Monique Wolf

Dorothee Sölle (1929-2003)

 

Op 27 april van vorig jaar is Dorothee Sölle overleden in een ziekenhuis in het Zuid-Duitse Göppingen aan de gevolgen van een hartinfarct. Halverwege de jaren negentig was reeds kanker bij haar vastgesteld. Sölle stierf ‘in het harnas’, vlak nadat ze op haar eigen indringende manier nog een volle zaal had toegesproken. Ze werd drieënzeventig jaar.

Profeet word je niet, dat ben je. Of liever gezegd: je wordt (door anderen) tot profeet gemaakt. Wat maakt van iemand een profeet? Er zijn enkele kenmerken die alle profeten met elkaar gemeen hebben: ze voelen zich geraakt door God, en die geraaktheid dwingt hen tot spreken over wat hen is overkomen. Dat te pas en te onpas spreken waarover zij niet kunnen of mogen zwijgen, roept weerstand op, die nog wordt versterkt door de eigenschap van profeten dat zij de tijd waarin zij zich bevinden doorzien vanuit een toekomstig beeld daarvan. En dat zij in het hier en nu aanzetten proberen te vinden voor een ‘betere’ toekomst.

Hoe zijn deze kenmerken van toepassing op Dorothee Sölle?

Sölle was geraakt door God, en spreekt en schrijft veelvuldig over deze relatie. Tussen 1966 en 2003 zijn er veertig boeken van haar verschenen, en iedereen kent haar wel van de vele toespraken en lezingen die ze heeft gehouden. Over haar relatie met God en hoe ze daarover schrijft kom ik later uitgebreider terug.

Sölle roept weerstand op, is voor velen omstreden. In Duitsland kreeg ze een Berufsverbot(‘links en een vrouw, dat gaat te ver’) en dus week ze uit naar New York, waar haar wel een professoraat werd aangeboden. Jarenlang heeft ze afwisselend in Amerika en Duitsland geleefd. Ze maakte het zichzelf niet gemakkelijk en vaak kreeg ze het hard te verduren vanwege haar radicale standpunten. Ze ging het conflict niet uit de weg. Ze heeft eronder geleden, maar het heeft haar niet gebroken.

Met betrekking tot het kenmerk dat profeten ‘kijken vanuit Gods toekomst’ kan ik het best iets van Sölle zelf aanhalen. In een interview zei ze ooit:

 

‘Toen ik op een keer heel gedeprimeerd was, zei een vriend van me, een pacifist uit Nederland, iets heel moois tegen me: “De mensen in de Middeleeuwen die de kathedralen bouwden, hebben ze nooit in voltooide staat gezien. De bouw duurde vaak tweehonderd jaar of meer. Dan maakte de een of andere steenhouwer een prachtig roosvenster en dat was dan het enige dat hij zag, dat was zijn levenswerk. Maar de voltooide kathedralen kon hij nooit binnengaan. Toch stonden ze er op een dag.” Dat heeft mij destijds veel geholpen. Het is goed te weten: ik bouw aan een kathedraal, en ik weet ook dat zij op een of ander moment gereed zal zijn. Net zoals de slavernij is afgeschaft, zal ook de oorlog worden afgeschaft; maar dat duurt langer dan de tijd die ik leef. Sinds die tijd vind ik dat we eigenlijk alleen goed kunnen leven als we ons zo in het leven verankeren dat we zijn verbonden met de mensen die na ons komen. Als we deze verbinding verbreken en ons beperken tot een leven in isolement, dan richten we onszelf ten gronde. Ik vond het belangrijk voor de doden van Hiroshima en Nagasaki de straat op te gaan. Zij (die doden, MW) gingen met ons mee, en dat wisten ook de machthebbers diemerkten dat wij een onzichtbaar leger bij ons hadden. Wij waren niet alleen, wij waren ook met veel meer dan de bewapenaars, omdat die altijd de van hun leven beroofde doden van de oorlogen tegen zich hebben.’1

Sölle leefde dus niet alleen in haar eigen tijd, maar verbond die uitdrukkelijk met verleden en toekomst.

