Peter Daerden

Veertig jaar na de dood van Che Guevara

 

Op 9 oktober is het precies veertig jaar geleden dat Ernesto ‘Che’ Guevara in Bolivia vermoord werd. De Argentijnse revolutionair, een van de iconen van de twintigste eeuw, blijft ook op de drempel van een halve eeuw Cubaanse revolutie en bijna twintig jaar na de val van de Muur extreme reacties uitlokken. Voor de een was hij een monster, voor de ander een heilige.

Hoewel de belangstelling voor Che Guevara dus nooit is verflauwd, hebben weinigen een goed beeld van waar hij voor stond en wat hij gedaan heeft. In het Nederlandse taalgebied is er bijvoorbeeld slechts één, inmiddels onverkrijgbare, biografie uit 1978 door Maria Snethlage. Haar bewondering voor de revolutionair Che staat buiten kijf, maar ze schrijft informatief met hier en daar plaats voor kritische kanttekeningen. Het enige nu beschikbare boek is de vertaalde Guevara-biografie van de Fransman Jean Cormier, uit de jaren negentig. Helaas neigt deze naar het hagiografische en biedt weinig of geen nieuwe feiten.

Coming of age

Toen bij de tweejarige Ernesto Guevara astma vastgesteld werd – een erfelijke kwaal – zou dat zijn karakter vormen. Ofwel werd hij een lichamelijke zwakkeling, ofwel iemand die, door buitengewone inspanningen, anderen kon evenaren of zelfs overtreffen. Zo waagde hij zich, ondanks zijn ziekte, als een aficionado aan alle takken van sport. Zijn legendarische credo ‘Wees realistisch, eis het onmogelijke’ leek al vroeg van toepassing.

Tijdens zijn adolescentie raakte Guevara behept met het reisvirus. Op drieëntwintigjarige leeftijd trok hij in gezelschap van zijn vriend Alberto door verschillende landen in Zuid-Amerika. De onderweg geschreven Notas de Viaje (Motorcycle Diaries), pas enkele jaren geleden vrijgegeven, geven zicht op het gemoed en de ontsnappingsdrang van de jeugdige Guevara. Er is een gevoel voor introspectie in de tekst dat in latere dagboeken zou ontbreken. Che’s notities zijn in hun laconieke stijl beslist lezenswaard en vormen een boeiend reisverhaal op zich.

De jonge Che was een woelige ziel, zonder veel structuur in zijn leven, steeds op zoek naar nieuwe avonturen – en niet het minst naar vrouwelijk gezelschap. Er had zich nog geen vaste levensbeschouwing in hem gekristalliseerd. De jonge Guevara ontplooide wel roekeloosheid en weerzin tegen conventies. Hier en daar onthult het dagboek ook wat minder tolerante karaktertrekken, zoals zijn afkeer van homoseksualiteit of zijn stereotiepe visie op de ‘indolente’ zwarte. Guevara is er echter weer een man van vlees en bloed in, niet het heiligenbeeld dat in Cuba van hem is opgetrokken. Ook de recente verfilming door Walter Salles van dit coming of age-verhaal, The Motorcycle Diaries, kon op veel bijval rekenen.

Guerrilla

Een tweede grote reis door het continent bracht Guevara uiteindelijk in Guatemala. De progressieve koers van president Arbenz had hem, uit nieuwsgierigheid, naar dit Midden-Amerikaanse land gedreven. Tot dan toe had hij vooral gedacht als arts een uitlaatklep voor zijn engagement te kunnen vinden. Hij had bijvoorbeeld overwogen in een leprozenkolonie te gaan werken. Een steeds verder verdiepen in het marxisme bracht hem echter op het revolutionaire pad. Een beslissende ervaring was de door de Verenigde Staten gesteunde omverwerping van Arbenz. Che was ooggetuige van die staatsgreep, die hem de overtuiging gaf dat alleen door wapens diepgaande veranderingen mogelijk waren. Een meer dramatische versie van zijn dilemma – geneeskunde of revolutie? – vond later plaats tijdens de landing op Cuba. In het heetst van de strijd stond hij voor de keuze: moest hij een medische hulpkit dan wel een munitiedoos in veiligheid brengen? Hij koos voor het tweede.

