Het Klooster[1]

 

Luc Devoldere*

 

‘The last remains of military spirit were buried in the cloister.’

Edward Gibbon, The Decline and Fall of the Roman Empire, ch.38

 

In 529 sloot Justinianus, keizer van het Oost-Romeinse Rijk, in Athene de Academie, de laatste school van wijsbegeerte of wat ervan overbleef. De filosofen vluchtten met hun boeken naar Perzië. Het was ook het jaar van de eerste uitgave van de Codex Justiniani, de monumentale archivering en afsluiting van het Romeinse recht. In datzelfde jaar stichtte Benedictus op een hoge heuvel in Cassino, tussen Rome en Napels, een klooster. Het was niet zijn eerste, maar Cassino zou  het model worden voor het kloosterleven in Europa: een beschutte en afgeschermde wijkplaats (claustrum), een enclave waar gebeden en gewerkt werd. Contemplatie in het aanspreken en toezingen van God en actie in het werk op het land, waarmee men voorzag in het eigen levensonderhoud, en in de scriptoria, waar bestaande  kennis werd bewaard, gekopieerd en doorgegeven. Hier zou men beschaving in stand houden tegen de wereld in. Buiten de wereld bad men er vóór de wereld. En tegelijk werd men een baken ín die wereld.

Een slordige vijftienhonderd jaar later lijken we aan het einde te staan van dat model, althans  in West-Europa. De spiritualiteit die het schraagde, is verdampt. Je kunt Europa niet begrijpen, denken zonder het christendom, maar dat christendom houdt Europa niet meer samen. De kerken lopen leeg in West-Europa. De Kerk zelf krimpt er om te overleven. Ze trekt zich samen tot een mosterdzaadje, tot iets zonder luister of macht. Haar God is arm, pover en zwak. Kloosters zijn vreemde lichamen geworden, exotische oorden.

In  één van die kloosters wilde ik mij even terugtrekken op deze reis langs de grenzen van het Imperium. Bij Cisterciënzers van de strikte observantie, Trappisten, in Notre Dame de l’Atlas in Midelt, 180 kilometer ten zuiden van Fez in de Marokkaanse Atlas.  Na de moord op zeven Franse trappisten, in Tibhirine, Algerije in 1996, namen monniken hier, samen met de twee overlevenden, in 2000 de draad weer op. In een gebied waar het christendom bijna is verdwenen, en als het er nog is in het beste geval wordt getolereerd.

Omar, een taxichauffeur uit Midelt, gestuurd door het klooster, is mij in Fez komen ophalen. Na een tocht van drie uur komen we aan op de hoogvlakte, vijftienhonderd meter boven de zeespiegel, begrensd door een muur van bergen met slierten sneeuw waarvan de hoogste meer dan 3.700 meter hoog is. Aan de ingang van het klooster neemt een politieagent een foto van mijn paspoort. De abt had me laten weten dat ik welkom was in de week na Pasen. De gasten in de hôtellerie zijn vrij in hun doen en laten. Ze worden alleen gevraagd de uren van de maaltijden te respecteren. Een bescheiden bijdrage van vijftien Euro per dag wordt op prijs gesteld. De kamers in een apart gebouw zijn sober, maar voorzien van toilet, douche en wifi.

Ik heb twee boeken mee: de Regel van Benedictus en de Geestelijke Weide van Johannes Moschus, een tijdgenoot van Mohammed, een verhalenboek over het laatantieke monnikenleven in het Midden-Oosten van de late zesde eeuw. Benedictus schreef een pragmatisch handboek over het organiseren van een klooster en Moschus brengt verhalen over de eerste kloostergemeenschappen en bizarre anachoreten, met hun hemelzucht en fanatisme. Hoe ze gras aten, zich jarenlang niet wasten en heroïsch streden tegen allerlei aanvechtingen.