De omvangrijke erfenis van Dorothee Sölle bestaat, naast theologische werken, uit politieke avond- en andere gebeden, schuld- en geloofsbelijdenissen en gedichten. Sölle had de gave van het woord, van de taal. Wat heeft zij ons daarmee aangereikt? Wat is haar betekenis voor vandaag? Wat waren haar drijfveren en hoe hebben die haar geleid of gehinderd?

Sölle heeft velen bemoedigd en geïnspireerd. Tijdens haar begrafenis zei de voorgangster: ‘Sölle was een ware profeet in onze tijd, omdat ze velen de ogen geopend heeft en mensen op een ander spoor heeft gezet’2. Daarom kan Dorothee Sölle met recht een profetische vrouw worden genoemd.

 

* * *

 

DE ZACHTE REPUBLIEK

Hoe ik mij dat zachte land dan voorstel

waar niemand meer leert doden

vraagt men mij vaak

dan zie ik de wijnbergen boven de moezel

de vele terrassen moeizaam opgestapeld

ik zie de druivenpers en de vele mensen

die nodig waren om wijn te maken

De grond verschalken dat is mooi

niet erger dan als ik mijn kat te slim af ben

de harde onbloedige strijd met de stenen

het beschermen van andere levende wezens

tegen al te ongunstig weer

Ik wil zijn in wat ik doe

zoals de pottenbakster is in haar schaal

en de leraar in het halve verhaal

dat hij moet doorvertellen

Ik wil iets bouwen dat helpt leven

geen traangas wil ik uitvinden

en geen school bouwen zonder schuilhoeken

bij het werk wil ik luisteren

naar wat de anderen nodig hebben

Dan zou ik

dat is de onmogelijkste wens

ook nog willen dat zon en wind

en de zee en haar aangrenzende landen

niet los van mij staan en ver van mij af

maar dat zij mij storen mij weerstaan

en dat ze mij roepen voor mij zwichten

De breister praat met haar kluwen

die roept en rolt en raakt op

wordt nieuw onder haar handen

zo wil ik scheppen zonder te plunderen

uit: De moeder van Eva, gedichten, Ten Have, Baarn, 1985

 

* * *

Wie was Dorothee Sölle?

Dorothee Sölle werd geboren in Keulen op 30 september 1929, als Dorothee Nipperday, dochter van een beroemd jurist, Hans Carl Nipperday. Sölle was de naam van haar eerste man, van wie ze scheidde in 1960. Sinds 1969 tot aan haar dood was ze getrouwd met Fulbert Steffensky, een uitgetreden benedictijn.

Sölle groeide op samen met drie broers en een zus. In haar jeugd werd ze geconfronteerd met het nationaal-socialisme. Ze was vier jaar in 1933; twaalf toen de oorlog begon, zeventien toen hij eindigde. Ze leerde de tragiek van ondergedoken joden kennen. Een van haar broers stierf in de oorlog. ‘Mijn vaderland was een moordenaarsland’, zei ze. ‘Twee momenten in die oorlogsjaren markeren voor mij het einde van mijn jeugd. Het eerstemoment was tijdens een gesprek met een jodin die zes weken bij ons in huis ondergedoken was. Ik maakte me zorgen over haar lot en zij zei: “Ze moeten niet denken dat ze mij krijgen”, en haalde een klein flesje vergif tevoorschijn. Het was mijn eerste confrontatie met de dood als een realiteit. Het andere moment was een avond in de lente van 1943. Ik stond voor het raam en keek naar een bloeiende kersenboom, en had een gevoel van volstrekte verlorenheid. Niet langer beschermd, verwarmd, gekoesterd. Ik wist dat ik geen kind meer was en het maakte me radeloos van verdriet.’

