Herman Simissen *

Op 10 februari 1927 vond in Brussel de plechtige opening plaats van het Eerste Congres tegen Koloniale Onderdrukking en Imperialisme. Dit congres was een initiatief van de Liga tegen Koloniale Onderdrukking, die, in opdracht van de Communistische Internationale, was opgezet door Willi Münzenberg, lid van de Duitse Rijksdag voor de Kommunistische Partei Deutschlands. Münzenberg diende bovendien samenwerking te zoeken met andere dan communistische groeperingen en individuen die kolonialisme en imperialisme afwezen.

Münzenberg slaagde wonderwel: het congres in Brussel werd bezocht door politici, vakbondsleiders en vertegenwoordigers van nationale bevrijdingsbewegingen uit Azië, Afrika, Latijns Amerika en Oceanië, en door kunstenaars en intellectuelen uit allerlei landen, met uiteenlopende politieke overtuigingen. Tijdens het congres werd een algemeen bestuur voor de Liga gekozen. Daarin kregen onder meer zitting de Franse schrijvers Romain Rolland en Henri Barbusse, de Amerikaanse auteur Upton Sinclair, Soon Ching-ling – weduwe van de Chinese revolutionair, en eerste president van de Chinese Republiek, Sun Yat-sen –, de Mexicaanse kunstenaar Diego Rivera, de Indiase onafhankelijkheidsstrijder Jawaharlal Nehru, en de Duitse natuurkundige Albert Einstein. Overige aanwezigen waren, onder talrijke anderen, de Duitse schrijver Ernst Toller, de Belgische journalist en latere minister Paul Henri Spaak, en de Duits-Amerikaanse historicus en sinoloog Karl August Wittfogel – terwijl Mahatma Gandhi per telegram zijn steun aan het congres uitsprak.

Een van de sprekers tijdens het congres was de Duitse filosoof Theodor Lessing. Hij had zich in publicaties als Die verfluchte Kultur (1921) al scherp gekant tegen kolonialisme en imperialisme. Daarin omschreef Lessing de Europese aanwezigheid in de gekoloniseerde gebieden als ‘een keten van meedogenloze verkrachtingen en afpersingen onder de dekmantel: cultuur’. ‘Overal’, stelde hij, ‘verschijnt deze nederigduistere, liefvlijende christelijke Kaukasische mens, deze nomade in de woestijn van de mechanica, als […] de machtsbeluste overweldiger en verkrachter van alle weerloze stille leven’. En ‘overal is de wereld omspannen met [een] reusachtig web van berekenend doel- en winstbejag’.

Tijdens zijn toespraak in Brussel beperkte Lessing zich niet tot het aanklagen van kolonialisme en imperialisme, hij suggereerde ook oplossingen voor de problemen die eruit voortkwamen. Zo bepleitte hij wat hij aanduidde als ‘colonisation retroverse’: de mogelijkheid voor mensen uit de gekoloniseerde gebieden om zich vrijelijk in Europa te vestigen om daar een bestaan op te bouwen, als gedeeltelijke genoegdoening voor alles wat Europa in de loop der eeuwen aan deze gebieden had onttrokken. De Europeanen zouden bovendien zelf veel baat kunnen hebben bij de aanwezigheid van mensen uit de gekoloniseerde werelddelen, stelde Lessing. Alleen al hun tegenwoordigheid zou de Europeanen bewust kunnen maken van de onvoorstelbare hoogmoed van hun westerse cultuur. De mensen uit de gekoloniseerde gebieden zouden daarnaast, als ware missionarissen, de Europeanen kunnen helpen bij het herstellen van hun contact met de spirituele dimensie van hun bestaan, dat immers in de voortdurende jacht op bezit en rijkdom verloren was gegaan. Bovendien zouden zij de Europeanen opnieuw kunnen leren leven met de natuur, in plaats van de natuur ten bate van eigen winstbejag uit te melken en uit te putten.

De suggesties van Theodor Lessing zijn niet meer gebleken dan, in zijn eigen bewoordingen, ‘een flessenpost in de ijszee van de geschiedenis’, door niemand opgepikt, en al helemaal niet ten uitvoer gebracht. Want de grondhouding van Europa jegens de bewoners van eertijds gekoloniseerde gebieden is onveranderd gebleven, en van ‘colonisation retroverse’ is volstrekt niets terechtgekomen. Ooit trokken de Europeanen de wereld in om rijkdom te verwerven, nu verschansen zij zich in ‘Fort Europa’ om die rijkdom krampachtig te behouden. Wanneer aan de muren van dat fort, wanneer op de stranden van Lampedusa honderden slachtoffers vallen – weinig vleiend ‘economische vluchtelingen’ genoemd –, dan wordt dat in de fraaiste bewoordingen betreurd. Omdat we de aanblik zo vreselijk vinden, al die lijken op de stranden waar wij als toeristen zo graag zonnebaden. Maar na een paar maanden hebben we die akelige beelden wel verdrongen. En een fundamentele herverdeling van de rijkdom van de wereld, waarvoor uit het oogpunt van sociale gerechtigheid en als genoegdoening voor het koloniale verleden zo veel valt te zeggen – we moeten er niet aan denken. We peinzen er niet over. Dat is de ware schande van Lampedusa.