De zoektocht naar evidence based consumership
Margo de Groot*
Evidence based consumership, ofwel ‘wetenschappelijk onderbouwd consumeren’. Dat is wat ik wil praktiseren, bedacht ik mij enkele weken geleden toen ik zat te lezen in Wetenschap is ook maar een mening[1]. In het boek staat (het ontbreken van) evidence based policy centraal. Dat wil zeggen: de vraag hoe wetenschap een feitelijke basis aan politieke besluiten kan geven. Bijvoorbeeld door de effecten van een voorgenomen besluit te testen in een wetenschappelijk onderzoek. Zowel voor wetenschap als voor politiek is dat een dun lijntje: te weinig wetenschap betekent dat niet-onderbouwd populisme op de loer ligt, te veel wetenschap betekent dat de politiek van burgers en van zichzelf vervreemdt.
Evidence based consumership betekent voor mij dat ik op basis van wetenschappelijk onderbouwde kennis mijn consumentenkeuzen zou willen maken. Want als consument probeer ik om door en met mijn aankopen mijn visie op een goed leven te realiseren. Mijn visie op een duurzame wereld. Als rechtgeaarde liefhebber van goed eten, besteed ik een groot deel van mijn uitgaven aan levensmiddelen. En daarmee leek mij dat een goede plek om met mijn evidence based consumership te beginnen.
Met mijn nieuwe ogen kijk ik bij mijn vaste groenteman in de kraam op de markt. Meteen word ik overvallen door een dilemma. De biologisch gecertificeerde uien uit het buitenland liggen naast uien uit onze regio. Die geen trots biologisch keurmerk op hun netje hebben staan. Wat is nu een goede keuze? Met nieuwe ogen loop ik verder over de markt die ik eerst zo goed dacht te kennen. Ik zie biologisch gecertificeerde kiwi’s uit Nieuw Zeeland. Biologisch gecertificeerde aubergines uit ergens in Europa in de ene kraam, regionaal en regulier geteelde aubergines in de andere kraam.
Confuus keer ik naar huis. Met een fietstas die van alles wat bevat, constateer ik als ik thuis uitpak. Groenten en fruit met een vaandel van een biologisch keurmerk, groenten en fruit in de regio op reguliere wijze geteeld. Wat ik mee uitpak is mijn verwarring, die al snel omslaat in onstuitbare nieuwsgierigheid om uit te zoeken wat nou voor mij als bewust levende consument de Goede Keuze is.
Op een aantal sites vind ik de stelling dat biologische producten sowieso altijd duurzaam zijn. Maar dat duurzame producten niet altijd biologisch zijn, met name omdat de keurmerken een prijskaartje met zich meebrengen dat niet iedere teler wil betalen. Een claim waarvan ik het waarheidsgehalte al betwijfel op het moment dat ik het lees. Daarom besluit ik recht naar de bron te gaan: ik ga aan tafel met een aantal telers in de regio waar we wonen [2]. Met als hamvraag: wat moet ik als consument nu echt weten over het telen van groenten? Wat geloven wij als consumenten? Waarvan weten we dat we het geloven? En wat geloven we dat we weten?
De telers vertellen hoe ze steenwol gebruiken om hun planten op te laten groeien in plaats van de volle grond. Hoewel steenwol volledig gerecycled kan worden (en wordt), eist een biologisch keurmerk dat in de volle grond wordt geteeld. En dat alles in de grond gaat. Dat betekent dat de telers die ervoor kiezen het water in en uit hun kassen te recyclen en als zodanig een gesloten systeem te vormen, niet in aanmerking komen voor een biologisch keurmerk. Iets dat voor mij contra-intuïtief is. Want ook een kas waar biologisch in geteeld wordt, zal op een andere wijze gebruikmaken van de grond dan ‘natuurlijk’ zou gebeuren. De telers leggen mij uit dat er ‘biologisch’ én ‘biologisch’ is: telers die uit overtuiging volstrekt biologisch telen en telers die precies binnen de kaders van biologische keurmerken blijven. Keurmerken waar ook wat rariteiten in zitten. Zo mag een teler onder een keurmerk bijvoorbeeld het bestrijdingsmiddel Spruzit gebruiken. Dit middel bevat pyrethrine, een stof die weliswaar van een bloem – de chrysant – afkomstig is en dus een biologische oorsprong heeft, maar die aanzienlijk schadelijker is voor mens en milieu dan vervangers van chemische origine. De telers zonder biologisch keurmerk waarmee ik aan tafel schuif, telen zonder uitzondering met behulp van hulp-insecten (bijvoorbeeld roofwantsen en bijen) om schadelijke insecten uit de kassen te houden. Deze gevleugelde vrienden zorgen ervoor dat een eventueel aanvullend gebruik van chemische middelen nagenoeg onmogelijk wordt: dat zou betekenen dat de dure gevleugelde hulpjes doodgespoten zouden worden. De telers leggen uit dat de regels voor het reguliere telen al veel pesticiden uitsluiten. Dat los van de regels de pesticiden ook gewoon duur zijn, waardoor je er toch zo min mogelijk van wilt gebruiken.
Gaandeweg wordt mij duidelijk dat het verschil tussen biologisch en duurzaam een aaneenschakeling van grijze gebieden is. Wat regulier in de regio wordt geteeld, blijkt veel dichter bij biologisch telen te staan dan ik ooit had kunnen en durven denken. Regionale telers blijken met veel aandacht voor duurzaamheid te telen. Blijken eigenlijk gewoon duurzaam te telen, met oog voor omgeving, milieu en rentmeesterschap.