Sölles achtergrond was een liberaal-burgerlijk milieu. Haar familie had niet veel op met kerk en religie. Toen zij haar vader vertelde dat ze haar studie klassieke talen wilde opgeven om theologie te gaan studeren, haalde hij zijn schouders op. Ze moest zelf maar weten wat ze deed. Zelf beschrijft Sölle haar keuze voor het christendom als een radicaal bekeringsproces, een fundamentele omwenteling in haar leven. ‘Mijn “bekering” tot het christendom had met mijn politieke kijk op het leven te maken. Ik zag wat er deze eeuw met mijn volk gebeurde. Ik stelde de vraag of ik wel uit de voeten kon met het liberalisme van mijn ouders. Ik ging theologie studeren met de bedoeling – dat was nogal naïef – de waarheid te vinden. Ik moest en zou weten wat de waarheid was. Mijn liberale vader vond dat maar onzin, maar ja.’ En ik lees verder: ‘De essentie van mijn ommekeer had te maken met Auschwitz. Hoe kon zoiets gebeuren met een volk van geschoolde Europeanen, die Beethoven speelden. Waar waren jullie, ouders en leraren? Wat hebben jullie gedacht en gedaan in die tijd?’

Sölles verbijstering gold niet zozeer de fanatieke nazi’s. Hun houding was duidelijk en mensonterend. Maar veel meer was Sölle onthutst door de zogeheten ‘deutsche Christen’, nazi’s die zeiden christenen te zijn, en door het feit dat slechts een kleine groep binnen de kerken zich verzette tegen het nazisme. Het grootste deel keek alleen maar toe, en zei achteraf niet te weten dat het allemaal zo erg was. Ze waren toeschouwers. Dat gegeven heeft een stempel op Sölles leven gedrukt. ‘Ik was daar erg door van slag: het feit dat er mensen zijn die simpelweg toekijken. We hebben nu allemaal zo’n kast in de kamer die ons tot toeschouwer opvoedt: het centrale probleem in onze wereld. Deze manier van toeschouwen is niet veel beter dan die van destijds.’

Dat inzicht is dan ook haar voornaamste drijfveer geworden. We mogen nooit alleen maar ‘toeschouwen’, nooit achterover leunen in zelfgenoegzaamheid, nooit ‘ons de luxe veroorloven te leven zonder hoop’. Apathie is de dood in de pot. Het gaat er Sölle niet om dat we ons laten verlammen door de veelheid van problemen, of ons schuldig en verantwoordelijk voelen voor alles. Het gaat haar erom dat we ons niet zodanig laten verlammen door de veelheid van problemen dat we daarom maar niets doen. Als christen, als kerk, móet je je mond opendoen. Zelfs als je de problemen niet kunt oplossen, kun je ze zichtbaar maken. Alleen al daarom kun je niet passief blijven toekijken.

Dat standpunt maakte van haar een hartstochtelijke, gedreven, vurige, strijdbare vrouw, die onophoudelijk aanzette tot het zoeken naar veranderingen. Want maatschappelijke veranderingen maken de verandering van mensen mogelijk. Als de maatschappelijke situatie van mensen verandert, geeft dat die mensen de mogelijkheid zélf te veranderen, opnieuw geboren te worden. Die maatschappelijke veranderingen gebeuren niet vanzelf, of niet door je te verschuilen achter God. Het zijn mensen die die veranderingen moeten willen en vervolgens moeten bewerkstelligen. Sölle stimuleert mensen als het ware om mede-schepper te zijn met God in een voortdurend scheppingsproces. Zelf is ze daarin tot voorbeeld. ‘Ik wil iets bouwen dat helpt leven’. ‘Ik wil zijn in wat ik doe’, lazen we in het gedicht ‘De zachte republiek’.