Reeds vóór de Cubaanse revolutie mocht Guevara een overtuigd marxist heten. Dit in tegenstelling tot Fidel Castro, die vooral de naam had een nationalist en anti-imperialist te zijn. In 1955 vond in Mexico een eerste ontmoeting tussen beiden plaats. Het klikte uitstekend tussen hen, ondanks sterk verschillende karakters. Voor Guevara was politiek een noodzakelijke hefboom voor sociale veranderingen. Hij wilde zich volledig ten dienste stellen van de revolutie maar zocht niet naar erkenning. Fidel Castro daarentegen, een bewonderaar van Napoleon en Julius Caesar, was toen al in zekere zin de zelfbewustecaudillo, strevend naar macht om de macht. Met het hem typerende zelfvertrouwen bereidde hij vanuit Mexico een gewapende landing voor op Cuba. Che werd op dat moment vooral nog als arts van die expeditie beschouwd.

In november 1956 vertrok een met tweeëntachtig man geladen Granma richting Cuba. Na een chaotische aanvangsfase, met een groot verlies aan manschappen, begon de guerrilla zich te herorganiseren. Che zou hierin een steeds grotere rol opeisen. Er vond in hem een metamorfose plaats: dit was de strijd waarvan hij altijd gedroomd had. Gaandeweg verwerd hij tot een soort oorlogsmachine die mensen nog slechts zou indelen in vriend of vijand. ‘Hij had een voor buitenstaanders onzichtbare grens overschreden en een domein betreden waar levens genomen konden worden voor een ideaal’, schrijft Che’s biograaf Jon Lee Anderson. Later is een sterk geromantiseerd beeld van het leven in de guerrilla opgehangen. In de verbeelding was die uitgegroeid tot een pastoraal Utopia waarin rebellen en arme boerenbevolking voorbeeldig samenleefden.

Niet minder waar was dat Guevara een spoor van executies achterliet. Deserteurs, delinquenten en andere ‘verraders van de revolutie’ werden bestraft met terechtstellingen of, in het beste geval, schijnexecuties. Dit gebeurde wel in een context van brutale repressie van het regime zelf, met talloze folteringen en moorden op politieke tegenstanders. Niet alleen binnen de guerrilla kwamen echter wrijvingen voor. Er was vooral grote onenigheid met een tweede, politiek veel gematigder front in de llanos of vlakten. Het zogeheten Directorio was grotendeels anticommunistisch en wilde, zeer tot ongenoegen van Guevara, de Verenigde Staten bij hun strijd betrekken (waarbij het ook succes boekte en op een bepaald moment zelfs op steun van de CIA kon rekenen). Wat dan wel ten gunste van de guerrillero’s uitpakte waren hun landbouwhervormingen in het veroverde gebied. Hiermee wekten ze veel goodwill bij de boeren.

De Nieuwe Mens

Na de val van Batista in 1959 wees in eerste instantie weinig op een revolutionaire wending. Ook gematigde liberalen kregen een plaats in een kabinet dat vooral sociale hervormingen wilde doorvoeren en uiteindelijk terugkeren naar de democratie. Guevara, toen al een figuur van mythische proporties, werd door Castro handig buiten de schijnwerpers gehouden. Om de Amerikanen zand in de ogen te strooien kreeg hij ‘slechts’ het gezag over de La Cabaña-kazerne. Datzelfde La Cabaña zou evenwel het toneel worden van een grootschalige reeks ‘revolutionaire’ processen. Honderden mensen kwamen er in de eerste maanden na de revolutie voor het vuurpeloton. Officieel werd dit uitgelegd als een rechtvaardige afrekening met de beulen van het oude regime. De zuiveringen leken echter vooral ingegeven als voorzorg tegen een potentiële anti-Castro-opstand vanuit het leger. Che’s leidende rol in de tribunalen bevestigde in ieder geval zijn nieuwe, hardvochtige reputatie.

De radicalisering op Cuba moet dan ook voor een groot deel op het conto van Guevara geschreven worden. Volgens hem was de guerrilla nog maar een eerste fase in de revolutie geweest. Had hij Fidel Castro nooit ontmoet, dan zou hij wellicht zijn donquichoteske zwerftochten tot in lengten van jaren voortgezet hebben. Nu had de voormalige vagebond een concreet ideaal voor ogen. Na de zuiveringen ging hij zich bezighouden met de industrialisatie van Cuba en werd hij voorzitter van de Nationale Bank. Hij zou de richting bepalen waarin de revolutie voort moest gaan.

