Jack van Rooijen*

 

Inleiding

‘Wijs jij anderen op spelfouten, dan ben je een onaangenaam mens’, zo kopte  RTLnieuws in 2016 naar aanleiding van de uitkomsten van een Amerikaans onderzoek. Met dit soort berichten worden mensen die zich sterk maken voor de toepassing van correct taalgebruik, te kijk gezet als zeurpieten die op elke slak zout leggen. Zijn zij dat inderdaad, of is hier iets anders aan de hand? Onder invloed van de sociale media is er sprake van een toenemende losheid in de omgang met taalregels. Een tweet is zo gemaakt, spelling wordt nauwelijks nog gecontroleerd en interpunctie doet er niet meer toe. Laat staan dat er nog van eruditie getuigende grammaticaal correcte volzinnen op het internet verschijnen.

Van een lossere omgang met de taal is niet alleen sprake in het dagelijkse verkeer. Ook in het universitaire onderwijs is sprake van verminderde aandacht voor de correcte toepassing van de taalregels. In zijn boek Waar zijn de intellectuelen fulmineert de Engelse socioloog Frank Furedi tegen het anti-intellectuele klimaat dat in de afgelopen decennia is ontstaan op universiteiten en in culturele instellingen. In dit anti-intellectuele klimaat wordt in een ‘klimaat van geringe verwachtingen’ de lat steeds lager gelegd. Furedi stelt dat dit tot een proces van infantilisering leidt, waarbij in het academisch onderwijs spelling, interpunctie en correct taalgebruik worden gezien als een barrière die uit de weg geruimd moet worden.

Een concreet voorbeeld van deze ontwikkeling is de opwinding die vorig jaar in Engeland ontstond, nadat een aantal universiteiten besloot uit overwegingen van inclusiviteit de eis van correct taalgebruik af te schaffen. Onder meer The Times besteedde aandacht aan het feit dat deze instellingen het vereiste van correct Engels gingen zien als een wit, mannelijk en elitair criterium. Nadat ook de Volkskrant aandacht aan die discussie besteedde, ontstond in Nederland eveneens ophef. Voor- en tegenstanders van foutloos taalgebruik roerden zich. Wat moeten we hier nu van vinden. Is dat een van inclusiviteit getuigende ontwikkeling, of zien we hier juist een mooi voorbeeld van de infantilisering waar Furedi het over heeft?

 

De Britse casus

Waar ging het bij deze discussie in Engeland precies om? De Britse toezichthouder op de kwaliteit van het wetenschappelijk onderwijs, The Office for Students, constateerde dat er een groot verschil in studieresultaten bestond tussen witte studenten en studenten uit minderheidsgroepen en verordonneerde dat dit verschil verkleind diende te worden. In reactie hierop introduceerden verschillende universiteiten een zogenaamd systeem van inclusief assessment: een flexibel toetsingsschema dat recht doet aan de verschillen in afkomst tussen verschillende studentencategorieën, om zo een gelijk speelveld te creëren.

Een uitgangspunt daarbij was de opvatting dat het vereiste van foutloos taalgebruik etnische minderheden discrimineert. Foutloos taalgebruik zou in die opvatting een Noord-Europees, wit, mannelijk en elitair prerogatief zijn. Etnische minderheden zouden namelijk een natuurlijke achterstand hebben, omdat Engels vaak niet hun eerste taal is en ze bovendien veel vaker dan witte studenten op slechte scholen hun basiseducatie ontvangen zouden hebben. Toepassing van het criterium van foutloos taalgebruik zou derhalve uitsluiting van etnische minderheidsgroepen betekenen. Het schrappen van dit criterium zou bijdragen aan de inclusiviteit van de studieprogramma’s.