En daarmee ben ik aangekomen bij Sölles poëtische gave. Vooral de manier waarop ze iets zei of schreef maakte indruk op mensen, deed mensen tot inzicht komen. De taal die ze gebruikte, de woorden die ze koos, Dorothee Sölle had de gave van het woord. De metaforen, de beelden die ze gebruikte, confronteerden, maakten iets los. Bijvoorbeeld toen ze opriep om ‘God te zien als een kracht tot verzet in een wereld die dronken is van het bloed van de onschuldigen’.

Maar haar taalgebruik was niet alleen een gave, het was ook een bewuste keuze. Sölle was op zoek naar een nieuwe taal voor het hedendaagse geloof. Ze vond het noodzakelijk voor de voortzetting van de religie. We kunnen alleen over God spreken als we tot hem spreken, was haar standpunt, en dat kan nu eenmaal niet op een wetenschappelijk-reflectieve manier. We hebben dus een andere taal nodig om ons uit te drukken. Ik citeer Sölle: ‘Ik ervaar onze taal als verminkt. Wanneer een woord als “liefde” gebruikt wordt in de reclame [bv. voor chocolade MW], of “reinheid” voor de was, dan hebben deze woorden geen betekenis meer. Woorden die toegepast kunnen worden op God en hun plaats hebben in de godsdienst, verliezen aan betekenis als ze oppervlakkig worden gebruikt’3. Sölle bedoelt daarmee niet dat we geen alledaagse woorden meer kunnen gebruiken om tot God te spreken, maar ze bedoelt dat woorden uit een bepaald referentiekader (zoals godsdienst) betekenisloos worden als ze geplaatst worden in een commerciële context. Sölle zegt: ‘Ik heb een visioen nodig dat ik met anderen delen kan. We hebben een taal nodig die meer zegt dan zich empirisch laat rechtvaardigen’4. En dus creëerde ze zo’n taal. Een taal die eerder ‘theo-poëzie’ in plaats van theologie genoemd kan worden. Poëzie geeft voor Sölle woorden aan wat ten diepste onzegbaar is. En die poëzie krijgt bij haar de vorm van gebeden en gedichten. Het gebed en het gedicht zijn voor Sölle een manier om uitdrukking te geven aan de religieuze communicatie van mensen met God.

De theologie van Dorothee Sölle

Vooraf citeer ik twee teksten van de hand van Sölle, waarin haar godsbeeld zichtbaar wordt en de manier waarop ze over Jezus spreekt naar voren komt.

 

* * *

 

BEWERKING PSALM 150

Looft God niet meer overal,
zoek hem niet bij macht, getal,
denk hem niet in pracht en praal,
geef hem niet een koningszaal.
Slijp hem van de ronde gulden.
Maak van hem geen topfiguur,
in de wolken, hoog en guur, –
hij bedankt voor al die hulde!

Looft God als de minste mens,
vogelvrij en zonder grens,
ieder ogenblik bedreigd,
leven dat geen aandacht krijgt,
diep miskend en grof bestreden.
Hij hoopt dat er mensen zijn,
die hem zoeken in het klein,
waar hij roept om recht en vrede!

 

WONDEREN

De wonderen zijn niet verteld om ons naar de wonderdoener Jezus te laten staren, maar om ze ons te laten doen. Werkelijk in wonderen geloven, betekent zo in de macht van God geloven dat we een deel van die macht worden en die wonderen doen. Dat is het wonder van de liefde. Alleen wie in de liefde gelooft en deel heeft aan die macht van God, is in staat het wonder te zien dat voor onze ogen gebeurt.