‘Zodra dus een gast wordt aangekondigd, zullen de overste en de broeders hem tegemoet lopen met alle liefdevolle gedienstigheid.’ (De Regel, 53, vertaald door Patrick Lateur)

We zijn met drie gasten in het klooster. Passanten. Arancia, een Baskische zuster van het Heilig Graf, komt hier haar batterijen opladen. In Ernani waar ze woont, heeft ze geen communauteit meer. Ze kent de zusters in de Vlaamse kloosters van Brugge, Tongerlo en Erkenrode, maar die zijn te oud voor haar. Pax is dan weer half Spaans, half Italiaans. Maar haar moedertaal is het Aranés, het Occitaans dat gesproken wordt in een vallei van de Pyreneeën in Catalonië  door een zesduizendtal mensen. Ze heeft hier een week geboekt om een boek over emotionele intelligentie af te werken. Zij zal alleen de lauden en de mis volgen.

Uiteindelijk zal ik het klooster gedurende die drie dagen niet verlaten. Het uitzicht over de omgeving en de bergen volstaat. De lucht is staalblauw, de zon geeft stevige en droge hitte. April is hier niet de wreedste maand van Eliot maar de beste. Het sterrenuitspansel ‘s nachts is indrukwekkend helder en zuiver. Op het kerkhof rust onder een houten kruis en een aarden terp Jean-Pierre Schumacher, die per toeval aan de aandacht van de ontvoerders ontsnapte in de nacht van 26 op 27 maart 1996 in Tibhirine. Hij stierf hier in 2021, 97 jaar oud. Het klooster heeft een memoriaal gewijd aan de zeven vermoorde monniken, een aandoenlijk museum waar de herinnering aan hun getuigenis en martelaarschap vol piëteit in stand wordt gehouden.

Moschus vertelt over een monnik die telkens wachtte tot hij de schaduw van de Heilige Geest over het altaar zag komen vooraleer hij met het officie begon. Dat kon lang duren. Dat zal hier niet gebeuren: de dag staat en valt met de punctualiteit van de officies, het ijzeren ritme van de liturgie dat voor niets wordt onderbroken. De officies scanderen de dag, geven vorm aan de vormloosheid, structureren de leegte. Om vier uur ‘s ochtends is er de nachtwake, de Vigiliae.  Om vijftien na zeven de Lauden, gevolgd door de eucharistie. Dan kan je ontbijten, als je dat al niet hebt gedaan na de nachtwake. Om vijfenveertig na acht de Terts en om twaalf uur dertig de Sext. Dan het middagmaal. Om vijfenveertig na twee de None en om achttien uur de Vespers. Avondmaal. De Completen sluiten de dag af om twintig uur.

Naast de geloften van kuisheid, armoed en gehoorzaamheid hebben deze monniken een gelofte afgelegd van Stabilitas: ze zijn verbonden met, gebonden aan en verankerd op een plaats. Koppig en deemoedig vieren ze het bestaan in stugge, repetitieve officies. De altijd eendere en toch variërende liturgie redt hen van de monotonie, bevrijdt hen van de routine. De monniken stremmen de stroom van de tijd door stil te staan op de plaats. Elk officie eindigt met een klopje van de abt – discreet en toch dwingend – op de houten leuning van de zitbanken. Het is voorbij, klaar. Op naar het volgende.

In deze week na Pasen (12-15 april 2023) zindert in de liturgie de Verrijzenis van Christus nog na. In de evangelielezingen  worden de drie verschijningen van Jezus opgeroepen: die aan twee leerlingen op weg naar Emmaüs, en hoe ze hem herkenden aan het breken van het brood; de verschijning waarin hij hen zijn voeten en handen toonde en ze hem gegrilde vis  te eten gaven; en die aan het meer van Tiberias, toen hij hen gebood de netten uit te werpen aan de andere kant van de sloep en er een wonderbaarlijke visvangst volgde.

De taal van de liturgie is Frans. Van de vijf monniken zijn er twee Frans: de abt Jean-Pierre en de benige, nerveuze organist met een afhangende schouder die krachtig en vol tremolo zingt. Er is verder een grote Pool, die in zijn land een belangrijk theoloog blijkt te zijn, een nerveuze en praatgrage Spanjaard, José Luis, die de gastenpater is en een Portugees, de jongste pater met een stevige, zwarte baard. Buiten het koor, op de eerste rij, wacht voor elke dienst een Franse heremiet in djellaba. Hij woont alleen in het klooster, in een aparte cel, en eet niet samen met de andere paters. Een oude Française die in de buurt woont, is elke ochtend aanwezig bij de mis en verzorgt de eerste lezing. Enkele zusters uit Korea en Afrika van een nabij klooster volgen ook de mis. En dan zijn er nog drie postulanten, twee Spanjaarden en een Fransman. Ze willen lid worden van deze gemeenschap, maar moeten eerst lang meedoen, geduldig oefenen, in de wachtkamer blijven. In het klooster werkt verder nog een Marokkaanse kokkin, die ons eenvoudig en degelijk voedsel voorzet en twee arbeiders die met kruiwagens over de binnenplaats ploeteren en ons uit een soort timiditeit geen blik gunnen. En dan zijn er nog de politieagenten die elkaar aflossen, dag en nacht over het klooster waken en het ook een beetje controleren.