 

De discussie

Zoals gezegd ontstond hierover een hoogoplopend debat in zowel Engeland als Nederland. De voorstanders van het schrappen van dit criterium betoogden dat het in het onderwijs gaat om kennis van het onderwerp en de ontwikkeling van ideeën. Aandacht voor foutloos taalgebruik leidt daarvan af en sluit de mogelijkheid uit om een eigen authentieke academische taal te ontwikkelen; een taal die veel beter zou passen bij de specifieke achtergrond van minderheidsgroepen. Een prominente taalkundige als David Crystal schreef hierover dat het belang van spellings- en grammaticale regels overschat wordt en dat het overbrengen van de boodschap zélf centraal dient te staan.

Tegenstanders stelden in respons op Crystal dat correcte toepassing van spellings- en grammaticaregels en interpunctie er nu juist toe dient om de boodschap helder en eenduidig over te brengen. Alexander Larman classificeerde de afschaffing van taalregels als de bigotry of low expectations. De politiek van de lage verwachtingen is volgens hem in wezen gemeen. Volgens Larman is het moreel verkeerd om iemand met een gebrekkig taalvermogen een speciale behandeling te geven, aangezien dit een carrière na afstuderen juist bemoeilijkt. Furedi liet weten het systeem van inclusief assessment te beschouwen als een vorm van social engineering die alle normen van academische educatie schendt. In Waar zijn de intellectuelen bekritiseerde hij dergelijk toegankelijkheidsbeleid al als een onderwijsvorm die er meer op is gericht om studenten te faciliteren dan om hen te onderrichten.

In Nederland leidde een stellingname van Hilde Roothart in de Volkskrant tot veel reacties. Zij schreef dat met deze wijziging het taalbeleid onderdeel werd van het diversiteitsbeleid van de betreffende universiteiten. Taal bestaat volgens haar niet alleen uit letters en cijfers, maar ook uit beelden, geluiden en gebaren. De mens beschikt niet alleen over taalvermogen, maar ook over beeldend vermogen en scheppingskracht. Voor taal zijn dus niet altijd alleen maar woorden nodig. Door de focus op hoogwaardig taalgebruik en het buiten beschouwing laten van andere expressievormen, worden volgens Roothart ongelijkheid en uitsluiting niet alleen in stand gehouden, maar zelfs bevorderd.

Oud-kamerlid Zihni Özdil reageerde hierop vanuit zijn eigen achtergrond als zoon van Turkse migranten. Een uitstekende taalvaardigheid is juist een voorwaarde voor emancipatie stelde hij. Door de taaleisen te verlagen, bewijst men volgens hem studenten met een migratieachtergrond geen dienst. De gelijke kans op ontwikkeling die een foutloze taalbeheersing hen wél biedt, wordt hen hierdoor juist ontnomen. Özdil deed daarom een oproep aan Nederlanders met een migratieachtergrond zich te bevrijden van ‘de kwezelarij van de lage verwachtingen’. Lage verwachtingspatronen leiden volgens hem tot verlies van geloof in eigen mogelijkheden.

 

Wat is foutloos taalgebruik?

Wat opvalt is dat de vraag wat het criterium van foutloos taalgebruik nu eigenlijk behelst, in de discussie nauwelijks aan de orde kwam. Evenmin als de vraag wie dan bepaalt wat de taalregels zijn die voor foutloos taalgebruik gevolgd moeten worden.

Taal ontwikkelt zich voortdurend en is dus niet statisch. In de Middeleeuwen had elke streek in Nederland zijn eigen spraak en spelling. De toenemende politieke eenheid in Nederland leidde vervolgens tot een behoefte aan standaardisatie van de taal. Uiteindelijk ontstond daaruit de Nederlandse standaardtaal die tegenwoordig het Standaardnederlands wordt genoemd. ‘Het Nederlands’ bestaat echter niet en heeft ook nooit bestaan. Ook al spreken we met zijn allen een norm af voor correct taalgebruik, er zullen steeds nieuwe varianten blijven ontstaan. Nieuwe woorden verschijnen en andere woorden verdwijnen.

