Annemarie Estor *

Drift, maart 2019

Laatst zat er een notenkraker in Nederland. Deze zeldzame gast komt voor in Scandinavië en Siberië, en trok heel wat bekijks. Vele vogelaars namen een dagje vrij om de vreemdeling te eren met een bezoekje in zijn tijdelijke verblijfplaats Wageningen. De outdoorkleren werden aangetrokken, auto’s van stal gehaald en volgetankt, camera’s, lenzen en statieven ingeladen, er werd een eind gereden. En er werd lang in de kou gestaan. Het was hoge visite en het liefhebberende ontvangstcomité stond rijen dik. En net op het moment dat de notenkraker onder het geklik van de camera’s een noot kraakte, schoot er een driftige gedachte door mijn hoofd. Moet je kijken hoeveel geld daar op dat grasveld ligt. De Audi’s, de Volvo’s, de Canons, de Nikons, de North Face truien en de Helly Hansen jassen… Zo zou het moeten als je geld hebt: je resterende geld gebruiken om migranten een warm onthaal te bieden… Maar helaas is dat geen realiteit. Vogels welkom, maar mensen…

Driftig, ja, zo ben ik soms. Maar zo kwam in mijn hoofd een gedachtentrein op gang rond migranten in de natuur. Hoe zijn wij daarmee omgegaan in de loop van de tijd?

Ik ben eerst naar de planten gaan kijken, omdat zij zich, anders dan vogels, echt ergens vestigen. Er wordt bij planten zelfs gesproken van ‘inburgering’. Ik kwam er al gauw achter dat je onder de planten vele soorten migranten vindt. Heimelijke meelifters, cultuurvolgers, stalkers en zelfs genodigde gasten die later het stigma van ‘invasieve woekeraars’ opgeplakt krijgen. Ook zijn er migranten die zo grondig geïntegreerd zijn dat je niet eens op het idee komt dat ze wel eens van ver gekomen zouden kunnen zijn.

Als eerste moest ik denken aan de zaadjes van het kleefkruid, dat ook wel klittenkruid wordt genoemd, die zich tijdens wandelingen maar al te graag met hun smiechterige weerhaakjes ingraven in je wollen sokken, en wel zo slinks en ferm dat je ze zonder het door te hebben meeneemt uit het bos, je eigen tuin in, de wasmand in, de wasmachine in. Ik googelde het kleefkruid even, en las dat deze van oorsprong Europese plant als zogenaamde ‘cultuurvolger’ zowat alle gematigde streken van de wereld heeft veroverd. Ja, daar kon ik me, een half uur pulkend aan mijn wintersokken, veel bij voorstellen. Reislustig volkje, dat kleefkruid. Maar nu moest ik ook het begrip ‘cultuurvolger’ googelen. Wat is dat? Blijkt dat bijvoorbeeld de brandnetel een cultuurvolger is. Die vestigt zich graag op plekken waar de bodem door menselijke activiteit bijzonder voedselrijk is geworden. We hebben een stalker!

Nog bedreigender dan die brandnetel is de Japanse duizendknoop. Hij werd geïmporteerd door de beroemde Leidse botanicus Philipp von Siebold, die aanvankelijk werkzaam was op de Nederlandse handelsnederzetting Dejima, in de haven van Nagasaki, en die later importeur en kweker werd van Japanse planten. De Japanse duizendknoop ‘verovert al snel de harten, en vooral de tuinen, van de Europese elite. De sierplant haalt alle landelijke kranten. Als kers op de taart wordt de plant in 1847 zelfs bekroond met een gouden medaille door de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij van Tuinbouw. Dit alles drijft de prijzen voor stekjes op tot astronomische bedragen’, schrijft Norbert Peeters erover op De Groene Vinger. Deze plant wordt momenteel gerekend tot de verschrikkelijkste indringers die er bestaan. Bestrijden is nagenoeg onmogelijk. Ik heb zelfs natuurmensen vanwege deze overlever naar het glyfosaat zien grijpen. De wortels kunnen schade berokkenen aan gebouwen, leidingen en wegen, zegt men. In de ondergroei van deze plant zouden geen insecten leven, omdat de plant hen niets te bieden heeft. Kikkers en vogels blijven weg, en zo laat deze plant dus zijn hele habitat verschralen. Zegt men. In Engeland krijg je zelfs boetes tot 2.500 pond als je deze vreemdeling in je tuin hebt. Volgens Norbert Peeters is het echter allemaal een grote nutteloze hetze tegen een exoot die ooit geroemd werd om zijn kwaliteiten: zijn bloemen produceren bijzonder veel nectar, de jonge scheuten smaken heerlijk als rabarber, de plant verstevigt de ondergrond en het loof kan dienstdoen als veevoer. Maar daar hoor je niemand meer over.

‘Ik ga niet achter de geraniums zitten!’ Een echte Hollandse uitdrukking, graag gebezigd onder actieve gepensioneerden. Maar wist u dat die gemoedelijke geranium (officieel heet hij pelargonium) die voor ons gevoel altijd al onze stoepjes en vensterbanken heeft gesierd, helemaal niet ‘van hier’ zijn? Sinds de zeventiende eeuw werd hij mondjesmaat geïmporteerd, maar pas in de negentiende eeuw heeft de plant dankzij Joséphine de Beauharnais, de eerste echtgenote van Napoleon Bonaparte, echt in Europa wortel geschoten. Zij betaalde de reiskosten van plantenverzamelaar James Niven, die de pelargonium meenam uit Zuid-Afrika, en voedde met haar liefde voor planten en tuinen de opkomende tuiniercultuur in het negentiende-eeuwse Parijs, die met de Marché aux Fleurs op het Ile de la Cité, (1808), en later de bloemenmarkten op de Place de la Madeleine en de Place des Ternes, ook kon worden bedreven door leden van de kleine bourgeoisie en de arbeidende klasse.

Tussen de soep en de aardappelen (die overigens ook niet van hier zijn), snoepen we in onze regionen ook maar wat graag van onze appelmoes. Maar de appel… ook die kwam oorspronkelijk niet voor in Europa. Hij werd geïmporteerd uit het Hemels Gebergte (Tian Shan), dat op de grens van China en Kazachstan ligt. Daar was de appel in zijn oervorm bewaard gebleven dankzij het feit dat het gebied nooit een IJstijd heeft gekend en het voor mensen nauwelijks doordringbaar was. Toen de mens er aankwam, vijf- tot achtduizend jaar geleden, ontdekte hij de oer-appel en werd die via de Zijderoute over de wereld verspreid. Het kruisen en het creëren van nieuwe variëteiten was een proces dat voornamelijk in Europa plaatsvond. De grote variëteit aan appels is een stukje Europees cultuurgoed. Maar uw oer-appelmoesje komt dus uit Kazachstan.

Niet iedereen in mijn stad houdt van ‘vreemdelingen’. Nors zitten ze achter de geraniums hun appelmoes te eten. Lekker ‘van bij ons’. Wie gaat het hen vertellen? Dat zij uitkijken op Kaap de Goede Hoop met hun mond vol Hemels Gebergte?