(citaten van Dorothee Sölle, op internet gezet door G.J. Hardeman, zie: users.ncrvnet.nl)

 

* * *

 

‘Ik ging theologie studeren met de bedoeling de waarheid te vinden. Ik moest en zou weten wat de waarheid was’, zei Sölle hierboven. De vraag die haar het meest interesseerde was: hoe werkt God in ons in deze tijd en hoe bekeert Hij ons van onze verkeerde wegen? Ze ziet het als een levenslang leerproces van een zoeken naar de waarheid, naar de werkelijkheid. Waarom is gebeurd wat er is gebeurd? Wat bezielde het Duitse volk? Wisten zij werkelijk van niets? Kenden zij alleen één werkelijkheid, één perspectief? Sölle maakte deze vragen tot theologische vragen. Zelfs na Auschwitz, ontkende ze nooit dat ze Duitse was, maar droeg die nationale identiteit als een opdracht. Haar eigen leven werd de inzet van haar theologie. Vanwege haar identiteit dwong Sölle zich ertoe, niet neutraal, maar met een ethische bril te kijken naar hoe te leven in onze tijd. Met de ervaringen van haar jeugd in nazi-Duitsland in haar hoofd stelde zij haar vragen aan de geest van de tijd waarin wij leven. De vragen naar het diepste verstaan van de waarheid.

Voor Sölle heeft de kerk de taak deze waarheid te onderrichten. Ze staat sceptisch tegenover de status van de kerk in Duitsland, diens bondgenootschap met het kapitalisme, en wordt daardoor het enfant terrible van de Duitse kerk. Het is haar diepste verlangen dat haar volk, haar kerk, zich unaniem en volmondig tegen onrecht zou keren. Maar vooralsnog keert deze kerk zich tegen háár. Het stopt haar niet.

Haar theologie groeit in de confrontatie met de werkelijkheid. De theologie van Sölle is een theologie waarin ervaringen uit het dagelijks leven en concrete maatschappelijke vragen en problemen een belangrijke rol spelen. Haar theologie komt voort uit haar passie voor mensen die nú leven. Een gesprek met haar buurman, een graffitikreet op een muur, een ontmoeting met een vrouw in de krottenwijken van Latijns-Amerika; dergelijke ervaringen werden haar uitgangspunt van theologische reflectie. Sölle stelde de vraag naar God vanuit een grote betrokkenheid bij de strijd tegen onrecht. ‘Ik was niet zo op God gefixeerd. In de Almachtige Vader die dat allemaal op zijn geweten had, heb ik nooit geloofd. […] De holocaust heeft mijn theologie veranderd, weg van die almachtige Vader die daar boven op allerlei knopjes zit te drukken. En als deze dat al zou doen, dan zou ik zo’n God niet kunnen vereren.’

Door haar vele publicaties werd Sölle snel een befaamd theologe, die op uitdagende en heldere wijze bijbelse begrippen toespitste op de crisis in de westerse samenleving.

Zoals hierboven reeds werd aangehaald, heeft Dorothee Sölle enkele jaren klassieke talen en ook nog filosofie gestudeerd, maar uiteindelijk volmondig voor theologie gekozen. Ze promoveerde in 1971 aan de filosofische faculteit van de Universiteit van Keulen. In Nederland werd ze voor het eerst bekend door haar rede op de Duitse Kirchentag in Hannover in 1965. Daarna heeft ze op bijna elke Kirchentag het woord gevoerd. Een kleine, breekbare vrouw, die woorden sprak die raakten, die debatteerde vanuit haar hart.

Tja, een kleine, breekbare vrouw. Mijn eerste kennismaking met Sölle dateert van 1985, toen zij op de IKON-televisie een gesprek voerde met de Zuid-Afrikaanse dominee Beyers Naudé. Een gesprek tussen twee kwetsbare mensen, die heel goed naar elkaar luisterden, en ik vergeet nooit het einde, toen Sölle aan Beyers Naudé vroeg of hij haar wilde zegenen.

Maar in de eerste plaats is Sölle, ook in Nederland, toch bekend geworden door haar politieke avondgebeden, die natuurlijk ook alles te maken hadden met haar theologische uitgangspunt. ‘Voor christenen van nu gaat het niet om de liturgie en niet om de kerk, maar om de gerechtigheid en de wereld. Als we dit eerst gesteld hebben mag het weer: liturgie vieren en kerk-zijn. Dan immers wordt het gebed een boemerang, het belijden een werkstuk en geeft het politieke avondgebed toerusting voor de nieuwe politieke werkdag’, aldus een tekst op de achterflap van een boek over het politiek avondgebed uit 19695.