Zonder de minste dubbelzinnigheid wenste Che een socialistische planeconomie in te voeren. Daarbij was economische hulp uit het Oosten onontbeerlijk. Ten onrechte wordt wel beweerd dat Cuba zich tot de Sovjets wendde, omdat het er door Amerikaanse agressie toe gedwongen was. In werkelijkheid waren er allang en heel overwogen contacten met de Sovjet-Unie. Na een officiële reis in 1960 door het communistische blok bekoelde Che’s enthousiasme wel enigszins. De grote inkomensverschillen in het Sovjetsysteem en het luxeleven van de apparatsjiks vond hij onaanvaardbaar. Ook het streven naar vreedzame coëxistentie stuitte hem tegen de borst. Zijn sympathie kwam gaandeweg vooral bij China te liggen als ware vertegenwoordiger van het socialistische geloof.

In het Utopia van Che zouden alle Cubanen hun individualisme moeten afleggen. De door hem in het leven geroepen ‘Nieuwe Mens’ mocht enkel in dienst van de maatschappij leven. Arbeiders zag hij als radertjes in een allesomvattende machine. Hij beschouwde de samenleving vanuit de analytische geest van de dokter of schaakspeler (schaken was een van zijn passies). De arbeid zelf werd door hem dan weer geïdealiseerd tot de meest lyrische proporties. Hij spoorde de Cubanen aan tot een nieuwe houding tegenover het werk. In het socialistische Cuba werd het suikerriet voortaan ‘met liefde en gratie’ gekapt. ‘Vrijwilligerswerk’ moest een vanzelfsprekendheid worden. Che zelf gaf zijn vrije zaterdagen op om riet te gaan kappen of in fabrieken te helpen. Hij verafschuwde elk winstbejag of geldelijke stimulans. Het was de plicht van iedere Cubaan zo hard te werken als hij kon, maar overprestatie mocht nooit extra betaald worden.

De economische toestand verslechterde ondertussen snel. Weldra ontstond een tekort aan allerlei producten en moesten er rantsoenen ingesteld worden. Het was een ontgoocheling toen de genationaliseerde industrieën nauwelijks rendabel bleken. Nieuwe Amerikaanse sancties en de exodus van technici en ondernemers vergemakkelijkten de situatie niet. De industrialisatie van Cuba werd noodgedwongen teruggedrongen om de aandacht opnieuw te richten op de suikercultuur. De illusie van Cuba als socialistische staat die in eigen noden kon voorzien was daarmee ten einde. De revolutie was amper drie jaar oud.

De buitenlandse afhankelijkheid van Cuba werd bekrachtigd met de plaatsing van Sovjetkernraketten. De rakettencrisis van 1962 was in feite een persoonlijk gevecht tussen Chroesjtsjov en Kennedy, gevoerd boven de hoofden van de Cubaanse leiders.

Geweld en autoriteit

In een interview een paar weken na de crisis verklaarde Che dat hij, hadden ze onder Cubaans bevel gestaan, de raketten wél op Amerika zou hebben afgevuurd. Die boude bewering kenmerkte hem. Reeds op jonge leeftijd kende hij een buitengewone fascinatie voor geweld. De bombardementen in 1954 op Guatemala-Stad, bekende hij, hadden hem geen angst maar veeleer een gevoel van opwinding bezorgd. Op schrift leidde die liefde voor oorlog hem tot apocalyptische, bijna oudtestamentische beeldspraak. In de marge van zijn Notas de Viaje staat al een uiterst merkwaardig, revelerend visioen te lezen: hij is een strijder die ‘krijsend als een bezetene de barricades of loopgraven zal bestormen, mijn wapen in bloed zal drenken en in blinde woede iedere overwonnene die in mijn handen valt zal kelen’. Dit was geen geval van jeugdige overmoed. Jaren later, in zijn Boodschap aan de Tricontinentale, riep Che – hij was toen al in Bolivia – de revolutionairen op ‘de lijkzang te zingen met het staccato van machinegeweren’. In een beruchte en bekendere uitspraak uit diezelfde Boodschap predikt hij de ‘meedogenloze haat’ die de mens moet veranderen in een ‘efficiënte, gewelddadige en selectieve moordmachine in koelen bloede’.

