John Alonzo Dick*

 

Van de zomer, rijdend door de oude stad Split in Kroatië die in 306 de locatie werd van het paleis van de Romeinse keizer Diocletianus (245-312), dacht ik ‘al die oude gebouwen en oude mensen’. Toen trof het mij. Ook ik ben oud. Ik ben drieënvijftig jaar gelukkig getrouwd, heb meer dan vijftig jaar gedoceerd over godsdienst en theologie, en ik ben tachtig jaar oud. Maar ik ben nooit vergeten wat Albert Einstein (1879-1955) naar verluidt schreef: ‘Mensen als jij en ik, hoewel sterfelijk als iedereen,  worden niet oud, hoe lang we ook leven. Wat ik bedoel is dat we nooit ophouden als nieuwsgierige kinderen te staan tegenover het grote Mysterie waarin we werden geboren’.[1]

Ik herinner me dat ik in het zuiden van Michigan opgroeide als een vroom katholiek kind dat erg bang was van God: de God van dreiging en straf, de God die ziet en straft, de God die partij kiest en overwinningen en nederlagen veroorzaakt, en de God die reageert op verzoening en offergaven. Ik meende en vreesde dat ik zou lijden onder een eeuwige straf in de hel als ik ook maar één zondag de Mis niet bijwoonde of vlees at op een vastendag, of, mijn grote vrees, de seksuele zonde van een adolescent beging. Mij werd geleerd elke week te gaan biechten, want God was de Opperrechter die eist dat alles in ons leven goed loopt. Er waren zoveel dingen die ik moest vermijden ‘op straffe van doodzonde’.

Geleidelijk groeide ik op. Gelukkig had ik een gezonde begeleiding van enkele erg goede docenten op de middelbare school, en professoren aan het Sacred Heart Seminary in Detroit. (Ik ben nooit gewijd, maar werd wat men indertijd een ‘lekentheoloog’ noemde.) Ik begon te beseffen dat God niet bestaat op een of andere plek in de verte, toekijkend en me beoordelend. God is in het hier en nu. Ik begon God te begrijpen als de kracht gevende energie van alles en, zoals de filosoof Paul Tillich (1888 – 1965) het uitdrukte ‘de grondslag van het bestaan’. Ik begon te begrijpen dat God liefde is en dat als we liefhebben, we actief leven in God. Daar vinden we verlossing.

Wanneer men opgroeit, beseft men dat het perspectief belangrijk is. Wetenschappers hebben vastgesteld dat het universum 13.8 miljard jaar geleden ontstond. Wij mensen zijn een heel recente ontwikkeling; en het is pas een ogenblik geleden dat Jezus op aarde leefde. Maar Jezus leeft nog, en laat zien hoe we mens moeten zijn. Mijn kijk op Jezus veranderde ingrijpend dankzij in het bijzonder professor Gustave Thils (1909 – 2000) aan de Katholieke Universiteit Leuven en professor Edward Schillebeeckx (1914 – 2009) aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. Beide mannen moedigden me aan en ondersteunden mijn wens een historisch theoloog te worden.

Meer groei: ik herinner me dat Richard McBrien (1936 – 2015), lange tijd professor in de theologie aan de University of Notre Dame in South Bend, Indiana, schreef dat het steeds moeilijker lijkt iets oorspronkelijks over de verrijzenis van Jezus te zeggen. Edward Schillebeeckx had in zijn boek Jezus, het verhaal van een levende (1974) gesteld dat we ons niet moeten voorstellen dat het geloof van de leerlingen dat Jezus was verrezen werd veroorzaakt door een leeg graf en de verschijningen na de herrijzenis. In plaats daarvan stelde hij dat het geloof in de verrijzenis rustte op ‘de nieuwe oriëntatie op het leven die Jezus in hun levens had gebracht en die niet zinloos werd gemaakt door zijn dood – juist integendeel’.

Eerlijk gezegd, nadenkend over wat men leest in het Nieuwe Testament is het vaak moeilijk te onderscheiden wat in de verslagen van na de herrijzenis letterlijk moet worden genomen en wat moet worden begrepen als een metafoor. Als christenen aanvaarden we Jezus als de ultieme schenker van het leven, het woord van God zelf, beseffend dat we hem niet alleen moeten geloven, maar ook navolgen. In het Evangelie van Johannes, hoofdstuk 12; lezen we: ‘Wie in Mij gelooft, gelooft niet in Mij, maar in Hem die Mij gezonden heeft;  en wie Mij ziet, ziet Hem die Mij gezonden heeft.  Als een licht ben Ik in de wereld gekomen, opdat al wie in Mij gelooft, niet in de duisternis blijft.’ Inderdaad, maar voor velen is geloven eenvoudiger dan navolgen.

