In Streven, september-oktober 2018

Lawrence Urbain * 

Wie het gros van de journalisten en beleidsmakers hoort praten, krijgt een warm gevoel vanbinnen. Burgers wordt namelijk verteld dat het opnieuw goed gaat met zowel onze nationale economie als de algehele conjunctuur op het Europese continent. De gemeenplaats die stelt dat met cijfers en statistieken bijna alles te bewijzen valt, doet hier wederom opgeld. Op exacte cijfers voor 2017 is het weliswaar nog steeds wachten, toch lazen we reeds in tal van kranten dat de economische groei in het eurogebied, uitgedrukt in termen van het bruto binnenlands product, uitkwam op niet minder dan 2,4 procent. Ook aangaande het arbeidsmarktbeleid weerklinken vreugdekreten. De werkloosheid binnen de eurozone liep namelijk terug van 12 procent (in 2013) naar 8,5 procent (in 2017), zo leren ons de officiële cijfers van Eurostat. De opmerkzame lezer krijgt echter al vlug in de gaten dat het hier telkenmale gaat om gemiddelden. Laat daar nu net het schoentje wringen.

De eeuwige lijdensweg van Club Med

Van bij de officiële start van de Europese Economische en Monetaire Unie, in 1992 met de ondertekening van het Verdrag van Maastricht, rezen er vragen over de opgestelde convergentiecriteria. Tal van landen – waaronder Italië en Griekenland – werden toegelaten, ondanks dat van meet af aan geweten was dat deze lidstaten kampten met een weinig concurrentiële economie. De euro werd desalniettemin – de waarschuwingen van vooraanstaande economen van zowel de keynesiaanse als de monetaristische school ten spijt – op 1 januari 2002 ingevoerd. Dankzij sterke landen, Duitsland in het voorste gelid, kon de eurozone een aardige kredietwaardigheid opbouwen. Doordat de vroegere rentestanden van de afzonderlijke landen convergeerden, konden Spanje, Portugal, Italië en Griekenland tegen veel lagere rentetarieven schulden aangaan. Hierdoor viel de prikkel weg om de rigide arbeidsmarkten te moderniseren, de economie competitief te maken, enzoverder. Terwijl Duitsland, dankzij bijvoorbeeld de Hartz-hervormingen, aan concurrentieslagkracht won, boerde Zuid-Europa steeds verder achteruit. Een cijferreeks die de periode 2002 tot 2008 beslaat, toont de ernst van de situatie aan. Terwijl de competitiviteit van de Duitse economie met wel 20 procent verbeterde, daalde over dezelfde periode de concurrentiekracht met respectievelijk 7 tot 25 procent in de zuidelijke lidstaten. Het onevenwicht tussen Noord- en Zuid-Europa, dat er van bij de introductie van de Economische en Monetaire Unie (EMU) reeds was, is in de jaren nadien enkel maar verder toegenomen.

Wat daarna gebeurde, is geschiedenis: tal van radertjes gingen op elkander inwerken. De malaise in de bankensector sloeg na 2008 over naar de brede economie, wat zorgde voor een zware recessie. Deze katalysator zorgde bijkomend voor een onhoudbare situatie in Griekenland, en in mindere mate op Cyprus en in Spanje, waardoor de eurocrisis ontstond. Het probleem nu is dat, in weerwil van wat beleidsmakers en journalisten ons te vaak willen doen geloven, de gigantische kloof die er gaapte tussen de zogenaamde ‘Club Med-landen’ enerzijds en de rest van het eurogebied anderzijds, anno 2018 alles behalve gedicht is. Gedurende de afgelopen jaren is alles uit de kast gehaald om Hellas er bovenop te krijgen. Er werden voor honderden miljarden aan steunpakketten richting Athene gestuurd, uitstaande schulden werden grotendeels kwijtgescholden of leningen verder uitgerold in de tijd (waardoor, dankzij de inflatie overheen de jaren, deze schulden makkelijker af te lossen zijn). Toch heeft dit alles weinig tot geen zoden aan de dijk gezet. De Griekse staatsschuld is alles behalve gedaald en blijft reeds jaren hangen op een hallucinant hoog niveau (zo’n 180 procent van het bruto binnenlands product). Nog steeds is bijna één op de twee jongvolwassenen in Hellas werkloos, ook dit percentage is in de afgelopen jaren nauwelijks afgenomen. Een verarmde, gedesillusioneerde en verloren jonge generatie is onderhand het pijnlijke gevolg.

