Herman Simissen*

Jan Bastiaans en het concentratiekampsyndroom

 

In 1975 beweerde de Nederlandse schrijver Harry Mulisch in zijn autobiografische Mijn getijdenboek: ‘Ik heb de oorlog niet zozeer “meegemaakt”, ik ben de tweede wereldoorlog’.[2] Deze uitspraak had net zo goed afkomstig kunnen zijn van Jan Bastiaans (1917-1997), de Nederlandse psychiater die vanaf de jaren zestig van de vorige eeuw een groeiende landelijke bekendheid genoot vanwege zijn behandeling van overlevenden van concentratiekampen die leden onder psychosomatische klachten, samenvattend gewoonlijk aangeduid als het concentratiekampsyndroom. Bij zijn behandelingen zette Bastiaans onder meer LSD in, om bij zijn patiënten een – bevrijdende! – herbeleving van hun ervaringen op te roepen. Deze benadering werd in Nederland aangeduid als ‘de methode-Bastiaans’ – enigszins merkwaardig, want zij was in andere landen al eerder toegepast, en overigens ook weer afgeschaft omdat zij bepaald niet onomstreden was. Sterker: er bestond geen enkele wetenschappelijke onderbouwing voor haar werkzaamheid. Maar Bastiaans beweerde, en bleef volhouden, dat zijn patiënten wel degelijk baat hadden bij zijn aanpak, en ging er onverdroten mee door. Met bijzondere toestemming – want het gebruik van LSD was in 1966 bij wet verboden, en werd bij hoge uitzondering toegestaan aan slechts enkele psychiaters voor hun behandelpraktijk. Juist vanwege de – al dan niet vermeende – successen bij de behandeling van zijn patiënten waarmee hij in het nieuws kwam, ging Bastiaans landelijk gelden als een autoriteit inzake de Tweede Wereldoorlog, ook bij kwesties die niet direct verband hielden met de psychiatrie, of zelfs met de geneeskunde in het algemeen. Bij vrijwel ieder maatschappelijk debat waarin de Tweede Wereldoorlog een rol speelde liet Bastiaans van zich horen, en gaf zijn doorgaans uitgesproken mening.

In zijn onlangs verschenen boek Bevrijd heeft medisch historicus Leo van Bergen (01959) het publieke optreden van Jan Bastiaans in kaart gebracht door middel van een uitputtend onderzoek naar de berichtgeving in de pers over de man en zijn activiteiten. Het voordeel van deze invalshoek is dat het optreden van Bastiaans vanuit het publieke debat wordt beschreven; juist daardoor immers kan worden verklaard, aldus Van Bergen, waarom Bastiaans als zo gezaghebbend gold. Want door het grote publiek en, niet onbelangrijk, door politici werd hij dan wel beschouwd als een autoriteit op zijn vakgebied, in wetenschappelijk geneeskundige kringen was dat veel minder het geval, zoals ook de psycholoog en historicus Bram Enning al aantoonde in zijn proefschrift De oorlog van Bastiaans (2009). Al in de dissertatie van Bastiaans immers – Psychosomatische gevolgen van onderdrukking en verzet (1957) – ontbrak, aldus Enning, de wetenschappelijke onderbouwing van de centrale idee dat oorlogstrauma’s zich uiten in lichamelijke klachten. Onder collega-psychiaters was ‘de methode-Bastiaans’ zo altijd al niet onomstreden. Het gezag van Bastiaans bij een breed publiek stoelde dan ook vooral op zijn publieke optredens, niet op zijn reputatie als wetenschapper.

Door de gekozen invalshoek – het bestuderen van de berichtgeving over Bastiaans in de pers – biedt het boek van Van Bergen de lezer veel meer dan men enkel op grond van titel en ondertitel zou verwachten. Aan de hand van de vele debatten waar Bastiaans zich in mengde, wordt een beeld geschetst van tal van uiteenlopende kwesties waarover Nederlanders zich vanaf het einde van de jaren zestig van de vorige eeuw druk maakten; en zo ontstaat welhaast een geschiedenis van Nederland in het laatste kwart van de twintigste eeuw. Het eerste grote vraagstuk waarbij Bastiaans zich nadrukkelijk roerde was, in 1972, de discussie over de mogelijke vrijlating van de Drie van Breda. – De Duitse nationaalsocialisten Fischer, Kotalla en Aus der Fünten waren als oorlogsmisdadigers uiteindelijk veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf, en zaten hun straf uit in de koepelgevangenis in Breda. De Hoge Raad had de Nederlandse regering geadviseerd de drie op humanitaire gronden vrij te laten, hetgeen aanleiding gaf tot felle protesten en een vaak emotioneel publiek debat. Overigens was een andere veroordeelde, Willy Lages, al in 1966 vrijgelaten, omdat Nederlandse artsen meenden dat hij terminaal ziek was, naar later bleek ten onrechte. – In het debat over de mogelijke vrijlating was Bastiaans

in die weken niet uit de krantenkolommen of van de beeldbuis weg te slaan. De mediastorm leidde dan ook tot zijn definitieve doorbraak als gezaghebbend deelnemer aan de discussie over oorlogsgevolgen (en allerlei andere in Nederland spelende zaken). (blz. 90)