Dit is de bemanning van deze ark van Noach.

‘Als er ambachtslieden in de abdij zijn, moeten zij hun vak in alle nederigheid beoefenen (…). Als iemand van hen prat gaat op zijn vakkennis omdat hij denkt daarmee iets bij te dragen voor de abdij, dan wordt zo iemand van zijn taak ontheven.’ (De Regel, 57)

De lauden

Elke ochtend wordt God geprezen in alle toonaarden van psalm 150, ‘met fluit, cither, trom, ramshoorn, cymbalen en dans’. Het Onze Vader tijdens de mis wordt als een uitgestoken hand naar de wereld buiten het klooster in het Arabisch gezongen. De Communie wordt gegeven in twee gedaanten. Bij de Vredeswens keert de heremiet  zich naar mij en zegt: ‘de Vrede zij met u’. Het zullen de enige woorden zijn die hij tot iemand richt. Bij het ontbijt hebben Arancia en ik het over het Europa van de regio’s. De Basken hebben na de jaren van terrorisme gekozen voor een pragmatische, slimme aanpak, zegt ze, om hun eigenheid binnen Spanje geduldig en traag te vergroten. Het gesprek loopt uit. ‘We hebben de wereld gered, maar we hebben intussen de afwas niet gedaan’, merkt ze laconiek op.

‘Laten wij doen wat de profeet zegt: ‘Ik nam me voor toe te zien op  mijn levensweg, om mijn tong voor zonde te behoeden. Ik heb een wacht geplaatst bij mijn mond. Ik heb gezwegen, mij nederig betoond en me zelfs onthouden van goede woorden.’ Hier laat de profeet zien dat men met het oog op de zwijgzaamheid soms af moet zien van goede gesprekken (…)’ (De Regel, 6)

‘Wie zich op een leven van afkeer wil toeleggen moet ervan gruwen alles te willen bespreken.’ (Moschus, De weide, 187)

Zelf heb ik een gesprek aangevraagd met de abt, Jean-Pierre Flachaire. Hij komt uit de Drôme, en dat hoor je aan zijn Frans. Zijn medebroeders hebben het zuidelijke accent overgenomen. Hij beantwoordt rustig mijn vragen over ‘les évènements’ in Tibhirine. Hij vindt de film Des Hommes et des Dieux over het klooster schitterend, en voegt eraan toe dat God een goddeloze cineast heeft uitgekozen om het verhaal feilloos te vertellen. Zelf had hij het klooster in Tibhirine opnieuw willen opstarten – de buren waren vragende partij, hij verbleef er een jaar – maar bij een kapittelvergadering bleek dat alleen de jongere medebroeders in Tibhirine wilden blijven, de  oudere niet. Tot abt verkozen moest Flachaire op zoek naar een nieuwe plek. Toen hij het Franciscanessenklooster in Midelt zag dat te koop was, wist hij dat hij die plek had gevonden.

‘Toen Maria, zwanger van Jezus, haar nicht Elisabeth bezocht, die zwanger was van Johannes de Doper, sprong het kind op in de schoot van deze laatste.’ Volgens de abt, en hij heeft het van Charles de Foucauld, is dit een allegorie van de christelijke aanwezigheid in de moslimwereld: Maria zegt niets, maar Elisabeth beseft dat ze voor de moeder van God staat, en spreekt haar geloof uit, het ware.

