Op bezoek bij de vrouwen achter de boerka in noordwest-Pakistan
Ana Van Liedekerke*
Ik heb hun portretten, maar ik bewaar ze in een lade in mijn bureau. Ik heb het hen beloofd; ik mocht foto’s nemen als herinnering, op voorwaarde dat ik ze niet zou tonen, delen, verspreiden. Het is deel van de cultuur van de Pashtun: een vrouw mag zich niet laten zien aan mannen van buiten de familie. De Pashtun, of Pathanen, zijn een bevolkingsgroep die een groot deel van Afghanistan en het noordwesten van Pakistan bewonen. De meesten van hen zijn conservatief islamitisch, maar de Pashtuncultuur bevat ook stamelementen zoals vergelding, die teruggaan tot voor de islamisering. Hun eerste wet is gastvrijheid, ‘Melmastyā́’, een gastvrijheid zonder grenzen en zonder er iets voor terug te verwachten, die het mogelijk maakte de Pashtunvrouwen achter de boerka te ontmoeten.
Door het stof van de marmerfabrieken
Wanneer je de drukte van Peshawar – een stad van twee miljoen – uitrijdt tussen het witte stof van de marmerfabrieken en de vliegen die afkomen op de gevilde kippenkarkassen, zie je de meisjes sluiers voor hun gezicht slaan in het voorbijrijden. In één van de buitenwijken van Peshawar, kleine dorpen met een paar huizen, bereikbaar via modderwegen waarop jongens hun vliegers de lucht in laten, was ik begin oktober uitgenodigd voor het tiendaagse huwelijksfeest van een Pakistaanse vriend die in Gent had gestudeerd.
We werden tot vlak voor de poort gereden om ons tegen de blikken van buitenstaanders te beschermen. Voor mij doemde de binnentuin op van een huis omzoomd met een galerij gedragen door fel beschilderde zuilen, die de schaduw gaf voor de lange ligbedden die de moeder des huizes had geknoopt; kippen die over het erf renden; een jeep met karakteristiek kleurige motieven. In die binnentuin zou ik twee weken lang van nabij de feestelijkheden meemaken. De vrouwelijke feestelijkheden, want het erf is het terrein van de vrouwen en het gezin; het gastenhuis, dat zich buiten de muren van het huis bevindt, is de ontvangstruimte voor de mannelijke vrienden en verre familieleden.
De vrouwen die ik in die tijd ontmoette zijn de vrouwen achter de zo vaak beschimpte boerka. Het zijn de vrouwen waarvan westerse nationalisten, feministen en vrijzinnigen in koor roepen dat ze bevrijd moeten worden, dat ze weggehaald moeten worden uit hun onderdrukte posities, opgesloten tussen keuken en erf. Het zijn de vrouwen die worden verzwegen wanneer progressieve stemmen zeggen dat er ook feminisme in de islam bestaat, dat de andere rollenpatronen geen vrijheidsbeperking inhouden.
Want de situatie van deze vrouwen bevat elementen die te moeilijk verzoenbaar zijn met onze notie van de gelijkheid tussen man en vrouw; opleiding is voor mannen noch vrouwen een evidentie in deze omgeving, maar degenen die een kans krijgen zijn vooral mannen, zij leren Engels, zoeken het avontuur op, krijgen als eerste het eten voorgeschoteld en beheersen de publieke ruimte. In Peshawar moet je zoeken voor je ergens een vrouw ontwaart.
Net in die schijnbaar compromisloze cultuur is het een zegen om de ‘onzichtbare’ vrouwen te ontmoeten, om vast te stellen of hun onzichtbaarheid hun harten verandert, en of de onzichtbaarheid überhaupt bestaat. Want achter die haastige onwankelbare oordelen gaan de verhalen van individuele vrouwen verloren. Elke welkome progressieve evolutie ten spijt, dansen ze in het rond, verwelkomen ze ons met de trots van vrouwen die weten dat ze het hart op de juiste plaats hebben.