Jan Bastiaans wees er aanvankelijk op dat de discussies over de mogelijke vrijlating van de Drie van Breda leidden tot ernstige angstaanvallen bij tal van overlevenden van de Duitse concentratiekampen. Aangezien het viel te verwachten dat deze discussies in het geval van afwijzing van vrijlating van de Drie over enige tijd weer opnieuw zouden oplaaien, was vrijlating naar zijn mening het beste – dan kon er eens en voorgoed een streep onder de kwestie worden gezet. Wellicht verdiende een gefaseerde vrijlating – één voor één – dan de voorkeur, dat zou waarschijnlijk minder schokkend zijn voor de overlevenden van de Duitse concentratiekampen dan een gelijktijdige vrijlating. Maar tijdens de debatten in de volgende weken veranderde Bastiaans geleidelijk van opvatting: uiteindelijk wees hij vrijlating af als strijdig met de gevoelens van oorlogsslachtoffers – en hun belangen moesten hoe dan ook zwaarder wegen dan die van de drie gevangenen. Vrijlating zou het leed van de slachtoffers enkel nog vergroten, terwijl de zorg voor de slachtoffers boven alles zou moeten gaan.

Het debat over de mogelijke vrijlating van de Drie van Breda leidde er niet alleen toe dat Bastiaans een alom bekende mediapersoonlijkheid was geworden, maar had ook tot gevolg dat de aandacht voor de nazorg aan oorlogsslachtoffers sterk toenam. En uiteraard diende Bastiaans, inmiddels immers bekend als de deskundige bij uitstek op dit gebied, daarin een belangrijke rol te spelen. Er kwam zelfs een speciale kliniek voor patiënten die leden aan het concentratiekampsyndroom, met Bastiaans als een van de drie psychiaters. Bij dit al omschreef hij de groep mogelijke patiënten alsmaar breder: ook verzetsmensen, overlevenden van Japanse kampen, en ‘tweede generatie-slachtoffers’ – daarbij inbegrepen de kinderen van NSB’ers – zouden in aanmerking moeten komen voor zijn gespecialiseerde hulp. En deze groep werd weer uitgebreid met slachtoffers van bijvoorbeeld gijzelingen – in feite tot iedereen die traumatische ervaringen had opgedaan buiten de eigen familiekring. Werd het aantal potentiële patiënten aanvankelijk geschat op enkele duizenden, in later jaren sprak Bastiaans van maar liefst 200 000 mogelijk te behandelen mensen.

Een goed voorbeeld van de discussie over de omschrijving van het aantal mogelijke patiënten wordt gevormd door het debat over de opvang van gegijzelden. In Nederland speelde dit probleem na de Molukse treinkapingen in december 1975 bij Wijster, en in mei en juni 1977 bij De Punt; in de Verenigde Staten kwam het in de actualiteit na (of zelfs al tijdens) de langdurige gijzeling van Amerikanen in de ambassade in Teheran na de islamitische revolutie van 1979. Bastiaans was ervan overtuigd dat de (te verwachten) mentale problemen van gegijzelden in hoge mate overeenkwamen met die van overlevenden van concentratiekampen. Hij pleitte dan ook voor een soortgelijke opvang en behandeling van voormalige gegijzelden, onder meer tijdens optredens in meerdere Amerikaanse televisieprogramma’s:

Grijp in, bied hulp aan. Op welke weerstand je ook mag stuiten. Want in Nederland, gewapend met al onze ervaringen met oorlogsellende, zeiden we vanaf 1975 voor de media: nou moeten we er bijtijds bij zijn. Wat gebeurde er? Er kwam een golf van protest in de trant van: wat denken die psychiaters en psychologen wel? Dat onze jongens, dat onze kinderen die net vrijgekomen zijn, gestoord zijn? Juist bij de betrokkenen zelf en in het bijzonder bij hun familieleden vind je een grote groep van mensen die zeggen: behandeling overbodig, dat kunnen we zelf wel. (blz. 260)