‘Net zo moeten wij doen. Wij willen getuigen, niet  bekeren. Wij moeten getuigen door te tonen wie we zijn, niet door te prediken. We leven hier samen met moslims. Wij worden uitgenodigd op hun iftars, feesten en begrafenissen. We zijn heel voorzichtig als moslims zich willen bekeren, als ze bijvoorbeeld om een bijbel komen vragen. Dat kan een provocatie zijn.  Een doopsel kan dan weer een manier zijn om aan een visum voor Europa te komen. Weet je, het spreekwoord zegt dat er vijfendertigmiljoen Marokkanen zijn, en vijfendertigmiljoen politieagenten.’

Deze man is niet naïef. Hij leeft in deze wereld. Hij beseft dat de politieagenten hier zijn om het klooster te beschermen en een oogje in het zeil te houden. Hij straalt de ‘rustigende vastheid’ (Henriette Roland Holst) uit als het gaat over christenen in Marokko. Er zijn er zo een dertigduizend, zegt hij. De meesten zijn buitenlanders. Ongeveer vijftig mensen worden per jaar gedoopt. De koning is voor godsdienstvrijheid, ook al slaagde hij er niet in die in de grondwet te laten opnemen. Maar uiteindelijk zal het land die ook aanvaarden, gelooft de abt.

Hoe het met de roepingen zit?

‘Omdat er te veel uitval is, na de wijding, vraagt de kerk ons strenger te zijn  aan de poort.  Wie onze levens wil volgen, komt even langs (clignotant), blijft kijken (regardant), postuleert (postulant) en wordt dan novice. De regel van Benedictus stelt een wachttijd voor van één jaar. Wij zetten de horizon op drie jaar.’

‘Ondeugden zal hij (sc. de abt) haten, zijn broeders liefhebben. Zelfs bij het berispen moet hij verstandig handelen en niet overdrijven, om te vermijden dat het vat breekt als hij met te veel ijver het koperroest af wil schrabben. Hij zal steeds zijn eigen broosheid bedachtzaam voor ogen houden en eraan denken dat men het geknakte riet niet afbreekt.’ (De Regel, 64)

‘Hoe we in ons levensonderhoud voorzien?  Het bestuur van de orde vraagt ons dat ook. We hebben geprobeerd sandalen te produceren, maar de douanekosten hebben die handel gesaboteerd. Dan hebben we een bepaalde medicinale plant willen kweken. Maar ook dat bleek geen succes. We denken nu aan aardewerk. De Franse acteur die Jean-Pierre speelde in de film Des Hommes et des Dieux, wil ons daarbij helpen. Maar eigenlijk is het gastenverblijf  onze bron van inkomsten. Vanaf de Goede Week tot 1 November ontvangen we mensen.’

Ik vraag deze cisterciënzer van de strikte observantie, toch zowat de strengste kloosterorde, nog wat hij van het Donatisme vindt. Het Donatisme was in de vierde eeuw een rigide secte in Noord-Afrika. Deze ‘preciezen’ vonden dat wie tijdens de laatste vervolgingen van Diocletianus  zijn geloof had afgezworen opnieuw moest worden gedoopt. In het kielzog van hun leider Donatus bestreden ze verraders, dweepten met martelaren en wezen de klassieke schrijvers af. Zondaars konden geen deel uitmaken van de Kerk. De ark van Noach  die de stormen van de wereld doorstond, was alleen bevolkt met zuivere zielen. Augustinus bestreed de secte met alle macht.  Hij geloofde in een net waarvan je pas op het einde der tijden wist wie erin zat. Het kwam tot een heus schisma en geweld tussen Donatisten en katholieken. In 411 werden ze in een conferentie in Carthago in aanwezigheid van de keizerlijke gezant gedwongen in te binden. Een jaar later werden ze veroordeeld en verbannen door een keizerlijk edict.

De abt glimlacht. ‘U leest Moschus? Laat me u een verhaal vertellen in zijn trant. De monnik Isidorus kreeg de opdracht van zijn abt bij de poort van het klooster in de Egyptische woestijn te gaan zitten en te buigen in het stof voor iedereen die voorbijkwam. Zeven jaar deed hij dat. Om van de demon van de hoogmoed verlost te geraken.’

