Boekbespreking in Streven, juli-augustus 2018

Frederik Polfliet * 

Ondanks het grote taboe op het afzweren van de islam en het zelfs reële gevaar dat sommigen onder hen lopen, getuigen meer en meer ex-moslims over hun afvalligheid. Zo staan geloofsverlaters elkaar bij op het internet en is er een toenemende publicatie van boeken waarin auteurs met een moslimachtergrond onomwonden hun geloof in vraag stellen. Ook in twee recentelijk naar het Nederlands vertaalde boeken, De atheïstische moslim, van Ali Rizvi en het ‘aan de atheïstische moslims’ opgedragen Vernietig het islamitisch fascisme van Zineb El Rhazoui wordt de islam zwaar op de korrel genomen.

Afgaande op de titel van Rizvi’s boek en Rhazoui’s opdracht zou je aanvankelijk kunnen denken dat je belijdenissen van niet-gelovige cultuurmoslims te lezen krijgt. Een verdediging van de islam als cultuur zit wel degelijk in hun werk vervat, maar in de eerste plaats willen Rizvi en El Rhazoui een gezicht geven aan de groeiende groep van twijfelaars en ongelovigen die publiekelijk vaak niet anders kunnen dan zich als moslim te identificeren. Want ondanks de gestage secularisering van de moslimwereld worden in verschillende islamitische landen godslastering en afvalligheid actief bestreden; van onvoorwaardelijke gevangenisstraf tot zweepslagen en de doodstraf. Maar ook wanneer men de autoriteiten niet meteen hoeft te vrezen is er vaak nog de wurgende groepsdruk van de moslimgemeenschap en de dreiging van moslimfanatici die het recht in eigen hand nemen. Om maar aan te stippen dat een meer ontspannen verhouding tot het eertijdse geloof nog lang niet iedereen gegeven is.

Vanuit die optiek bezien, is de felheid die spreekt uit het strijdschrift van de Frans-Marokkaanse Zineb El Rhazoui niet eens zo verwonderlijk. El Rhazoui ontvluchtte haar geboorteland waar ze ijverde voor vrouwenrechten en godsdienstvrijheid, ontsnapte als toenmalig medewerkster van Charlie Hebdo aan de aanslag van 7 januari 2015 en staat sedertdien onder strenge bewaking. In haar pamflet betoogt ze dat islamisme, voor haar niet meer of minder dan de gestrenge toepassing van de islamitische voorschriften, alle karakteristieken van fascisme vertoont.

De in Pakistan geboren, in Libië en Saoedi-Arabië groot geworden en in Canada gevestigde arts, musicus en schrijver Ali Rizvi geeft zijn persoonlijk relaas van de beweging die hij maakte van gelovige moslim naar agnost en uiteindelijk atheïst. Hij put hiervoor voornamelijk uit eigen ervaringen, talloze andere getuigenissen van uit de islam getreden moslims en haakt aan bij de literatuur van als godsdienstvijandig bekend staande intellectuelen als Richard Dawkins, Sam Harris, Daniel Dennett en wijlen Christopher Hitchens ; auteurs die zijn denken duidelijk mede hebben gevormd. Het moge zo zijn dat voor velen deze godsdienstkritiek als te weinig geschakeerd en eenzijdig voorkomt; voor vele (jonge) moslims verschaft ze wellicht een geheel ander perspectief op hun geloof. En ongetwijfeld dragen onderhavige boeken op hun beurt hiertoe bij. Daarenboven geeft Rizvi als geen ander blijk van de verwevenheid van religie met identiteit en schetst hij met veel inlevingsvermogen de prijs die moslims vaak moeten betalen wanneer ze met hun geloof breken. Rizvi ontkent niet dat kolonialisme, de contraproductieve Amerikaanse buitenlandse politiek en de slechte ervaringen van moslims met seculiere dictaturen radicalisering in de hand hebben gewerkt, maar laat net als Rhazoui zien dat alle onderdrukking, terreur en geweld begaan in de naam van de islam wel degelijk wortelen in de islamitische doctrine. Ook al zijn de islamitische religieuze teksten door de geschiedenis heen door allerlei diverse groepen op verschillende manieren geïnterpreteerd, het punt is, volgens Rizvi, echter dat wanneer men vasthoudt aan het goddelijke, onfeilbare en dus onveranderlijke karakter van de Koran de lezing van de islam als vreedzame religie het moet afleggen tegen een meer rechtlijnige en consistente uitleg van op het eerste zicht elkaar tegensprekende fragmenten: ‘De agressieve verzen gaan over de behandeling van buitenstaanders en zondaars, de vreedzame verzen over de omgang met de medegelovigen’ (blz. 49). Rizvi schrijft dan ook dat het overgrote deel van de moslims, die een vreedzame en tolerante versie van de islam praktiseren, ofwel weinig op de hoogte zijn van de inhoud van de Koran en de Hadith of zich in allerlei bochten moeten wringen om onwelgevallige passages te verschonen. Beide auteurs geven aan dat vele moslims die de islam de rug toekeren zich in de steek gelaten voelen wanneer islamkritiek door links in Europa en liberals in Noord-Amerika wordt afgedaan als islamofobie en vijandschap jegens moslims. Waar het in de moslimlanden de wetten op blasfemie en apostasie zijn, zijn het in het Westen de beschuldigingen van islamofobie die dissidenten de mond snoeren, klinkt het eensluidend. Rizvi is zich evenwel bewust van het belang om goed de grens te bewaken tussen kritiek op de islam als geloofssysteem en moslimhaat: ‘Het is nu belangrijker dan ooit om de leer van de islam in twijfel te trekken en te bekritiseren. En het is belangrijker dan ooit om de rechten van moslims te beschermen en te verdedigen’ (blz. 152).

Alles samengenomen zijn beide geschriften valabele staaltjes van islamkritiek van binnenuit, al mist het beknopte boekje van Rhazoui wat van de meerlagigheid en nuance die Rizvi aan de dag legt in zijn pleitrede voor secularisering. Dat daargelaten verdienen beide auteurs het op zijn minst om gehoord te worden in de huidige polemiek over de islam.

Ali Rizvi, De atheïstische moslim, Een weg van geloof naar rede, Nieuw Amsterdam, Amsterdam, 2018, 288 blz., 19,99 euro, ISBN 9789046822746.

Zineb El Rhazoui, Vernietig het islamitisch fascisme, Prometheus, Amsterdam, 2018, 72 blz., 10 euro, ISBN 9789044638004.