Als katholieke historisch theoloog heeft een juist portret van de Moeder van Jezus al jaren mijn aandacht gehad. Niet zo’n gemakkelijk onderwerp… Wanneer een individu of gebeurtenis meer dan levensgroot lijkt, zoeken mensen hun toevlucht tot de poëzie, scheppende verbeelding, symboliek, en overdrachtelijke taal. Dat is zeker het geval geweest bij Maria. En dus hebben we, dankzij de idee van de erfzonde van bisschop Augustinus van Hippo (354 -430) – de gedachte dat alle mensen worden geboren in een staat van zonde, geërfd van Adam en Eva en doorgegeven door de geslachtsgemeenschap –, de leer van de Onbevlekte Ontvangenis van Maria. Maria had dus een onbevlekte ontvangenis zonder erfzonde.

Tegenwoordig beseffen we uiteraard dat Adam en Eva niet bestonden, evenmin een Hof van Eden, een verleidende slang, noch een boze en bestraffende God. En evenmin een Augustijnse erfzonde. Wat dan te doen met de onbevlekte ontvangenis van Maria? Men zou dezelfde vraag kunnen stellen over Maria’s Tenhemelopneming, opstijgend boven de wolken. Of natuurlijk over haar eeuwige maagdelijkheid. De broers van Jezus worden in het Nieuwe Testament genoemd als Jakobus, Jozef, Simon en Juda. Het Griekse woord dat wordt vertaald als ‘broers’ is adelphoí, dat letterlijk betekent ‘uit dezelfde schoot’. De naamloze zussen van Jezus worden genoemd in de Evangelies volgens Marcus en Mattheus. De kerkleer over de eeuwige maagdelijkheid van Maria werd echter officieel afgekondigd tijdens het tweede concilie van Constantinopel in 553, dat haar uitriep tot éeuwig maagd’. Vervolgens benadrukte paus Martinus I (ca. 590 – 655) het drievoudige karakter van haar eeuwige maagdelijkheid: voor, tijdens en na de geboorte van Jezus.

Verankerd in onze christelijke traditie kunnen en moeten we doorgaan te groeien in onze kennis en begrip van mensen en gebeurtenissen uit het verleden. Maria was vermoedelijk dertien jaar oud toen zij en haar echtgenoot, van oudsher Jozef genoemd, Jezus kregen. Zij verdient groot respect en verering omdat zij een liefhebbende, wijze en bemoedigende moeder was tijdens het hele leven van Jezus, vanaf zijn geboorte tot zijn kruisiging en dood aan het kruis. Haar zoon Jacobus werd de leider van de christelijke gemeente in Jeruzalem. Over haar andere kinderen weten we niets. Door de eeuwen heen hebben christenen in de Moeder van Jezus een bemoedigende Moeder van Smarten gevonden, een Troost, en Eeuwige Hulp. Haar geloof in de liefhebbende en krachtige aanwezigheid van God was haar kracht, haar wijsheid en haar levenslijn. Dat is ons geloof ook.

En zo gaan we verder, gelovige mensen, wetend dat het leven zon brengt en verkoelende briesjes evenzogoed als af en toe een storm, maar erop vertrouwend dat de scheppende en leven gevende Geest ons elke stap vergezelt.

 

PS: Als een uitstekende verkenning van het hedendaagse katholieke geloof beveel ik het boek van Richard G. Rento aan: It’s Not Necessarily So: A Senior Priest Separates Faith from Fiction and Makes Sense of Belief (Createspace Independent Publishing Platform 2016) .

 

(vertaling: Herman Simissen)

 

Reageren? Mail naar john.dick@kuleuven.be

 

 

John Alonzo Dick (*1943) bekleedde als derde the Chair for the Study of Religion and Values in American Society aan de KU Leuven. Hij is voormalig academisch decaan van het American College van de KU Leuven en hoogleraar. Hij publiceerde onder meer samen met K. Schelkens en J. Mettepenningen A Aggiornamento? Catholicism from Gregory XVI to Benedict XVI (Brill, Leiden en Boston, 2013). Recent verscheen zijn boek Jean Jadot: Paul’s Man in Washington (Another Voice Publications 2021), een biografie van de Belgische bisschop Jean Jadot die van 1973 tot 1980 Apostolisch Afgevaardigde in de Verenigde Staten was.

 

[1] Albert Einstein in een brief aan Otto Julius Birger, 29 september 1942.