Lange tijd werd gedacht dat de eurocrisis zich grotendeels zou beperken tot Griekenland. Anno 2018 weten we wel beter. Ook in Spanje zit tot op de dag van vandaag nog steeds zo’n 40 procent van de jongvolwassenen zonder baan. In Italië is dit meer dan één op drie. Wat betreft de overheidsschulden, zien we in Italië eenzelfde fenomeen als in Griekenland. Gedurende de laatste jaren was er geen enkele sprake van een afbouw van de schuldenberg. Vandaag heeft de Romeinse staatsschuld een omvang van bijna 135 procent van het bruto binnenlands product, terwijl dit in 2013 nog 129 procent was. Italië kent al twintig jaar geen groei of productiviteitswinsten. Recent onderzoek van de Universiteit Tilburg[1] laat zien dat Italië, zelfs in de jaren voor de banken- en eurocrisis, nooit vruchten geplukt heeft van EMU-lidmaatschap.

De Italiaanse banken staan anno nu buitendien bloot aan een immense hoeveelheid toxische leningen (‘non performing loans’). In sommige zuidelijke regio’s moet naar alle verwachting ongeveer veertig procent van alle uitstaande leningen worden afgeschreven. In 2016 werd reeds berekend dat de omvang van de giftige Italiaanse leningen vlotjes de kaap van de 300 miljard euro overschrijdt. Twee jaar later tikt de tijdbom steeds verder. De reddingsoperaties waarbij veertig miljard aan belastinggeld werd aangewend om onder meer de oudste bank ter wereld, Monte Dei Paschi di Siena (december 2016) en Banco Populare di Vicenza samen met Veneto Banco (juni 2017) te redden, zijn nog maar een voorsmaakje van wat ons te wachten staat. De Griekse economie bedraagt amper 1,3 procent van het totale Europese bruto binnenlands product. Jarenlang waren er honderden miljarden euro’s nodig om de Grieken net met hun hoofd boven water te houden. Het is bijgevolg zonneklaar dat de EMU het omvallen van een belangrijke lidstaat als Italië – goed voor 11,3 procent van het Europese bruto binnenlands product – nooit of te nimmer zal overleven. Hoezo ‘de crisis is voorbij’? Hoezo ‘Het gaat goed met Europa’? De eurocrisis is alles behalve voorbij. Ze is structureel van aard en het ergste moet nog komen.

Noordelijke landen in een onomkeerbare fuik

Gedurende de jongste jaren is de ECB getransformeerd van een onafhankelijke centrale bank naar een politiek vehikel ten dienste van Zuid-Europa. De extreem lage rentepolitiek (die niet alleen in reële koopkrachttermen negatief was, maar voor heel wat banken zelfs tevens negatief was in nominale termen[2]) heeft niet het verhoopte effect geressorteerd. Als de inflatie in het eurogebied al wat aantrok, dan was deze stijging van het prijzenpeil niet duurzaam en veelal louter te danken aan hogere energieprijzen. Naast de geperverteerde rentepolitiek, heeft ECB-gouverneur Mario Draghi daarnaast de geldpersen in Frankfurt laten draaien tegen een ongezien hoog tempo. In de vorige jaren werd maandelijks voor respectievelijk 60 tot 90 miljard euro per maand aan overheids- en bedrijfsobligaties opgekocht. Thans is dit nog altijd 30 miljard per maand. Deze kwantitatieve geldverruiming heeft weinig zoden aan de dijk gezet. In de afgelopen acht jaren is het balanstotaal van de ECB toegenomen, van 2.000.000.000 miljard euro tot 5.000.000.000 miljard euro. Deze monetaire bazooka heeft – net als de rentepolitiek – structureel niets opgelost. In plaats van het aanzwengelen van gezonde economische groei, heeft het ECB-beleid geresulteerd in nog meer gratis geld en nog meer schulden.[3] Onze monetaire economie is doodziek. Uitgerekend te lage rentes, het aanknopen van teveel schulden en een roekeloos beleid van ‘gratis-geld-voor-iedereen’ lagen aan de basis van de huizenmarktcrisis in de Verenigde Staten, wat in 2007 het ultieme startschot zou geven voor de bankencrisis. Ziekte en medicijn zijn synoniemen geworden. Op het Europese continent gedragen we ons als drugsverslaafden: iedere keer dient een groter monetair shot toegediend te worden, om de boel draaiende te houden. Het doet denken aan een alcoholist die ’s morgens in bed een fles jenever leegdrinkt, vervolgens opstaat en zichzelf feliciteert met het feit dat hij toch maar mooi uit bed is geraakt. Van een duurzame oplossing is dus allerminst sprake.