Sania, Rishma, Rabia, Faiza en Shazma
Tijdens de volledige huwelijksceremonie, twaalf dagen lang, werd ik opgevangen door de vrouwen van het huis. Onze communicatie beperkte zich tot gebarentaal en af en toe een Engels woord wanneer een nicht binnenviel die ‘hello, how are you’ kon zeggen. Maar zelfs in die woordenloosheid had iedereen na een dag een uitgesproken karakter, dat werd verdiept hoe langer ik er was en uitbreidde tot op het punt dat we met handgebaren uitgebreide conversaties voerden.
Sania, de zeventienjarige zus van de bruidegom, speelde een dronkenlap die knipogend en zwalpend de binnentuin over strompelde; of deed de lokale dokter na, die voor elke mogelijke kwaal hetzelfde infuus met antibiotica aandraagt. De babi, de schoonzus afkomstig van de bergen in Chitral, met een brede lach, was altijd in de weer voor iedereen, maar zonder iets van onderdanigheid; ze gaf klopjes aan de broers, neven en vaders, hield het huishouden samen. De moeder des huizes sliep onder de sterren en stond om vijf uur ’s ochtends samen met haar man op om het huis voor de anderen in gang te krijgen. De drie nichtjes van twaalf wiegden baby’s als volleerde moeders, dansten de dagen door, vlochten ons haar in, maakten tekeningen in mijn dagboek en schreven hun namen in de mooiste letters. Faiza, het buurmeisje, schonk ons haar mooiste ringen. Rabia, die ons voorstelde aan alle anderen, nodigde ons uit om te shoppen in de bazaar. Want ook meisjes onder een boerka gaan zaterdagmiddag winkelen en milkshake drinken. Hun boerka verandert niks aan hun giechelen. Terwijl moeders en grootmoeders streng wijzen naar ontblote enkels, is de jongere generatie losser, komt ze in contact met Instagram en koestert ze dromen om te studeren en naar het buitenland te reizen.
Hun karakters en dromen op zichzelf bewijzen niets. Maar de ongedwongenheid van hun doen contrasteert zo met het zwarte beeld dat samenhangt met de boerka dat dit een eerste revelatie was. Het woord ‘onderdrukking’ lijkt zo ver weg wanneer je oog in oog staat met meisjes en vrouwen die de hele dag door dansen en verhalen vertellen. Tussen de mannen en vrouwen van de familie heerst een zekere hiërarchie – maar geen zichtbare onderdanigheid: vrouwen en mannen zitten complexloos bij elkaar zoals wij in onze familie bij elkaar zitten. De scheiding is cultureel, maar persoonlijk hebben deze vrouwen even volwaardige karakters als elke andere vrouw, en worden ze ook in die persoonlijkheid erkend. Wanneer een man zijn vrouw slaat, haar te weinig aandacht geeft of niet voldoende in haar onderhoud voorziet, krijgt hij de volledige familie van de vrouw tegen zich. Wanneer hij zijn gedrag niet verandert, neemt de familie de vrouw terug in huis en geldt dat als een blaam voor de man, die alleen achterblijft.
Het is niet omdat deze vrouwen gelukkig zijn dat mogelijke onderdrukking of het ontzeggen van rechten goedgepraat kunnen worden. Maar de vraag naar geluk is niet zonder belang om een minder clichématig beeld te krijgen van de vrouwen, en net zo effectieve onderdrukking aan te pakken. Wie de stralende gezichten tijdens het eindeloze dansen zag, kan de boerka onmogelijk beschouwen als het sluitstuk van een grimmig en onderdrukt bestaan.
Zwaartepunt
De ratio kan bedrieglijk zijn omdat ze verschillen vanzelf sterk beklemtoont. Een reis, en zeker een reis waarbij je zo ver afstaat van de eigen gewoontes, is bij uitstek een ervaring van zintuiglijkheid en intuïtie. Wanneer je het gevoel hebt op een lijn te zitten met vrouwen die op het eerste gezicht geen begerenswaardig bestaan leiden, zwakken de strikte oordelen en onderscheiden af.