Is de oorsprong van die obsessie met dood en geweld onbekend, ze helpt wel Che’s fanatisme te duiden. ‘Ik ben geen Christus of filantroop’, schreef hij in 1956 aan zijn moeder. ‘Ik vecht voor de dingen waarin ik geloof… en probeer de ander dood te laten zodat ik niet zelf aan het kruis of een andere plaats genageld word… Niet alleen ben ik niet gematigd, ik zal het nooit proberen te zijn.’ Doden om niet gedood te worden: het is een motief dat steeds weer zal keren in Che’s denken.

Sinds de guerrilla van de Sierra Maestra had zich een nieuwe karaktertrek van Guevara ontwikkeld: zijn obsessie met ‘lafheid’ en nadruk op discipline. De man die eerder als hippie avant la lettre door Latijns-Amerika had getrokken liet zich op Cuba van zijn meest onbuigzame kant zien. Een dieptepunt daarin was de oprichting van het werkkamp van Guanacahabibes, bedoeld om van het rechte pad geraakte Cubanen moreel te zuiveren. Che’s striktheid riep ook bewondering op. Hij maakte lange dagen, leefde sober en weigerde consequent alle materiële voordelen die zijn functie hem zou kunnen opleveren. Zijn overdreven moralisme moest echter wel botsen met de uitbundige, sensuele cultuur van Cuba. De Afro-Caraïbische wereld bleef hem grotendeels vreemd. Zijn sigarenverslaving daargelaten zou hij niet zoveel van zijn tweede vaderland overnemen.

Een laatste manifest, net voor zijn vertrek uit Cuba in 1964, leest als een zelfrechtvaardiging. In Socialisme en de Nieuwe Mens op Cuba schrijft Guevara dat het ‘liefde’ is die de ware revolutionair drijft: ‘Dit is misschien een van de grootste drama’s van een leider; hij moet een hartstochtelijke geest verenigen met een koud verstand en pijnlijke beslissingen nemen zonder een spier te vertrekken.’

Was Che streng voor de anderen, voor zichzelf was hij het meest veeleisend. Hij verbond zich aan doelstellingen die ver boven alle vormen van persoonlijk geluk uitstaken. Revolutie was uiteindelijk zijn enige en ware raison d’être. Alleen in de oorlog vond hij zijn ware identiteit terug. In de Sierra Maestra had hij een roekeloosheid aan de dag gelegd die de spot leek te drijven met zijn eigen veiligheid. Zijn houding tegenover de dood was uitdagend, fatalistisch. Het was deze revolutionaire hartstocht die hem in 1964 deed beslissen een land, een gezin en vrienden de rug toe te keren. Hij zou zich opnieuw in een guerrilla-avontuur storten.

Ondergang

Over de ware toedracht van Che’s vertrek uit Cuba bestaan talloze theorieën. Verhalen over een onverzoenlijke ruzie met Fidel Castro worden door de meeste historici of ooggetuigen niet onderschreven. Belangrijker lijkt dat Guevara niet langer onmisbaar was op Cuba. De lijnen van de revolutie waren uitgezet, en de rakettencrisis had de mogelijkheid van een Amerikaanse aanval ingeperkt. Anderzijds was er reden genoeg om niet gelukkig te zijn met de gang van zaken. De Sovjetgreep op Cuba was danig verstevigd. Chroesjtsjov wilde geen avonturen meer in Latijns-Amerika en wenste dat de Cubanen stopten met het ‘exporteren’ van hun revolutie. De meeste Latijns-Amerikaanse communistische partijen sloten zich op dit vlak trouwens bij Moskou aan. Zij wilden liever geen inmenging van bebaarde buitenlandse guerrillero’s in hun land – hetgeen een van de redenen van Che’s fiasco in Bolivia zou worden.

Che koesterde nog altijd de droom om, in navolging van Bolívar, de revolutie over heel het continent te verspreiden. Toch zou hij eerst naar het voormalige Belgisch Congo gaan. Zijn hart lag niet in Afrika, maar de omstandigheden leken er vooralsnog beter. In het oosten van Congo was al een rebellie aan de gang waar Guevara zich onmiddellijk bij kon aansluiten. Vóór zijn vertrek schreef hij een bewogen afscheidsbrief aan Fidel Castro die deze later openbaar zou maken. De operatie in Afrika zou echter amper een half jaar duren. De discipline was ver te zoeken en Che vond de Congolezen erg lui. Er was ook een onoverbrugbare culturele kloof tussen de Congolese en de uit Cuba overgekomen strijders. Met name het Afrikaanse (bij)geloof in magische krachten bleek onuitroeibaar.