Samen met haar latere echtgenoot, Fulbert Steffensky, en anderen begon Dorothee Sölle in 1968 in Keulen met het Politiek Avondgebed, avondgebeden die sterk gericht waren op onrecht en lijden. En als je het leed en het lijden voor God brengt, dan moet je weten hoe dat leed tot stand is gekomen, wat de oorzaak is van het lijden van zoveel mensen. Kortom, je moet eerst weten waarvoor je bidt, en bidden moet verbonden zijn met handelen, anders wordt het hol en vroom. De politieke avondgebeden werden bijzondere vieringen, of bijeenkomsten, die eens per maand werden gehouden. In de kerk of de plaats die beschikbaar was, want lang niet elke kerk wilde die bijeenkomsten binnen haar muren laten plaatsvinden. De thema’s die aan de orde kwamen, waren de zaken die op de agenda van de samenleving stonden: de Vietnamoorlog, stadsontwikkeling, verkiezingen, straf, discriminatie, scholieren. In elk avondgebed speelde informatie over de thema’s een prominente rol. Vaak waren er sprekers uitgenodigd. Er werden discussies gevoerd, bijbelteksten gelezen en meditaties gehouden. Er werd gebeden en gezongen. Wezenlijk aan deze Politieke Avondgebeden was dat bijbel en geloof, gebed en meditatie onlosmakelijk en noodzakelijk met de mensen en de wereld verbonden werden. Wat bij velen ergernis opwekte was dat de ‘politieke theologie’ geen ja en amen meer zei op wat de kerk altijd geleerd had. Want toen Sölle en anderen in het Politiek Avondgebed Jezus weer mens op aarde wilden laten zijn, en het leven en dus het geloof vanuit de minsten van deze aarde wilden bekijken, werd haar dat door de kerk niet in dank afgenomen.

In haar eerste, geruchtmakende boek Plaatsbekleding uit 1965 legt Dorothee Sölle uit dat de theologie Jezus vooral is gaan zien als plaatsvervanger. Alsof eigenlijk alles al is gedaan door Jezus. Plaatsvervangend heeft hij geleden, plaatsvervangend heeft hij de zonde weggenomen, plaatsvervangend is hij ten hemel gevaren. Wat zouden wij ons druk maken, alles is reeds geschied. Voor Sölle wordt daarmee niet alleen onze eigen passiviteit gerechtvaardigd, het betekent ook dat door een verheerlijking van Jezus als plaatsvervanger, alle concrete mensen voor wie Jezus de plaats bekleed heeft, vergeten worden. Terwijl voor Sölle juist door de plaats die Jezus op aarde inneemt – nl. bij de minsten, die hij zijn broeders en zusters noemt – andere, misschien wat hoger gezeten mensen, die minsten leren kennen. En juist omdat Jezus de plaats bij God als plaatsvervanger inneemt, wordt ons duidelijk welke plaats die minsten voor God zullen hebben. Maar ook: zo wordt God eraan herinnerd dat er zo veel mensen in de wereld lijden. Wie aan de minsten voorbijgaat, gaat aan Jezus als plaatsvervanger voorbij.

Er is nog heel veel meer over Sölle en haar theologie te zeggen. Maar het zal duidelijk geworden zijn dat zij niet voor niets gezien wordt als de bevrijdingstheologe van het westen, precies omdat zij het onrecht van concrete mensen en volkeren tot uitgangspunt maakte van het spreken over God en Jezus. De politieke strijd was haar drijfveer. Onvermoeibaar vocht ze voor gerechtigheid. Bewogen en bevlogen stond ze op de bres voor de minsten in heel de wereld: Zuid-Afrika, El Salvador, Nicaragua, Chili, de dwaze moeders van Argentinië, … Sölle leek erdoor bezeten.