Op voorwaarde tenminste dat je toelaat uit je eigen zwaartepunt geslingerd te worden; dat is een ander soort toerisme dan het plaatjes trekken van een exotische mensen‘soort’; het betekent het gesprek (al is het in gebarentaal) aangaan. Het is onmogelijk om door andere ogen te kijken, maar het is wel mogelijk om te proberen begrijpen hoe het is om door die ogen te kijken. De antropoloog Clifford Geertz definieerde het begrip van een cultuur als ‘exposing their normalness without reducing their particularity’[1] Wie op die manier tijdelijk de eigen kaders tussen haakjes zet, kan dezelfde gebaren op andere manieren interpreteren. Dan kan de evaluatie van een perceptie uit elkaar vallen.
Een westerse blik is verontwaardigd dat de mannen die me ophaalden me niet begroeten en zelfs niet aankijken. In de Pashtunmoraal wordt dat een vorm van erkenning, in plaats van het omgekeerde; het is omdat de eer van vrouwen bestaat in hun zuiverheid, dat niet kijken een vorm van respect is.
Een westerse blik deinst terug van het woord ‘uithuwelijken’: het wordt synoniem voor tegen je zin trouwen. Maar het Pashtunperspectief ziet gearrangeerde huwelijken als hét gezegende huwelijk. Vanuit het collectieve kader is het absurd dat je als individu een persoon uitkiest; je krijgt heel de familie erbij, en dochters leven vooral met moeders. De Pashtuns leven meestal volgens een ‘joint family system’, waarbij de schoondochter intrekt in het huis van de familie van de man. Je bestaat in en door je omgeving, en wanneer je familie iemand zoekt, is dat een zegening voor een stabiel huwelijk.
Een westerse blik is geërgerd dat er nooit een moment van rust bestaat in de twee weken dat ik bij het gezin inwoon. Tien vrouwen en kinderen slapen bij me op de kamer; wanneer ik ziek in bed lig, komen alle gasten binnen en smeren me vol met glitter, een typisch ritueel op de henna-avonden in de dagen voor het huwelijk. In een pashtunblik is het niets anders dan de gastvrijheid zelf: niet ‘ik word nooit met rust gelaten’, maar ‘iedereen zorgt voortdurend voor me, laat me nooit in de steek’.
Een westerse blik kijkt verschrikt de lege kamers in; behalve het tapijt en de kussens die tegelijkertijd als matras, zitbanken en bedden dienen, is er letterlijk niets. De vrouwen hebben een resem aan huiselijke taken, geen job en weinig ontwikkelingskansen. Meegaand met de Pashtuns is dat een keuze voor spiritualiteit boven materialiteit; zij slagen erin hun leven te leiden zonder duizend afleidingen, spullen, schermen. Het verwerpen van zorg als minderwaardige taak is overigens zelf een uiting van een patriarchaal denken dat eer, macht en geld vanzelf verbindt. De verwondering bestaat nog als de kinderen een tekening maken in mijn boekje; de ontmoeting bestaat nog zonder dat elk moment moet opgeslagen worden om met een virtuele wereld te delen.
Een westerse blik vraagt zich af waarom de vrouwen het grootste deel van de tijd arm thuis moeten blijven terwijl de mannen buiten kunnen. Na twee weken bij de Pashtuns is die blik veranderd van een medelijden met opgesloten vrouwen naar een jaloezie voor de hippiecommune die ze haast zijn, waar de vrouwen achteroverliggend keuvelen over wat hun lief is terwijl de mannen zich doodwerken voor het beetje geld dat het werken oplevert.
Een westerse blik treurt om hun afhankelijkheid van de mannen. Een andere blik vraagt zich af of de scheiding niet meer autonomie creëert: de vrouwen lopen rond zonder voortdurend de verleiding in zich te moeten dragen en te behagen.
