Guido Vanheeswijck*

 

Twee jaar geleden bezorgde neerlandicus René Broens een nieuwe vertaling van het middeleeuwse dierenepos Van den Vos Reynaerde.[i] Hij beloofde toen zijn eigenzinnige interpretatie van het dierenepos, die mede vorm had gegeven aan de nieuwe vertaling en die hij in zijn nawoord bondig schetste, uit te werken tot een nieuw boek. Meer nog, hij beloofde ons in dat boek niet minder dan een oplossing van het raadsel dat Reynaert voor velen (ook voor gespecialiseerde onderzoekers) is en blijft. Dit boek is er nu.

Wat maakt de hoofdfiguur in Van den Vos Reynaerde zo raadselachtig? Heel eenvoudig, Reynaert is enerzijds een roofdier zonder geweten, in menselijke termen, een agressieve en volkomen onbetrouwbare psychopaat en tegelijk wekt hij met zijn ondeugende fratsen bij talloze lezers sympathie op. Hoe is die, op het eerste gezicht onmogelijke tegenstelling, toch mogelijk? Om tot een oplossing te komen, wijst Broens er allereerst op dat we geen abstractie mogen maken van het onloochenbare feit dat Reynaerts handelingen zich afspelen binnen de context van een dierenepos. Die specifieke context – waarin eindeloos kan worden gejongleerd met de overgang van het dierlijke naar het menselijke en terug – laat veel ruimte voor een humoristisch spel, waarin allerhande gebeurtenissen en handelingen kritisch kunnen worden bekeken.

Binnen die literaire context van het dierenepos fungeert Reynaert volgens Broens als een ‘trickster’, een goddelijke bedrieger, een literaire figuur die je overal in de wereldliteratuur terugvindt en die de belichaming vormt van dubbelzinnigheid en tegenstrijdigheid, door voortdurend van gedaante te veranderen, de orde te verstoren en vooral door met alles wat heilig is of als heilig wordt voorgesteld te spotten en geijkte situaties om te keren.

Kortom, een trickster of goddelijke bedrieger fungeert als de ideale hoofdpersoon om maatschappelijke kritiek te ventileren. Het epos moet daarom worden gelezen als een humoristische satire, waarin een goddelijke bedrieger als belichaming van dubbelzinnigheid de middeleeuwse maatschappij een spiegel voorhoudt. In die zin is het dierenepos een komische omkering van het officiële discours over waarheid en waarachtigheid en wil het de samenleving als het ware ‘een geweten schoppen’.

In het verlengde van deze interpretatie van Reynaert als ‘trickster’ leest Broens het dierenepos tegen de historische achtergrond van de dertiende eeuw, en vooral tegen de religieuze achtergrond van die tijd. En zo belandt hij bij het meest boeiende aspect van zijn alternatieve analyse. In Van den Vos Reynaerde is niet alleen sprake van tijdloze kritiek op de condition humaine met haar kleinheid en schijnheiligheid, maar wordt die tijdloze kritiek verweven met een heel specifieke kritiek op aanwijsbare gebeurtenissen en toestanden uit de dertiende eeuw.

Vooral het vierde concilie van Lateranen, dat bijeengeroepen werd door paus Innocentius III in 1215 en waarin het credo werd vastgelegd als afbakening van het ware geloof tegenover de alternatieve ideeën van ketters, speelt een hoofdrol in zijn analyse. Niet alleen het credo kreeg er zijn officiële verwoording, maar ook de voorwaarden voor een juiste biechtpraktijk werden erin omschreven, inclusief een jaarlijkse biechtverplichting. In de tekst van het credo of de geloofsbelijdenis kwam ook de correcte interpretatie van de zogenaamde transsubstantiatie (overgang van brood en wijn in lichaam en bloed van Christus) tijdens de eucharistieviering prominent aan bod.

Op het concilie van Lateranen werden maar liefst zeventig decreten aangenomen, waarvan de overgrote meerderheid disciplinair van aard was. Een aantal casussen van disciplinering (de biecht van Reynaert bij Grimbeert, het aanleren van het credo door Reynaert aan Cuwaert) vormen de achtergrond voor het gedrag van Reynaert, waarvan de dubbelzinnigheid telkens weer wordt geëvoceerd. In die zin moet de Reynaert  worden gelezen als een bijtende satire op het machtsmisbruik, de zelfgenoegzaamheid en de hypocrisie van een machtige bovenlaag – zowel de clerus als de adel – die via doorgedreven disciplinering andersdenkenden geen schijn van kans gaf.