Na het falen van de campagne in Congo keerde Che in het geheim terug naar Cuba. Zijn grote ambitie was nu in zijn vaderland de lont aan de revolutie te steken. Argentinië was echter nog niet gereed voor zo’n strijd, zodat besloten werd eerst in buurland Bolivia een guerrillabeweging uit te bouwen. Door de centrale ligging van Bolivia in Zuid-Amerika moest de revolutie zich als een inktvlek over heel het continent kunnen verspreiden. Vanuit Che’s perspectief was de tijd rijp om ‘twee, drie, vele Vietnams’ te creëren.

Bij aanvang van de guerrilla waren er zestien Cubanen en negenentwintig Bolivianen. Maar net als in Congo ontstond er snel tweedracht tussen deze groepen. Vooral het overwicht in het leiderschap van de Cubanen werd gehekeld. Evenmin kon de guerrilla aan mankracht winnen en steun van de bevolking bleef volledig achterwege. De guerrillero’s werden door de boeren veelal met angst begroet. Om aan voedsel en informatie te komen moest vaak toevlucht gezocht worden tot dwang en zelfs gijzeling.

In Cuba had de guerrilla strijd gevoerd tegen een gehate dictator die moordde en martelde, waardoor er in bijna alle lagen van de maatschappij aanhang kwam. Bolivianen daarentegen zagen Che niet als ‘bevrijder’. In de jaren vijftig was er een landbouwhervorming geweest waarvan de boeren niet de vruchten op het spel wilden laten zetten. Ten slotte was het Boliviaanse leger veel daadkrachtiger dan de gedemoraliseerde troepen van Batista destijds. Che’s laatste levensmaanden werden dan ook een constante zwerf- en overlevingstocht. Het is bijna onverklaarbaar hoe de grote perfectionist die hij was hier zo moest improviseren, aldus onherroepelijk zijn ondergang tegemoet gaand.

Wederopstanding

Met het falen van Guevara kwam de mythe van de plattelandsguerrilla aan zijn einde in Latijns-Amerika. Gewapend links koos vrij snel voor de nieuwe tactiek van de stadsguerrilla, eerst in Uruguay, daarna in Brazilië en Argentinië. Maar behoudens enkele symbolische overwinningen zette ook dit geen zoden aan de dijk. Alleen in Nicaragua wisten de Sandinisten een belangrijk succes te boeken. Recentere bewegingen als die van de Zapatisten kunnen nauwelijks nog als klassieke guerrilla bestempeld worden.

Puur in termen van strategie valt er dus moeilijk van een belangrijke erfenis van Che Guevara te spreken. Ook op economisch terrein werden zijn ‘irreële’ standpunten gaandeweg – al bij leven – gecontesteerd. Op Cuba maakte het enthousiasme voor vrijwilligerswerk en de Nieuwe Mens na enkele jaren plaats voor een meer orthodox socialisme. De inlijving bij het Sovjetblok ging voort ten koste van China: precies de omgekeerde beweging die Che had gewenst.

Toch is Che dus in de verbeelding blijven voortbestaan, meer dan welke andere revolutionair. Camilo Torres, vermoord in Colombia in 1966, of de Braziliaan Carlos Marighella, in 1969 doodgeschoten, hebben nooit een soortgelijke martelaarsstatus kunnen bereiken. Vanaf de jaren negentig leek de Che-cultus bovendien een nieuw reveil te bereiken. De hard- en kilheid van Guevara werden uit de geschiedenisboeken verdrongen ten voordele van een heel ander – maar niet minder authentiek – imago: dat van de romantische, passionele revolutionair, die de dood recht in de ogen durfde te kijken.

 

Geraadpleegde literatuur

John Lee Anderson, Che Guevara: A Revolutionary Life, New York, 1997.

Ernesto Che Guevara, Op de motor door Latijns-Amerika, Amsterdam, 2003.

Maria C.J. Snethlage, Ernesto Che Guevara, 1928-1967, Amsterdam, 1978.