De westerse blik treurt dat deze vrouwen niet of weinig opgeleid zijn. Een Pashtunblik ziet in een goede moeder het toppunt van ontwikkeling; ze zorgt, kookt, danst, zingt, en vindt daarin haar eigen talenten. Misschien is het een beperkt talent, maar meisjes van zes kunnen beter met baby’s omgaan dan moeders bij ons. De omdraaiing die zij maken is misschien niet juist, maar confronterend: welke vrouwen zijn wij zonder veilig huwelijk, zonder kinderen wanneer we het meest vruchtbaar zijn, zonder de kunde een eenvoudig brood te bakken in de oven, koeien te melken, kippen te slachten?
De westerse blik vindt het ‘ze weten niet dat ze ongelukkig zijn’. We kunnen het ook omdraaien: ‘wij begrijpen niet dat ze gelukkig kunnen zijn’.
Een traditionele cultuur
Ik zeg niet welke blik juist is. Ik heb zelf twee weken lang geschommeld tussen beide. Maar het is te gemakkelijk om de tweede weg telkens weg te vagen en enkel de eerste te behouden, die de intuïties aanspreekt die de eigen cultuur in ons gevormd heeft. Het is te gemakkelijk om aan die eerste blik vast te houden zonder de tweede tenminste te proberen doorleven. Wittgenstein schrijft over het onbegrip dat tussen volkeren kan bestaan, zelfs als ze elkaars taal spreken: ‘even given the mastery of the country’s language. We do not understand the people. (And not because of not knowing what they are saying to themselves.) We cannot find our feet with them.’[2]
Voor heel veel elementen van de pathaanse cultuur is het problematisch om te stellen dat ze ‘vanzelfsprekend’ antiliberaal of kwaad zijn. Want we staan niet op dezelfde grond; de betekenis van het geobserveerde verschuift zelf doordat het Pakistan als context heeft. Dat is geen relativistisch inzicht; het impliceert geen culturalisme waarbij elke cultuur een eigen waarheid heeft zonder dat er uitwisseling, begrip of grotere waarheden mogelijk zijn. Geweld tegen vrouwen, of kinderen die uitgehuwelijkt worden voor ze de kans hebben gehad kind te zijn, lijken vanuit geen enkel kader te rechtvaardigen. De blik van een bruid van veertien die snikkend van het erf van haar moeder wordt weggetrokken, terwijl mensen haar duwen alsof ze een object en geen mens is, snijdt. De opgeslotenheid mag niet geminimaliseerd worden, de kansen die zij niet hebben en die we hier wel hebben, de druk die een collectief gemeenschapsbestaan kan uitoefenen. Dit is geen argument voor het behoud van een status quo in een situatie die vanzelfsprekend te veel patriarchale elementen bevat.
Het impliceert wel een soort perspectivisme: de idee dat er niet één of geen waarheid is, maar waarheden die naast elkaar kunnen bestaan, afhankelijk van de referentiepunten van waaruit ze beoordeeld worden. Door die blik zie je ook hoeveel wel gelijkloopt, hoe de meeste vaders wel hun dochters van tirannieke echtgenoten wegtrekken; hoe het sociale leven ook bestaat in verhalen, roddels, feesten; hoe iedereen bekend is om eigen talenten. Het geeft het begrip dat vrouwen in de boerka niet noodzakelijk onderdeel zijn van een krampachtig leven waarin ze hun stem niet kunnen vinden. Dat ze deel uitmaken van een traditionele cultuur zoals die bij ons tot voor heel kort bestond. Dat het vrouwen zijn binnen een andere socioculturele constellatie dan de onze – en die constellatie heeft zelf ongetwijfeld problematische elementen – maar hun leven refereert aan die kaders en daarom kunnen zij niet anders dan ‘volle’ vrouwen genoemd worden.
