Over De poppenspeler van Mengele van Leo van Bergen

Herman Simissen*

Boekbespreking

In de jaren ’90 van de negentiende eeuw had de Engelse schrijver George du Maurier (1834-1896) zowel in het Verenigd Koninkrijk als in de Verenigde Staten ongekend succes met zijn roman Trilby (in 1894 in afleveringen verschenen in Harper’s Monthly, in 1895 als boek). Trilby – de titel is de voornaam van de vrouwelijke hoofdpersoon – vertelt het verhaal van een jonge Ierse, Trilby O’Ferrall, die in Parijs woont en er haar geld verdient als wasvrouw en kunstenaarsmodel. Trilby heeft een bijzonder mooie stem, maar geen muzikaal gehoor: ze is toondoof en kan dus niet zingen. Dan ontmoet zij een zekere Svengali, een sinistere maar zeer begenadigde pianist onder wiens invloed zij komt te staan. Hij hypnotiseert haar – en onder zijn hypnose blijkt ze prachtig te kunnen zingen. Ze groeit zelfs uit tot een beroemde zangeres die grote successen kent, maar is volledig afhankelijk van Svengali: zonder zijn hypnotiserende aanwezigheid kan ze het niet. Svengali op zijn beurt profiteert financieel van de successen van Trilby – geldelijk gewin is het enige wat hem drijft. Als Svengali komt te overlijden, is het gedaan met haar zangcarrière, sterker: zij herinnert zich zelfs haar optredens onder hypnose en haar triomfen in de concertzaal niet. Het succes van het boek was uitzonderlijk: in de Engelstalige wereld werden in korte tijd veel exemplaren verkocht. Bovendien drong het verhaal op allerlei manieren door in de populaire cultuur: op de markt verschenen Trilby-zeep, Trilby-tandpasta, Trilby-snoep, Trilby-poppen en de Trilby-hoed – waarvan overigens op langere termijn alleen de hoed een blijvertje bleek. Een Trilby werd bijvoorbeeld tijdens zijn concerten vaak gedragen door de Canadese singer-songwriter (en dichter) Leonard Cohen. En ook  ‘Svengali’ was een blijvertje – de naam werd tot een soortnaam: de aanduiding van iemand die, met kwalijke bedoelingen, een ander onder controle brengt, domineert en exploiteert. In later jaren was er naast alle waardering overigens ook stevige kritiek op de roman: zo wees de Engelse schrijver George Orwell erop, dat de wijze waarop Du Maurier Svengali beschrijft ronduit een antisemitische karikatuur is.[1]

De gedachte aan Svengali kwam op bij lezing van De poppenspeler van Mengele, het nieuwe boek van de Nederlandse medisch-historicus Leo van Bergen (01959). De SS-arts dr. Josef Mengele (1911-1979) is na 1945 bij uitstek het symbool geworden voor de vaak uiterst wrede medische experimenten die in het Derde Rijk op mensen werden uitgevoerd, met name maar niet alleen in Auschwitz. Tot de meest beruchte behoren die met tweelingen, in het kader van onderzoek ten behoeve van kennisvorming op het vlak van de genetica. Juist de uitzonderlijk kwalijke, inktzwarte reputatie van Mengele maakt historisch onderzoek naar hem ingewikkeld. De historicus die op zichzelf gerechtvaardigde vragen opwerpt – wat streefde Mengele met zijn experimenten na? welke vooronderstellingen lagen aan zijn werk ten grondslag? waren zijn experimenten wetenschappelijk van belang? was hij een uitzondering, of werkte hij samen met anderen? – krijgt al snel het verwijt dat hij of zij zelfs het ultieme kwaad nog relativeert door het in een breder kader te willen plaatsen. De enige passende reactie op het horen van de naam Mengele is onverkorte afkeuring, zo lijkt het, en nadere vragen zijn overbodig: het oordeel staat vast, er valt niets aan toe te voegen. Boeken over Mengele hebben dan ook titels als Jenseits des Hippokratischen Eids[2] of Mengele: Biographie eines Massenmörders[3], waaruit de morele afkeuring onmiddellijk al spreekt. Precies om toch vragen over de medische experimenten in het Derde Rijk te kunnen stellen, om op deze manier te kunnen begrijpen wat zich heeft afgespeeld – zonder ook maar enigszins te willen vergoelijken, maar evenzeer zonder morele afkeuring als startpunt te nemen – heeft Van Bergen in De poppenspeler van Mengele voor een afwijkende vorm gekozen, die zich nog het beste laat karakteriseren als faction. Zijn boek bestaat uit gefingeerde brieven van prof. dr. Otmar Freiherr von Verschuer (1896 – 1969), de promotor van Mengele die aan de wieg stond van het onderzoek naar tweelingen in het kader waarvan laatstgenoemde later zijn beruchte experimenten in Auschwitz uitvoerde. De auteur schrijft door middel van deze brieven de geschiedenis van de medische experimenten vanuit het perspectief van een dader – een dader die altijd op de achtergrond bleef, een dader die na de ineenstorting van het Derde Rijk weliswaar niet aan juridische vervolging wist te ontkomen maar slechts werd veroordeeld tot een boete van 600 Reichsmark als Mitläufer. Lang niet iedereen was het daarmee overigens eens: sommigen beschouwden hem zelfs als even gevaarlijk, zo niet gevaarlijker dan Mengele. Von Verschuer werkte vanaf zijn bepaald milde veroordeling waartegen hij zich niet verzette, aan zijn rehabilitatie en kon zijn loopbaan al snel vervolgen, hetgeen uitliep op een nieuwe benoeming tot hoogleraar, deze keer in Münster in 1951.