Net in deze satirische blik op de samenleving situeert Broens het grote verschil met de oorspronkelijke Franse bron van de Reynaert, Le Plaid. Hij gaat zelfs zo ver, Reynaert op te voeren als de illustratie van een ketter en hem alle kenmerken van het gedrag van een ketter toe te kennen, ook al geeft Broens toe dat er geen enkele letterlijke verwijzing naar ketters in de tekst voorkomt. Maar alleen al het feit dat Reynaert aan Nobel vertelt dat hij door de paus voor enkele jaren in de ban is geslagen en daarom op pelgrimstocht moet, waardoor hij koning Nobel om de tuin kan leiden,  wijst erop dat hij als een ketter wordt beschouwd. Volgens het derde decreet van het concilie gold de pauselijke banvloek voor meer dan één jaar immers voor ketters die geen berouw toonden.

Op die manier kan de auteur van het epos ook de band tussen religie en wraak laten zien. Bekeerde ketters werden immers vaak zelf inquisiteurs en ontpopten zich vervolgens tot de meest wrede vervolgers. Eén voorbeeld: wanneer Reynaert Nobel wil overtuigen van zijn onschuld en zegt op pelgrimstocht te willen vertrekken om te boeten voor zijn zonden, laat hij zich  een pelgrimskleed maken door delen uit de huid van zijn slachtoffers te snijden. Zo treedt hij naar voren als tegelijk de illustratie van en de ontmaskering van de middeleeuwse vervolgingssamenleving.

Wat gold in de dertiende eeuw is echter evenzeer van toepassing op de eenentwintigste eeuw. Broens illustreert de actualiteit van Reynaert als vervolgingsverhaal door het te vergelijken met een boek van Mark Burgis over kleptomanie, Kleptopia. How dirty money is conquering the world. Zoals Reynaert van zijn vader heeft geleerd om met zijn staart sporen uit te wissen, zo slagen de rijken van deze wereld erin om hun geld wit te wassen en de machtigen om steeds weer nieuwe zondenbokken te maken. Broens verwijst in dat verband onder meer naar het lot van de Oeigoeren.

Ik vind deze eigenzinnige interpretatie van Van den Vos Reynaerde boeiend. Ze houdt rekening met het reeds opgebouwde Reynaert-onderzoek en bouwt er kritisch op voort. Ze belicht het diepe psychologische inzicht van de middeleeuwse auteur en laat tegelijk zien dat het middeleeuwse epos nog niets aan actualiteitswaarde heeft ingeboet. Ze is het product van een gedreven onderzoeker om de blijvende betekenis van dit schitterende dierenepos te redden. Wellicht blijft ze in academische milieus omstreden, maar dat is allerminst een reden om haar dood te zwijgen. Integendeel, argumenten moeten worden gewikt en gewogen, de letteren mogen knetteren. Dat is de ideale manier om de aandacht voor dit prachtige epos nieuw leven in te blazen.[ii]

Wellicht raakt het raadsel rond Van den Vos Reynaerde nooit helemaal opgelost. Maar de fervente vossenjager die René Broens intussen geworden is, belooft ons nog meer. In een volgend boek wil hij het epos lezen als een parodie op het Johannesevangelie. Het jachtseizoen in het landschap van mediëvisten en letterkundigen is nog niet voorbij.

 

René Broens, Het Reynaert raadsel, Uitgeverij Voetnoot, Antwerpen, 2022, 202 blz. ISBN 9789491738838, € 23,00.

 

 

[i] https://streventijdschrift.be/van-den-vos-reynaerde-vertaald/

[ii] Hoe bekend of onbekend is immers Van den Vos Reynaerde nog? Zie Tom Naegels, ‘De paradox van Max Havelaar’, De Standaard, 15 oktober 2022: “Begin deze maand werden de resultaten gepubliceerd van de grote ‘canonenquête’ van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal en Letteren, een bevraging bij zo’n 2.000 literatuurliefhebbers, in de eerste plaats leraars. In dat rapport staat een merkwaardige ­paradox. Multatuli’s Max Havelaar prijkt net als in 2002 op nummer één. Van den vos Reynaerde volgt, eveneens net als in 2002, op twee. Maar er is de respondenten ook gevraagd naar ‘ten onrechte vergeten titels’, klassiekers waarvan wordt betreurd dat ze niet langer worden gelezen. En welk boek prijkt daar op nummer 2? De Max Havelaar! En welk boek staat er op nummer 6? Van de vos Reynaerde. Dat beide boeken al twintig jaar bovenaan de canon prijken, dus gelden als de twee belangrijkste werken uit acht eeuwen Vlaams-Nederlandse literatuurgeschiedenis, belet niet dat ze in de brede samenleving op onverschilligheid worden onthaald.” https://www.standaard.be/cnt/dmf20221014_97596927.