Feminisme en islam
Het gezin waar ik verbleef was nog sterk geworteld in de traditionele Pashtuncultuur. In Peshawar ontmoette ik ook vrouwen die tandarts en dokter waren, nog steeds in boerka, maar die dagelijks gaan werken. Het toont hoe de nieuwe en oude wereld niet gescheiden zijn, maar door elkaar kunnen bestaan en hoe het ‘achterlopen’ van de islamitische wereld een mythe is die geen andere paden van emancipatie erkent dan een spiegel van onze modernisering die daar nog zou moeten plaatsvinden. In de universiteiten van de grote steden zijn er meisjes die bedekt in abaya toekomen en op campus in minishort rondlopen. Dat is niet noodzakelijk hypocrisie, maar het bewegen in twee culturen.
Ook in Peshawar, de stad met de meest conservatieve stempel, nemen vrouwen het heft in handen. Aware Girls was een vereniging van vrouwen die strijden tegen gendergeweld en de vrouwenonderdrukking door de Taliban. Aurat foundation vecht sinds 1986 voor vrouwenrechten in Pakistan en heeft ook een afdeling in Peshawar.
In haar boek Dolle Amina’s: feminisme in de Arabische wereld toont Samira Bendadi hoe de vrouw in het begin van de twintigste eeuw ook in de Arabische wereld op de schoolbanken terecht kwam en in de tweede helft van de twintigste eeuw de hoofddoek in grote delen van de Arabische wereld verdwenen was. De hoofddoek heeft vandaag onvermijdelijk een andere symboliek, doordat hij terugkwam als deel van een islamitische reveille die meisjes ernaar deed teruggrijpen in hun zoektocht naar religieuze en culturele identiteit.
Bendadi toont hoe de feministen die in Egypte en Marokko reële verandering tot stand brengen de feministen zijn die erin slagen te spreken in de taal van de mensen. Het zijn de vrouwen die aanknopen bij het geloof en concrete consequenties voor de kinderen of vrouwen laten zien; niet zij die een westers geïmporteerd feminisme en de superioriteit van secularisme komen verkondigen. Het besef dat feminisme en religie kunnen samengaan, in gebieden als Peshawar moeten samengaan om vrouwenrechten te garanderen, impliceert dat de hoofddoek niet zomaar aan de kant van de verdrukking kan geplaatst worden. Een betrokkenheid op het lot van de moslima bereikt veel meer met een nadruk op onderwijs en politieke gelijkheid dan op symbolen die de polarisatie versterken en conservatieve stemmen buskruit geven om emancipatie op zichzelf als anti-islamitisch af te schilderen. Het is ook een misvatting om te denken dat problematische elementen binnen een cultuur noodzakelijk met de islam te maken hebben. Er zijn corrupte besturen waar burgers niet zomaar in opstand tegen kunnen komen; en in Pakistan stammen veel van de meest conservatieve praktijken uit pre-islamitische tijden.
Ten slotte betekent perspectivisme ook dat de eigen cultuur met andere ogen kan bekeken worden; er zijn dingen die wij verloren zijn en die de Pakistanen meer hebben. Die verschillen mogen niet blind geromantiseerd worden, maar de Pashtunvrouwen bij wie ik verbleef, staan ontegensprekelijk dichter bij de natuur, zijn gastvrijer en warmer – ouderen worden niet naar rusthuizen afgevoerd, maar blijven in de familie wonen en dansen mee tot ze erbij neervallen. Binnen Pakistan zijn die verschillen al merkbaar: in Lahore ontmoetten we vrouwen die wel hebben kunnen studeren en progressievere denkbeelden hebben, maar dat gaat vaak samen met meer afstand, meer isolatie van individuen en – helaas – minder gedans. Na twee weken bij de Pashtunvrouwen zou je niet meer honderd procent voor dat tweede leven kiezen, maar wil je het aanvullen met die verloren elementen.