 

* * *

 

INKEER

Als ik heel stil ben

kan ik vanuit mijn bed

de zee horen ruisen

maar stil zijn is niet genoeg

ik moet ook mijn gedachten losmaken van het land

Het is niet genoeg

de gedachten los te maken van het vasteland

ik moet ook mijn ademhaling aanpassen aan de zee

omdat ik bij het inademen minder hoor

Het is niet genoeg

de ademhaling aan te passen aan de zee

ik moet ook mijn handen en voeten hun ongeduld ontnemen

Het is niet genoeg

handen en voeten te kalmeren

ik moet ook de beelden weggeven

Het is niet genoeg

de beelden weg te geven

ik moet ook ophouden met moeten

Het is niet genoeg

met moeten op te houden

zolang ik mijn ik niet verlaat

Het is niet genoeg het ik te laten varen

ik leer vallen

Het is niet genoeg

te vallen

maar terwijl ik val

en mezelf ontzink

houd ik op

de zee te zoeken

omdat de zee nu

de kust heeft verlaten

in mijn kamer kwam

en mij is

Als ik heel stil ben.

(ooit gevonden en bewaard gedicht van

Dorothee Sölle; bron onbekend)

* * *

De mystiek van Dorothee Sölle

Als ik mystiek afzonderlijk bespreek als een invalshoek van het werk van Dorothee Sölle, lijkt dat te suggereren dat dit een andere fase is; alsof ze op een bepaald moment het accent van de (politieke) theologie naar de mystiek verlegd zou hebben. Dat is niet het geval. Naast maatschappelijk engagement is er altijd ook dat ándere element in haar theologie, de dimensie van de mystiek. Het boek dat ze zelf haar magnum opus noemt, is getiteld Mystiek en verzet. Mystiek en verzet horen voor Sölle bij elkaar als twee kanten van één medaille. De rationele benadering alleen is onvoldoende om het religieuze te verdiepen. Er is nog een andere dimensie nodig die een antwoord kan geven op de vraag: waarom doe je dat nu allemaal? Waaróm verzet je je? En dan beland je bij de mystiek.

Zonder mystiek verzandt verzet in cynisme. Zonder mystiek houden we het verzet niet vol. Maar biedt de mystiek wel genoeg inspiratie om je verzet vol te houden? Herinner je dan maar weer die kathedralenbouwers. Het is mogelijk je ziel en zaligheid te geven aan iets waarvan je nooit het eindresultaat zult meemaken.

Ook persoonlijk heeft Sölle haar strijdvaardigheid altijd gecombineerd met persoonlijke verdieping, inkeer en meditatie. Haar boek De Heenreis uit 1975 beschrijft bijvoorbeeld haar spirituele zoektocht en haar ervaringen met meditatie. De kern van dat boek is dat de spirituele weg naar binnen (de heenreis) noodzakelijk vooraf moet gaan aan de terugreis, de reis naar het leven van alle dag, naar de sociale werkelijkheid, naar ego-loze solidariteit. Want dan zal de diepgang van de heenreis de terugreis voeden en uitzuiveren. En uiteindelijk zullen de religieuze weg naar binnen en de weg naar solidariteit met de medemens dan samengaan en uitmonden in een eenheid van spiritualiteit én solidariteit.

Mystiek is God kennen uit ervaring, niet uit boeken of rituelen. Er bestaat voor Sölle geen tegenstelling tussen die almacht van God en de eigen verantwoordelijkheid van de mens. De weg naar God kan niet anders lopen dan via mensen. De grondgedachte van de mystiek is volgens Sölle: God is een gevende macht. De macht wordt als het ware op z’n kop gezet. Mystiek is geen roepen om een God die moet ingrijpen om alles te veranderen. Mystiek richt zich niet op een Almachtige (want die had de treinen naar Auschwitz kunnen stoppen). In mystiek is macht: de macht die anderen groot maakt. Niet genezen, maar de kracht geven om te helen. En het belangrijkste hermeneutisch principe voor de mystieke politieke theologie van Dorothee Sölle is dan ook de vraag naar een authentiek leven voor alle mensen. Dat uitgangspunt impliceert een principiële veranderbaarheid, van mensen, van de maatschappij. Er is altijd een tweede kans, een weg terug. Is dat niet een hoopvol en bemoedigend vooruitzicht?

