassend.

Naar mijn mening zijn de twee meest interessante aspecten identiteitspolitiek en, hetgeen bijna volledig ontbreekt in het boek van McMahon, de tegenstelling tussen nationale en wereldwijde gelijkheid. Maar dit zijn hedendaagse onderwerpen.

In het betoog van McMahon volgt identiteitspolitiek onmiddellijk op de burgerrechtenbeweging in de Verenigde Staten. Ook die beweging kon, in haar extreme versie voorgestaan door Stokely Carmichael, Malcolm X en ‘Black Power’, die Martin Luther King overvleugelden, worden gezien vanuit dezelfde leidraad als de andere in het boek besproken ideologieën: de witten werden nu uitgesloten van het gelijkheidsbeginsel, en zo werd een omgekeerd racisme geschapen ofwel, in de worden van Sartre, ‘een anti-raciaal racisme’. Maar de burgerrechtenbeweging liet ook de kloof zien met zwarte vrouwen, die sommige van de mannelijke leiders van de beweging zagen als behept met machismo en ‘mannelijk chauvinisme’. Witte vrouwen hadden historisch gezien een beladen verhouding met de emancipatie van de zwarten; zoals McMahon vermeldt, dacht Susan B. Anthony[3] dat het veel belangrijker was dat witte vrouwen stemrecht kregen dan dat rechten werden uitgebreid naar zwarten. Maar mannen en vrouwen respectievelijk zwarten en witten vormen zelf geen homogene groepen wanneer seksuele verschillen in het spel worden gebracht. Zo leidde de beweging voor gelijkheid, enigszins paradoxaal, tot de verbrokkeling van de samenleving in verschillende groepen, soms werkend aan dezelfde doelen, maar met de nadruk op verschillen. Zoals McMahon discreet opmerkt: ‘de nadruk leggen op verschillen als betekenis van gelijkheid vormt een nieuw argument in de lange geschiedenis van denken over gelijkheid’. De strijd voor gelijkheid die niet een fundamentele gelijkheid tussen, of zelfs gelijkaardigheid van mensen benadrukt maar veeleer hun verschillen is op zijn minst niet gebruikelijk. Men kan dit wegwuiven door te stellen dat alle hedendaagse bewegingen enkel vragen om de erkenning van specifieke eigenheid en om gelijke behandeling. Maar op welk punt slaat de nadruk op de verschillen in, en zelfs onmogelijkheid van communicatie van, ervaringen precies om naar wat we eerder hebben gezien: het benadrukken van gelijkheid door een alsmaar groeiende kloof met de anderen te scheppen?

Mijn tweede opmerking heeft betrekking op wat, op een enkele uitzondering na, afwezig is in het boek van McMahon. Het is de verandering in perspectief wanneer men van het perspectief van nationale aanspraken op gelijkheid gaat naar dat van aanspraken op wereldwijde gelijkheid. McMahon merkt op hoe de twee verbonden waren in de Amerikaanse burgerrechtenbeweging, en hoe de Nieuwe Internationale Economische Orde[4] probeerde – maar er niet in slaagde – de macht van rijke en arme landen gelijk te trekken. Maar het is de moeite waard nader in te gaan op de verandering in perspectief die voortvloeit uit globalisering. Neem de kansengelijkheid. Er is waarschijnlijk tegenwoordig geen enkele ideologie die tegen kansengelijkheid binnen een land is. Maar breid die roep om kansengelijkheid uit naar wereldniveau, en onmiddellijk doemen de problemen op. Wanneer ‘dezelfde’ mensen in Zweden en Zimbabwe volkomen verschillende vooruitzichten in hun leven hebben (wat betreft inkomen, het verkrijgen van rijkdom, huisvesting, levensverwachting, enzovoort), en als de belangrijkste reden voor dit gebrek aan gelijkheid het verschil in gemiddeld inkomen tussen beide landen is, dan zijn er twee voor de hand liggende manieren om dit te veranderen: ofwel meer geld overdragen van rijke naar arme landen (een wereldwijd welvaartsbeleid dat Gunnar Myrdal[5] voor ogen stond), of de grenzen open zetten voor immigratie. Geen van beide krijgt steun van de meerderheid in rijke landen. Dan wordt het interessant te vragen, op welke gronden mensen die vaak sterk voor kansengelijkheid zijn, mensen uitsluiten die niet in hun land wonen. We zien daar dezelfde mechanismen als vaak eerder in de geschiedenis: hoe groter de wens om gelijkheid onder zijns gelijken, hoe groter de noodzaak anderen uit te sluiten. Zo wordt het helemaal begrijpelijk waarom sommige landen met de meest ontwikkelde welvaartsstaat (Zweden, Denemarken, Noorwegen, Nederland) de meest opmerkelijke voorbeelden zijn van een ideologische ommezwaai inzake internationale immigratie.

Ik heb het laatste onderwerp gekozen om te laten zien hoe de leidraad van McMahon zich goed leent voor hedendaagse kwesties, zelfs in gevallen waar het probleem nog niet helemaal ideologisch is uitgekristalliseerd. De benadering van McMahon (of van Carl Schmitt) laat zo haar duidelijke voordelen zien, maar leidt ook tot een minder optimistische conclusie: anders dan de vaak genoemde ‘lange boog van de geschiedenis’ die naar verluidt neigt naar ‘gerechtigheid’ (waarmee gelijkheid wordt bedoeld) doet vermoeden, kan de uitkomst grotere gelijkheid op sommige gebieden zijn, en het scheppen van diepere kloven tussen mensen op andere gebieden. Dit lijkt de geschiedenis ons te leren.

 

(Vertaling: Herman Simissen)

 

Branko Milanović (°1953) is een Servisch-Amerikaanse econoom, onder meer verbonden aan de City University of New York en de London School of Economics. Hij is vooral bekend door zijn werk over inkomensverdeling en ongelijkheid. De oorspronkelijke tekst verscheen op 8 juli jl. op http://glineq.blogspot.com/ en wordt hier met toestemming van de auteur in Nederlandse vertaling gepubliceerd.

 

[1] Darrin M. McMahon, Equality: The History of an Elusive Idea, Basic Books, New York, 2023, 528 blz., $35.00.

[2] Carl Schmitt (1888-1985) was een Duitse jurist en rechtsfilosoof, invloedrijk maar omstreden vanwege zijn naziverleden. (noot van de vertaler)

[3] Susan B. Anthony (1820-1906) was een Amerikaanse voorvechter van het vrouwenkiesrecht. (noot van de vertaler)

[4] De Nieuwe Internationale Economische Orde was een initiatief van de Verenigde Naties, uit 1974, om de positie van niet-Westerse landen te verbeteren. (noot van de vertaler)

[5] Gunnar Myrdal (1898-1987) was een invloedrijke Zweedse econoom en politicus. (noot van de vertaler)