Onzichtbaar maken
De onzichtbaarheid van de vrouwen is niet alleen een probleem van een andere cultuur, maar ook een probleem van mensen die hen onzichtbaar maken, en daar is een wijdverspreid discours in het Westen zelf schuldig aan. Veel critici van de boerka en hoofddoek zijn zelf bezig vrouwen te bedekken, door zich niet te baseren op ervaringen of wensen van vrouwen, maar wel op principes die niet de grond uitmaken waarop die vrouwen leven. Wij maken hen onzichtbaar, door het introduceren van abstracte tweeledigheden, door principes te projecteren op de boerka die in een cultuur onmogelijk op dezelfde manier begrepen kunnen worden.
Iets fundamenteels zeggen over de onzichtbare vrouwen moet beginnen met de vaststelling dat ze niet zo onzichtbaar zijn als we tenminste proberen te kijken. De onzichtbaarheid is wat onze blik concludeert uit de boerka, omdat we er niet door kunnen kijken en denken dat die grens de grens van de werkelijkheid is, terwijl verbeelding en een open blik wel moeten kunnen omgaan met muren aan ons eigen begrip. Dat impliceert geen verdediging van de boerka als symbool (al is het niet één symbool maar vele). Het is wel een verdediging van het niet op zichzelf verwerpen van de boerka. De boerka, die als stuk stof zelf niet eens eenduidig is: ‘burqa’ in het Pashto betekent de bedekking van top tot teen; een kleed met een hoofddoek zonder gezichtsbedekking, werd door de vrouwen ook als boerka aangeduid.
De ontmoeting met de Pakistaanse vrouwen leert ook dat het geen zin heeft om Dé islam aan te vallen, of Hét Midden-Oosten of Dé boerka. Symbolen krijgen hun betekenis door hun gebruik in een specifieke context, en als er een bepaalde correlatie is tussen een wederkerend symbool en uitbuiting, dan kan daarnaar gehandeld worden, maar dan mag men niet concluderen dat het volledige symbool verworpen moet worden. Bendadi toont het in haar boek: als je iets zo complex als de positie van de vrouw in de islam wilt begrijpen, ga dan kijken, luister naar verhalen, in plaats van te vertrekken van geërfde beelden van onderdrukte vrouwen of van westerse media, die zelf schrijven vanuit een perspectief dat zelden voeling heeft met alle schakeringen van problemen en oplossingen. Dat is geen essentialisme dat enkel mensen binnen een hokje hun verhaal kennen, maar het omgekeerde; het luisteren net om de vakjes te doorbreken en om wel mee te kunnen praten.
Dit is een pleidooi om niet te vergeten dat er onder dat stuk stof mensen zitten, mooie en verstandige vrouwen die lachen en verhalen vertellen en dansen. Sommigen zullen opwerpen dat het niet over de boerka gaat, maar net om de onderdrukking van de harten die eronder schuilgaan. Maar die harten kunnen enkel begrepen worden als hun identiteit verbreed wordt tot meer dan de boerka, tot meer dan de islam, tot een gemeenschapsbestaan en individuele karaktertrekken waarmee zij ook ieder een individueel verhaal schrijven. Dat maakt elk overkoepelend verlossingsverhaal bij voorbaat verdacht, en moet alle vrouwen tegelijkertijd in de universaliteit van het menselijke plaatsen. Met dat besef moet tegelijkertijd een besef van niet-besef samengaan, dat je niet voorbij de boerka kunt kijken, dat je niet weet welk geluk of ongeluk zich eronder verstopt. Dat besef wordt groter door de vrouwen op te zoeken – ik ben niet hun stem, want die klinkt luid genoeg – dit stuk was enkel een kleine uitnodiging om te luisteren.
[1] Clifford Geertz, The Interpretation of Cultures, Basic Books, New York, 1973, blz. 14.
[2] Ludwig Wittgenstein, Philosophical Investigations, Basil Blackwell, Oxford, 1953, vert. Elisabeth Anscombe, blz. 225.