Uitgangspunt van De poppenspeler van Mengele is een literair procedé dat in de geschiedenis van de literatuur veelvuldig is gebruikt: de vondst van manuscripten. In dit geval worden de auteur brieven van Von Verschuer aangeboden door de dochter van de geadresseerde, die zij na diens overlijden als pakket in zijn nalatenschap heeft aangetroffen. Haar vader Berthold Brandt, huisarts in Münster, was een van de favoriete studenten van Von Verschuer geweest. De brieven zijn geschreven in de zomer van 1969 – de eerste is gedateerd op 21 juli, de laatste op 7 augustus – toen Von Verschuer, inmiddels op leeftijd, zijn krachten voelde afnemen en zijn herinneringen op papier wilde zetten, als een oratio pro domo en verantwoording. Hij kon uiteraard niet bevroeden dat hij op 8 augustus 1969 bij een auto-ongeluk om het leven zou komen. Volgens Charlotte van den Kroonenberg-Brandt – de voornoemde dochter van Berthold Brandt – komen de brieven over als een poging aan haar vader ‘duidelijk te maken dat het [de medische experimenten in het Derde Rijk, HS] acties van mensen waren en niet van monsters, van vooraanstaande medici en niet van gefrustreerde mislukkelingen, van rationele wetenschappers en niet van emotionele ideologen’, en daarin ‘legt hij uit hoe zij kwamen tot medewerking aan genocide en tot het uitvoeren van experimenten op mensen’. (blz. 8) De verschillende brieven – zestien in getal – dragen de naam van de persoon wiens optreden of opvattingen erin meer of minder centraal staan. In de eerste brief blijkt dat Von Verschuer nooit afstand heeft genomen van zijn verleden in het Derde Rijk:

Zelf kijk ik neutraal terug; trots noch schaamte. Wat we deden was goed noch fout, het was weinig meer dan onze wetenschappelijke plicht in de gegeven politieke omstandigheden en vanuit het op ras gebaseerde gezondheidsidee dat wij toentertijd onderschreven – en velen wereldwijd met ons. (blz. 11)

Het cruciale zinsdeel in dit citaat is: ‘vanuit het op ras gebaseerde gezondheidsidee dat wij toentertijd onderschreven’ – deze gezondheidsidee werd door een groot deel van de beroepsbevolking in de medische sector in Duitsland aangehangen, en dit verklaart, aldus Von Verschuer in een latere brief,

de enorme aantrekkingskracht van de partij op ons Duitse medici en dat het niet zo verwonderlijk is als het misschien lijkt dat juist wij procentueel gezien de beroepsgroep waren met de meeste partijleden; een ruim aantal al voorafgaand aan de Machtsovername, een groot aantal snel daarna. Het is niet omdat wij opportunistischer of conservatiever of sadistischer of weet ik wat waren dan anderen. Nee, wat ons daartoe bracht, was onze wil het Duitse volk te genezen en te versterken, kortom: onze wens, onze medische plicht, waarlijk genezers van gans het volk te zijn. (blz. 30)

Waarom het noodzakelijk was het Duitse volk te genezen en te versterken, heeft Von Verschuer dan al uiteengezet:

Wij waren ervan overtuigd dat ook onze medische kwaliteiten moesten worden ingezet om de Duitse natie te beschermen met name tegen het internationale Jodendom, dat nomadische volk van stateloze kosmopolieten. De Duitse natie werd bedreigd en met die natie het gehele noordse, boreale, Arische ras, het enige ras dat echt ‘menselijk’ kon worden genoemd; het enige ras dat met de juiste medische ingrepen tot een genetische eenheid, tot een zuiver volk, tot een ziektevrij volk, kon worden gevormd. (blz. 29)

De nationaalsocialistische heerschappij bood ongekende mogelijkheden, meer dan welk ander politiek systeem ook, om dit soort idealen in de praktijk te brengen:

De tijd van het Derde Rijk was een tijd waarin wij artsen ervan overtuigd waren geraakt dat er een nieuwe dageraad was aangebroken; de dageraad van het tijdperk der eugenetische vooruitgang, een tijdperk dat, zoals ik ooit eens schreef, ons de mogelijkheid bood invloed uit te oefenen op het biologisch lot van onze kinderen. En dat kon alleen maar omdat er een leider was opgestaan die niet alleen als eerste de leer van de erfelijkheidsbiologie, rassenhygiëne en eugenetica serieus nam, maar die leer zelfs tot leidend beginsel voor de staatspolitiek maakte. (blz. 35)

De belangstelling voor eugenetica en de mogelijkheden die zij bood, was overigens geenszins uniek voor het nationaalsocialisme, maar vanaf 1900 breder verspreid in de westerse wereld. Ook een uitgesproken criticus van het nationaalsocialisme als de Duits-Joodse filosoof Theodor Lessing, een overtuigd sociaaldemocraat die eind augustus 1933 in zijn Exil in Marienbad (Tsjechoslowakije) werd vermoord op instigatie van de SA, wees op de mogelijkheid de mens te verbeteren door bijvoorbeeld gerichte selectie van seksuele partners – al voegde hij daaraan onmiddellijk toe dat het ethisch denken over deze problematiek verre van uitgeklaard is, reden waarom men er vooralsnog beter niet toe over kan gaan. Per slot van rekening kiest men een partner uit liefde, aldus Lessing, niet als materiaal om verbeterd nageslacht mee voort te brengen…[4]

In het Derde Rijk werden de ideeën over een op raciale grondslag berustende gezondheid van een bevolking als geheel en over eugenetica vertaald in grootschalige ‘medische’ programma’s als Aktion T4 – de moord op geestelijk en/of fysiek gehandicapten onder het mom van euthanasie – en in medische experimenten. Mengele was de meest beruchte van de uitvoerders van deze praktijken, Von Verschuer een van de meest belangrijke geestelijke vaders.

De gefingeerde brieven van Otmar von Verschuer waaruit De poppenspeler van Mengele bestaat, geven een geschiedenis van de medische experimenten in het Derde Rijk, en meer algemeen van de geneeskunde in deze periode, geschreven vanuit het oogpunt van een direct betrokkene. Zij geven blijk van de diepgaande kennis die Van Bergen heeft van het onderwerp. Daarenboven heeft hij de taal van het nationaalsocialisme zorgvuldig bestudeerd: de stijl, woordkeus en gebruikte metaforen in de brieven komen authentiek over. Zijn ‘Von Verschuer’ is geen raaskallende gek, maar iemand die weloverwogen schrijft – maar vanuit een overtuiging die algemeen wordt afgewezen, tegenwoordig, maar evenzeer al in de zomer van 1969 hetgeen Von Verschuer zich ten volle bewust is, reden waarom hij soms verhullend over zijn verleden schrijft.

In zijn nawoord wijst Leo van Bergen op de samenhang tussen taalgebruik en ideologie: juist wie een ideologie niet deelt, hoede zich voor het onnadenkend overnemen van haar woord- en taalgebruik, want juist daardoor immers wordt een ideologie sluipenderwijs salonfähig. Dan wordt het verzet tegen die ideologie alsmaar moeilijker – en zwichten ook beroepsgroepen als artsen, toch hoogopgeleide en rationeel denkende mensen. Al met al is De poppenspeler van Mengele een boeiend en informatief gedachtenexperiment dat laat zien dat de grens tussen de afwijzing van, en collaboratie met een totalitair gedachtengoed en regime veel minder hard is dan vaak wordt aangenomen, en dat een ideologie zich sluipenderwijs, door het taalgebruik, in een samenleving kan vestigen. Dit inzicht is ook buiten de historische context van het Derde Rijk van groot belang.

 

Leo van Bergen, De poppenspeler van Mengele, Uitgeverij Verbum, Hilversum, 2023, hardback, ISBN 9789493028760, 304 blz., € 29,50

 

[1] George Orwell, ‘As I please’, in: Sonia Orwell and Ian Angus (eds.), The Collected Essays, Journalism and Letters of George Orwell, vol. IV. In Front of Your Nose. 1945-1950, Harmondsworth: Penguin Books 19784, blz. 292. ‘As I please’ was de titel van een reeks bijdragen die Orwell tussen 1943 en 1947 schreef voor het linkse dagblad Tribune. Het stuk over Trilby verscheen op 6 december 1946.

[2] Benjamin Ortmeyer, Jenseits des Hippokratischen Eids: Josef Mengele und die Goethe-Universität, Protagoras Academicus,  Frankfurt am Main, 2014.

[3] David G. Marwell, Mengele: Biographie eines Massenmörders, wbg Theiss in Wissenschaftliche Buchgesellschaft, Darmstadt, 2021.

[4] Theodor Lessing, ‘Darwin. Kritik des Entwicklungs-Glaubens’ (1909), in: Theodor Lessing, Philosophie als Tat (Göttingen 1914), blz. 157-208, aldaar blz. 185-186.