Voordat nu de gedachte ontstaat dat ik tegen biologische keurmerken ben: welzeker niet. Maar waar ik het naïeve geloof had dat ik door biologisch mijn groenten, fruit en andere levensmiddelen te kopen automatisch ‘goed bezig was’, moet ik nu tot de conclusie komen dat ik mij bevind in wat John Rawls zo mooi een ‘reflexief equilibrium’ noemt. In de meest brede zin verwijst deze term naar het eindpunt van een overlegproces waarin je je eigen opvattingen grondig bevraagt. Oftewel: ik verkeer in een goed gesprek met mezelf. Waarbij ik verrassend weinig steun vind uit de wetenschappelijke hoek. Mijn geloven is lastig te vervangen door weten, zo blijkt.
Recent stond een artikel in het wetenschappelijke online magazine Plos One [3] dat biologisch gekweekte tomaten gezonder zijn dan ‘gewone’ tomaten. Braziliaanse onderzoekers vonden dat biologisch geteelde tomaten substantieel kleiner zijn dan de reguliere tomaten maar wel meer dan 50% vitamine C bevatten dan hun grotere broeders. Daarnaast toonde de studie aan dat de biologische tomaatjes maar liefst twee maal zoveel polyfenolen bevatten. Dat blijken verbindingen te zijn die voor zover nu bekend is een gunstige uitwerking hebben op dementie, hartziekten en kanker. De stelling van de onderzoekers is dat gewone tomaten tijdens hun teelt met pesticiden worden bespoten en met kunstmest worden gekweekt. Waardoor ze harder groeien, maar niet de weerstand opbouwen die biologische tomaten wel opbouwen, omdat – aldus de onderzoekers – biologisch gekweekte tomaten stress hebben. Die stress zou zorgen voor de extra gezonde dimensie van de biologische tomaten. Prachtig. Maar deze studie gaat wederom uit van wat toch een achterhaalde tegenstelling lijkt – in ieder geval in Europa – tussen telen met een biologisch keurmerk en duurzaam telen. Want in Europa lijkt regulier telen hoegenaamd gelijk te zijn aan duurzaam telen.
Juist op dat grensgebied, waar vragen moeten worden gesteld die niet puur op het telen betrekking hebben, maar juist op de hele keten, is onderbouwde informatie schaars. Wat wordt onderzocht, lijkt primair te worden gedreven door geloofssystemen over hoe de realiteit eruit ziet. Waar wij zien dat de huidige telerspraktijk, in ieder geval in het ons omringende Westland, juist niet meer uit de scherpe tegenstelling bestaat tussen met pesticiden spuiten en biologisch telen.
Geloven en weten staan van oudsher dicht bij elkaar. Augustinus vond al dat ieder weten initieel is gebaseerd op geloven. Je moet immers eerst iets aannemen – geloven dat iets zo is – wil je kunnen gaan onderzoeken. Waardoor je geloof indien bewezen gaandeweg wetenschappelijk onderbouwde kennis wordt. Geloven staat ook voor deze antieke denker wel lager in de rangorde dan weten. Vanaf Augustinus blijven geloven en weten met elkaar optrekken, waarin de Verlichting het kerende punt is. In die Verlichting wordt natuurwetenschappelijk bewezen kennis de basis van alles. Kant is de eerste in de hele traditie tussen geloven en weten een strikt onderscheid maakt tussen wetenschap en religie. Wetenschap wordt weten, religie wordt geloven. Wetenschap gaat bij Kant over de wereld die waar te nemen is. Over de waarneembare wereld die zekere kennis oplevert. De wereld van het geloven gaat over inzichten die zeker werkzaam zijn in het leven van mensen. Wijlen Bertus de Rijk gaf in een college aan de Internationale School Voor Wijsbegeerte het onderscheid treffend weer: ‘Wetenschap gaat over “dussen” en “daarommen”. Dat is wat je in de wetenschap moet kunnen. Dat is waar wetenschap om draait. Geloven heeft eigen regels en logica. Daarbij hoef je niet te “dussen” en te “daarommen”’.
Deze lange traditie van het denken over en analyseren van de verhouding tussen geloven en weten, is voelbaar, tastbaar in mijn huidige zoektocht naar evidence based consumership. Die mij maakt tot consument die op basis van heldere, wetenschappelijk onderbouwde argumenten keuzes maakt over de groenten en fruit die ze aanschaft en in haar mond steekt. Die oprecht duurzame keuzen wil maken. Zelden was mij duidelijker hoe geloofssystemen wetenschap sturen en beïnvloeden. De scherpe tegenstelling tussen biologisch telen en regulier telen lijkt in het Westland – en volgens telers zelfs in geheel West-Europa – uitsluitend op papier en in de media te bestaan. In ruimere mate voorhanden zijn meningen en geloofssystemen die gepresenteerd worden als objectieve informatie. Die de werkelijkheid waarin biologisch gecertificeerd telen en regulier telen eigenlijk nauwelijks (meer) van elkaar verschillen, op onproductieve wijze verhullen.
Wat betekent dit alles nu voor mijn concrete keuzen? Wat neem ik mee de volgende keer dat ik naar de markt ga? Mijn overtuiging dat ik bewust ga kiezen voor wat ik nu weet te geloven, op basis van de zoektocht die aan dit essay ten grondslag ligt. En dat zijn regionaal geteelde groenten en fruit.
[1] Bas den Hond, e.a. (red.), Wetenschap is ook maar een mening. Harde feiten bij 25 politieke kwesties, Uitgeverij Oostenwind, Amsterdam, 2012.
[2] Pluk de Kas en WestlandPeppers sprak ik uitgebreid voor dit artikel, andere telers sprak ik in de wandelgangen.
[3] http://www.plosone.org/article/info:doi/10.1371/journal.pone.0056354