Ondertussen zwemmen de noordelijke landen steeds verder in een fuik. Allerlei stappen werden en worden ondernomen om van de EMU een grootschalige transfertunie te maken. Niet alleen is er met het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM) een permanent noodfonds van minstens 700 miljard in stelling gebracht, waarbij België en Nederland voor respectievelijk 21,5 miljard en 35,5 miljard euro garant staan. Bijkomend is, bij een nieuwe noodsituatie, een bedrag van 4,57 miljard euro (Nederland) en 2,78 miljard euro (België) direct opvraagbaar. Ter vergelijking: de Belgische staat verloor aan de bankencrisis, tot op de dag van vandaag, netto meer dan 10 miljard euro. Het mogelijke ESM-verlies is dus dubbel zo groot. Daarnaast maakt de EU momenteel werk van een extra begrotingscapaciteit voor de eurozone. Experten stellen dat deze eurobegroting – die los gezien moet worden van de reeds bestaande nationale begroting en het supranationale EU-budget – een omvang van 5 tot 7 procent van het BBP moet gaan omvatten, wil het afdoende slagkrachtig zijn bij een volgende crisissituatie. Hoe haalbaar is dit, in een tijd waarin het overheidsbeslag in veel West-Europese landen zich al rond of boven de vijftig procent van het BBP bevindt? De mutualisering van staatsschulden is dus volop aan de gang, zelfs zonder het officieel in het leven roepen van ‘eurobonds’. Binnen afzienbare tijd komt er daarnaast – in het kader van de bankenunie – een Europees depositogarantiestelsel voor spaarders. In theorie moeten aandeelhouders vanaf dan spaarders (tot honderdduizend euro) vergoeden, indien banken in de problemen komen. Lijkt mooi op papier. In de realiteit zal er echter steeds weer een beroep gedaan worden op tonnen aan belastinggeld, zoals ook bij de jongste bankfalingen in Italië keer op keer is gebleken. Op papier een ‘bail in’, in realiteit een ‘bail out’. Het risico dat schulden, bij een bancaire crisis, wederom gesocialiseerd (lees: afgewenteld op de belastingbetaler) zullen worden, bestaat meer dan ooit. Wanneer het fragiele bankensysteem in Zuid-Europa in elkaar stort, zullen het dus wederom de belastingbetalers in de kredietwaardige noordelijke landen zijn die deze rekening mogen betalen.