Hier verzette Bastiaans zich krachtig tegen: hij bleef pleiten – onwil bij de betrokkenen en hun familie of niet – voor zijn aanpak, en voor het gebruik van LSD als behandelingsmiddel. Dit enerzijds omdat het naar zijn overtuiging, mits gebruikt onder begeleiding van een deskundige psychiater, niet meer risico’s met zich meebracht dan het gebruik van andere geneesmiddelen. En anderzijds omdat het de duur van een behandeltraject aanzienlijk zou bekorten. Bastiaans betreurde het dan ook, dat er voortdurend kritiek op en discussie over zijn behandelmethode bleef – hij had er immers, zo hield hij vol, zoveel patiënten mee weten te genezen.

Hoezeer Bastiaans overtuigd was van de juistheid van zijn eigen aanpak, bleek nog maar eens in 1982, toen hij de pensioengerechtigde leeftijd bereikte. Hij wilde niet met pensioen gaan omdat er naar zijn mening niet was voorzien in een goede opvolging – lees: in een opvolger die volgens zijn methode zou gaan werken. Dit, terwijl continuïteit in de behandeling juist bij patiënten die leden onder oorlogstrauma’s of vergelijkbare problemen van het grootste belang was, meende hij. Wilde de Leidse universiteit, waaronder de kliniek van Bastiaans ressorteerde, hem nog wel tegemoetkomen, het ministerie van Volksgezondheid daarentegen wilde alleen toestemming verlenen als Bastiaans met zijn patiënten zou verhuizen naar een nieuwe vleugel van de Jelgersma-kliniek. Hoewel het personeel van zijn kliniek het steunde, verzette Bastiaans zich tegen dit plan: de beoogde locatie deed volgens hem teveel denken aan een gevangenis en dat zou zijn patiënten niet ten goede komen. Door oud-patiënten en organisaties van voormalige gevangenen of verzetslieden werd een comité opgericht dat zich inzette voor het behoud van de methode-Bastiaans, op diens voorwaarden. Bastiaans zelf vond in de pers een willig oor voor zijn zaak. Met name door politieke druk (vanuit de Tweede Kamer), wist hij enig respijt te krijgen, en kon hij zijn activiteiten voortzetten. Maar uiteindelijk kwam zijn loopbaan uiteraard toch ten einde. Ondertussen groeide ook de kritiek op de methode-Bastians, en op het gebruik van LSD als behandelingsmiddel.

Met zijn boek schetst Leo van Bergen, door middel van een inventarisatie van het publieke debat waarin de man nadrukkelijk een rol speelde – zelfs opeiste –, een portret van Jan Bastiaans als een uiterst gedreven psychiater, wiens behandelingsmethode echter nooit onomstreden was. Zijn uitgangspunt, zoals uiteengezet in zijn proefschrift, miste onderbouwing; de werkzaamheid van zijn aanpak was niet bewezen; hij had het aantal potentiële patiënten schromelijk overdreven; en in wetenschappelijk opzicht was hij als psychiater bepaald geen zwaargewicht. Toch oordeelt Van Bergen uiteindelijk mild, zelfs tamelijk positief over Bastiaans. Het staat immers buiten kijf dat diens voortdurend ijveren voor de (belangen van de) slachtoffers van oorlogsgeweld, van wie de klachten zich soms pas na decennia openbaarden, van grote betekenis is geweest. Dit zowel in het medische als in het maatschappelijke debat, en niet alleen bij ’s mans leven, maar zelfs tot op de dag van vandaag.

Bevrijd is toegankelijk geschreven, ook waar het gaat om minder alledaagse medische problematieken waarmee niet elke lezer vertrouwd zal zijn. Het boek is zeer verzorgd en mooi uitgegeven, met een groot aantal illustraties. En vanuit zijn specifieke vraagstelling biedt het een ongebruikelijk perspectief op de recente geschiedenis van Nederland.

 

Leo van Bergen, Bevrijd. Het concentratiekampsyndroom en de LSD-behandeling van Jan Bastiaans, QV Uitgeverij, Nijmegen 2022, hardback, 416 blz., geïllustreerd, ISBN 9789492435187, € 32,50

 

[1] Yvonne Laudy, ‘Bevrijder uit het innerlijke kamp. Prof. Bastiaans (76) helpt wanhopige patiënten zo lang hij kan’, in: De Telegraaf, zaterdag 8 januari 1994, blz. 23.

[2] Harry Mulisch, Mijn getijdenboek, De Bezige Bij, Amsterdam 1975, blz. 64.