Tegenwoordig hebben vooral de moderne communicatiemiddelen en het ontstaan van straattaal een grote invloed op de ontwikkeling van taal. De informele communicatie door het gebruik van chats, appjes en mailtjes leidt tot het ontstaan van nieuwe woorden en het verdwijnen van interpunctie. Maar ook doen de verengelsing van het Nederlands en het gebruik van slang door de toenemende groep Nederlanders met een migratieachtergrond hun invloed gelden op de ontwikkeling van het Standaardnederlands.

Wat standaardtaal is, bepalen de taalgebruikers uiteindelijk zelf. Zij komt tot stand door een samenspel van factoren onder invloed van mensen met een zeker prestige in de samenleving zoals schrijvers, politici, wetenschappers en dergelijke. Hun taalgebruik wordt door anderen, bewust en onbewust, als norm geaccepteerd en krijgt zodoende de status van standaardtaal. De standaardtaal krijgt in Nederland uiteindelijk zijn formele status door vastlegging van spellingsregels in het Groene boekje, de opname van woorden in gezaghebbende woordenboeken als Van Dale en advisering over grammatica en woordkeus door de Nederlandse Taalunie.

 

Er is geen absolute waarheid

Wat leert het voorgaande ons over de discussie?

Allereerst dat het criterium van foutloos taalgebruik voortvloeit uit de opvatting van een select groepje vooraanstaande Nederlanders. De redacties van woordenboeken bepalen welke woorden wel en niet in opvolgende edities opgenomen worden. De Nederlandse Taalunie bepaalt wat de officiële spellingsregels zijn en adviseert over grammatica en correct woordgebruik. Dit betekent dat foutloos taalgebruik uiteindelijk het navolgen van een set regels vereist, die op soms arbitraire wijze zijn vastgesteld door een inderdaad als elitair te kwalificeren groepje Nederlanders.

Dat is interessant, want in het huidige postmoderne tijdvak heeft de elite volgens Furedi een flexibele houding tegenover waarden en waarheid. Het primaat van de persoonlijke beleving staat voorop. De opvatting van de Engelse universiteiten past in deze postmoderne geest. Zij argumenteerden dat door afschaffing van het criterium van foutloos taalgebruik een authentieke academische taal ontwikkeld kan worden, passend bij de specifieke achtergrond van etnische minderheidsgroepen. Aangezien waarheid in het postmodernisme een relatief begrip is, is er geen rechtvaardiging te vinden voor de opvatting dat de standaardtaal van een hogere orde zou zijn dan bijvoorbeeld straattaal of andere variaties op de standaardtaal zoals die authentieke academische taal.

Maar ook leert het voorgaande ons dat de roep om alternatieve uitdrukkingswijzen een gelijkwaardige plaats te geven naast de standaardtaal, een trendbreuk betekent met de historische ontwikkeling. Immers, het Standaardnederlands is juist ontstaan uit de behoefte aan een uniforme communicatiewijze die de unificatie van Nederland met zich meebracht. Door opnieuw ruimte te geven aan het naast elkaar plaatsen van verschillende uitdrukkingsvormen wordt de deur weer opengezet voor begripsverwarring, die kan leiden tot fragmentatie en het uit elkaar groeien van bevolkingsgroepen.

 

Onderzoek naar foutloos taalgebruik

Gebruik van de standaardtaal en daarmee foutloos taalgebruik is dus belangrijk voor eenduidige en heldere communicatie. Maar er zijn andere argumenten voor het in stand houden van het criterium van foutloos taalgebruik, die zeker zo belangrijk zijn.

Op dit moment bestaan er veel zorgen over de kwaliteit van het Nederlandse (basis)onderwijs. Inmiddels zijn circa 2,5 miljoen Nederlanders van 16 jaar en ouder laaggeletterd. Doordat zij moeite hebben met lezen en schrijven, is het verwerven van een volwaardige plaats in onze samenleving voor hen problematisch. Een goede taalbeheersing is dus belangrijk. Maar dat geldt niet alleen voor lager opgeleiden, ook voor hoger opgeleiden betekent een goede taalbeheersing een vergrote kans op succes. Onderzoek in het Engelse taalgebied wijst uit dat perfecte taalvaardigheid niet per se een conditio sine qua non is voor academische studenten. Maar wél is het zo dat hun taalvaardigheid een minimumniveau moet hebben, willen ze kans op academisch resultaat hebben. Ook wordt er in Engels onderzoek een licht positieve correlatie geconstateerd tussen taalvaardigheid en studieresultaat.