‘Wie zijn tong onder controle wil houden moet zijn oren dichtstoppen om niet alles te horen.’ (Moschus, De weide, 187)

Completen

De dag is voorbij en God wordt  daarvoor  bedankt. Op het einde van het officie gaan de lichten uit. Alleen de paaskaars brandt nog. De monniken zingen a capella het Salve Regina. Aarzelend en niet feilloos, maar vol vertrouwen.

Salve, Regina, Mater misericordiae,
vita, dulcedo, et spes nostra, salve.
ad te clamamus exsules filii Evae,

Wees gegroet, koningin, moeder van barmhartigheid;
ons leven, onze bekoorlijkheid en onze hoop, wees gegroet.
Tot u roepen wij, ballingen, kinderen van Eva;

Op het einde zegent de abt iedereen. We schuiven voor hem aan, buigen en worden besprenkeld met water.

Wat ben ik hier komen doen? Ik heb de officies gevolgd, de gebeden mee gepreveld, ettelijke keren voorovergebogen bij de mantra ‘Gloire au Père. Et au Fils. Et au Saint-Esprit. Pour des siècles des siècles. Amen’. De psalmen meegezongen, vol van de vervaarlijke oudtestamentische God die de machtigen breekt en heerst over een dichotomisch  universum van goddelozen en trouwelozen – mijn vijanden –  en ik, een zwakke worm, die zijn dorst lest aan Zijn bergstroom, die alleen maar kan gered worden door de macht, het zwaard en schild van God, Heer en Redder, in de dagen van zijn woede.

Christian de Chergé, de Franse pater, die in 1996 werd vermoord, schreef in Tibhirine op 1 januari 1994 een testament waarin hij zijn dood voorzag: ‘S’il m’arrivait un jour – et ça pourrait être aujourd’hui – d’être victime du terrorisme qui semble vouloir englober maintenant tous les étrangers vivant en Algérie (…)’. Op het einde spreekt hij zijn moordenaar toe: ‘Et toi aussi, l’ami de la dernière minute, qui n’aura pas su ce que tu faisais. Oui, pour toi aussi je le veux ce MERCI, et cet ‘A-Dieu’ envisage de toi. Et qu’il nous soit donné de nous retrouver, larrons heureux, en paradis, s’il plaît à Dieu, notre Père à tous deux. AMEN! INCH’ALLAH!’ Christendom in zijn puurste en hoogste vorm.

Epiloog

Ik heb in Notre Dame de l’Atlas het geloof gezien ‘in een wazige spiegel’ (1 Kor., 13, 12). Met verwondering heb ik gekeken naar deze gewone en onverstoorbare mannen. Hebben zij ook hun momenten dat ze door de woestijn van de droogte waden, vertwijfeld strompelen door de nacht van het ongeloof, vol verlangen dorsten naar water dat niet komt? Het is alsof ze hier zijn om voor altijd te blijven. Op een plek waar het christendom is verdampt. Ze belegeren de leegte met de kracht van hun geloof.

 

 

[1] Dit is een voorpublicatie uit het boek De rafelranden van het rijk. Een reis langs de Romeinse limes dat in 2024 zal verschijnen bij uitgeverij Athenaeum – Polak & Van Gennep, Amsterdam. Uit de Inleiding:

‘Ik zou de grenzen van het Imperium Romanum afreizen en noteren wat ik zag. Van de muur van Hadrianus in Schotland, langs de Rijn en de Donau naar de Zwarte Zee. Door Turkije, Syrië, Irak, Jordanië, Egypte, Libië, Tunesië, Algerije naar Marokko.

Het zou dus een boek worden over grenzen die bepalen en beperken, die identiteit geven en uitsluiten, beschermen en hypotheceren. (…)

In het beste geval wordt het ook een alternatief boek over Europa: geschreven vanuit één van de oudste mallen die ooit aan het continent vorm heeft gegeven, vanuit een droom die, sinds het trage uiteenvallen van dat Rijk in het Westen vanaf de vijfde eeuw, en een millennium later in het Oosten, Europa blijft beheksen. Relatieve stabiliteit en welvaart is enkele eeuwen bezorgd aan een uitgestrekt gebied. Wegen doorkruisten het en legioenen bewaakten het. Recht werd min of meer gesproken.

Een taal drong zich geleidelijk op en nestelde zich in de geesten en het samenleven. Een munt met de beeltenis van een heerser werd overal aanvaard.’