Mystiek schuilt in alle mensen, dat is de overtuiging van Sölle. De mystiek van het verzet brengt mensen tegen hun apathie in tot nieuwe pijn en zet hen aan tot nieuwe mogelijkheden. Sölles mystiek van het verzet bestaat erin je niet te verbergen, maar te leven met je gezicht naar de zon. De levenskracht die God is, maakt ons onverschrokken bij het opnemen van onze verantwoordelijkheid, en drijft ons tot een diepe solidariteit met ieder die waar dan ook ten strijde trekt tegen onrecht. We kunnen niet passief toekijken, geen toeschouwer blijven. ‘Wir haben es nicht gewußt’ heeft tot het eind Sölles zoektocht naar de waarheid en naar de zin van het leven gekleurd. ‘Ik wil niet dat mijn volk het fascisme vergeet… Er zijn dingen die je nooit kunt vergeten! Herinnering, collectieve herinnering, is geen luxe, maar het geheim van bevrijding. Vergeet niet! Dat is voor de oudere vrouw die ik intussen ben iets dat ik wil doorgeven. Alleen wie herinnering heeft, heeft ook toekomst en hoop. Ik zie mezelf als schakel in de ketting, als golf in een grote golfbeweging: ik ben niet alles, ik ben een deel. Niet ik draag de wortel, maar de wortel mij, zoals Paulus zegt. Dat maakt me heel rustig…’.

‘Ik ben niet alles, ik ben een deel’. Het mystieke beeld van haar eigen dood was voor Sölle een druppel te worden in de zee van Gods liefde. Want ook een druppeltje vermeerdert de kracht van de onafzienbare zee. Ook een druppeltje treedt binnen in de diepte van het zijn.

Op 5 mei 2003 werd Dorothee Sölle begraven in Hamburg. Meer dan duizend mensen uit binnen- en buitenland waren op haar uitvaart, ook hoge vertegenwoordigers uit de kerk en de politiek. Bondskanselier Gerhard Schröder was er niet, maar karakteriseerde Sölle kort na haar overlijden in een openbaar schrijven als ‘strijdbare schrijfster, feministe en theologe, die zich geëngageerd heeft ingezet voor vrede, gerechtigheid en solidariteit’6.

‘We zullen de profetische en poëtische stem van deze vrouw missen’, zei de voorgangster tijdens de begrafenis. En ik denk dat ze daar gelijk in heeft.

 

[1] De citaten in dit artikel zijn overgenomen uit verschillende interviews met Dorothee Sölle die via het internet openbaar zijn gemaakt. Het betreft interviews voor tijdschriften, en symposia maar ook voor scripties en opstellen.

[2] Uit de overweging van de lutherse bisschop Elizabeth Wartenberg-Potter bij de uitvaartdienst van Dorothee Sölle op 5 mei 2003. In het Nederlands vertaald opgenomen in Fier, juni 2003.

[3] Zie, op het internet, Florian Martin, ‘Transzendenz in Immanenz, Dorothee Sölles Theologie, Religiosität und Ethik’, punt 2.1. ‘Unsere Sprache ist zerstört – eine Beobachtung’.

[4] Idem.

[5] Dorothee Sölle en Fulbert Steffensky, ‘Politiek avondgebed’, Uitgeverij Bosch & Keuning n.v., Baarn, 1969.

[6] Voor de volledige condoleance van Bondskanselier Schröder, zie www.bundeskanzler.de/Pressemitteilungen-.7717.htm, ‘Beileidsschreiben zum Tod von Dorothee Sölle’.