Toch is er de tandem Merkel-Macron, om ons gerust te stellen. Aan voluntarisme allerminst gebrek. De as Berlijn-Parijs pleit er nu voor om een heuse ‘minister van Financiën voor de Eurozone’ aan te stellen. Deze superminister zou naar de toekomst moeten toezien op het naleven van de regels en dient nationale regeringen op de vingers te tikken, indien zij uit de pas lopen. Echter, welk probleem lost deze ‘superminister’ in realiteit op? De Europese Commissie heeft met Pierre Moscovici en Valdis Dombrovskis reeds een Europese Commissaris en vice-president, die zich buigen over de muntunie. Ook is er met Mario Centeno, als opvolger van Jeroen Dijsselbloem, een nieuwe voorzitter van de Eurogroep. Wat vermogen al deze politici c.q. bestuurders? Al van voor de invoering van de euro immers werden de afgesproken regels niet nageleefd. Werden aanhoudend overtreden: de toetredingsvoorwaarden en convergentiecriteria, samenhangend met het Verdrag van Maastricht (1992), die stellen dat de staatsschuld van een lidstaat niet boven 60 procent van het BBP mag uitstijgen en dat het tekort op de begroting niet meer dan 3 procent van het BBP mag bedragen. De regels van het Stabiliteits- en Groeipact bleken eveneens en al te vaak dode letter. De clausule aangaande de ‘no-bail out’, die landen verbiedt elkanders schulden over te nemen, werd sinds de eurocrisis continu geschonden. Waarom en hoe zou een ‘superminister’ deze beleidscultuur van gebroken beloftes plots kunnen ombuigen?

Schaalvoordelen en interne tegenstellingen

Om de stelling uit The Size of Nations van de politieke economen Alesina en Spolaore toe te passen op de euro: de schaalvoordelen van de huidige EMU wegen al lang niet meer op tegen de interne tegenstellingen. De muntunie is uitgedraaid op een mislukt politiek project, in plaats van dat het een succesvol economisch project werd. De onderliggende fundamenten blijven tot op de dag van vandaag uiterst poreus en buitendien zijn er weinig tot geen redenen om aan te nemen dat bovengenoemde beleidsvoorstellen veel soelaas zullen brengen om de bestaande weeffouten te verhelpen. Na een decennium van onophoudelijke problemen kan er dan ook maar één conclusie zijn: een geordende opdeling van de huidige muntunie in een noordelijke en een zuidelijke munt is en blijft onontbeerlijk. Een ordentelijke splitsing maakt het voor de zuidelijke landen, als erfgenaam van de huidige euro, mogelijk om via externe devaluatie opnieuw aan competitiviteit te winnen. Het maakt tevens de toekomstige afbouw van de uitstaande schuldenberg meer behapbaar. Een nieuwe munt, opgebouwd rond Nederland en Duitsland, maakt het voor de meer noordelijke lidstaten dan weer mogelijk om – nu het nog kan – een uitrit te nemen op een autosnelweg die anders onvermijdelijk leidt tot een eindeloze transfer-unie. In de huidige constructie zal Noord-Europa in de komende decennia immers steevast bij moeten dragen aan ‘solidariteit’, zonder dat ‘soliditeit’, zowel op het vlak van bestuur als economie, van de Zuid-Europese landen afgedwongen kan worden.

Zijn aan het zogenaamde ‘neuro-zeuro-verhaal’ dan geen nadelen verbonden? Uiteraard wel. Echter, vast staat dat een ordentelijke splitsing duidelijk te verkiezen valt boven de twee scenario’s die nu in media en politiek als enige worden geopperd. Naïeve federalisten willen de huidige, mislukte muntunie koste wat kost voortzetten, ongeacht het prijskaartje. De rabiate eurosceptici van hun kant pleiten dan weer voor een systeem waarbij ieder land zich op zichzelf terugplooit middels een eigen munt, gecombineerd met schadelijk protectionisme. Geen van deze twee beleidskeuzes deugt. Wachten tot een toekomstige crisis het hele bouwwerk kwaadschiks in elkander doet stuiken en mogelijk de complete Europese Unie onaangekondigd meesleurt in haar val, nog minder.

 

 

[1] Loes Verstegen, Bas Van Groezen en Lex Meijdam, Benefits of EMU participation. Estimates Using the Synthetic Control Method, Center for Economic Research, Discussion Paper; Vol. 2017-032, Tilburg, 2017.

[2] De interesten die banken betalen om hun geld te plaatsen bij de ECB, zijn nominaal negatief (deposit facility, over night) en ook de interesten die spaarders krijgen op zowel spaar- als zichtrekeningen zijn nominaal (quasi) nul.

[3] Voor meer technische gegevens: zie ook de target2-balans van de ECB met vorderingen tussen Italië en Spanje enerzijds en Duitsland anderzijds: https://www.geolitico.de/wp-content/uploads/2018/07/Target2.jpg