Nederlands onderzoek laat zien dat presentatiefouten (spelling, interpunctie en grammatica) slechts beperkt afbreuk doen aan de waardering van de schrijver en het geschrevene door de lezer. Markeringsfouten zoals foutieve alineagrenzen en onjuist gebruikte verbindingswoorden doen echter wél afbreuk aan begrip van de tekst. De mate waarin dit vervolgens afbreuk doet aan de waardering van de schrijver, hangt vooral af van het imago van de schrijver. Relevant is hierbij dat volgens de Language Expectancy Theory van Burgoon & Miller lezers hun verwachtingen over taalgebruik baseren op het beeld dat ze hebben van de schrijver van de tekst. Van een academicus wordt een ander taalgebruik verwacht dan van een middelbare scholier.

 

Inclusief of infantiel?

Waar brengt dit alles ons nu? Met als doel de inclusiviteit van hun programma’s te vergroten, schaften de Engelse instellingen het criterium van foutloos taalgebruik af. In hun verwijt dat dit criterium een wit, mannelijk en elitair criterium is, ligt de impliciete vooronderstelling besloten dat niet-witte en niet-mannelijke studenten geen foutloze zinnen kunnen schrijven en ermee geholpen zijn als ze niet op incorrect taalgebruik worden aangesproken. Dat is echter onzin. Onderwijs dient uitdagend te zijn in plaats van accommoderend. Onderwijsdevaluatie door het laten vieren van spellings- en grammaticaregels verzwakt juist de kansen van leerlingen uit achterstandsposities. Afschaffing van  de taalregels heeft daarom een averechts effect en versterkt ongelijkheid; juist het missen van basistaalvaardigheid leidt tot uitsluiting.

De (West-)Europese cultuur is doordrenkt van het humanistische gedachtengoed, waarin beschaving en geestelijke ontwikkeling universele waardes zijn. In dat normenkader is het van belang dat iedereen, ongeacht afkomst en achtergrond, zich leert uit te drukken op een correcte en voor iedereen herkenbare manier. Dat impliceert dat goede taalbeheersing een toegangsbewijs is tot een geslaagde maatschappelijke ontwikkeling. Wie de taal machtig is, vergroot zijn kans om hogerop te komen en succesvol te worden; wie taalkundig tekort schiet, loopt een grote kans buitenboord te vallen. Correct taalgebruik is bovendien van belang voor een goede communicatie en voor het beeld dat de schrijver van zichzelf aan de lezer presenteert. Dat afschaffing van het criterium van foutief taalgebruik de inclusiviteit van het wetenschappelijk onderwijs bevordert, is daarom echt niet vol te houden.

Getuigt het loslaten van dit criterium dan van infantiliteit, zoals Furedi stelt? Dat is sterk uitgedrukt. Taal verandert en taal is niet uitputtend vast te leggen in een set van regels. Een set van regels die sowieso al op vele aspecten op arbitraire wijze tot stand is gekomen. Enige mildheid bij de beoordeling van taalfouten is daarom op zijn plaats; zij zijn in het dagelijks taalgebruik bijna onvermijdelijk. Maar van een hoogstaand onderwijscurriculum mag wél worden verwacht dat studenten erop worden getraind om taalfouten zoveel mogelijk te vermijden. Het loslaten daarvan is dus bepaald onverstandig. En daarom mag ú best de vinger opsteken als u een foutje signaleert. Want het maakt van u beslist geen onaangenaam mens als u bijdraagt aan het in stand houden van het besef van de waarde van correct taalgebruik.

 

 

Jack van Rooijen is bedrijfseconoom en was tot 2013 als partner verbonden aan een accountantskantoor. Momenteel volgt hij de masterstudie Cultuurwetenschappen aan de Open Universiteit.