Eric Bolle

Inleiding tot de poëzie van Adonis

 

Hoewel zijn naam de laatste jaren steevast valt bij de serieuze kandidaten voor de Nobelprijs voor de Literatuur, is het werk van Adonis nauwelijks bekend in het Nederlandse taalgebied. Er is één baanbrekend essay vertaald, Voorbij de grenzen van oost en west, en er is de vertaling van één bundel aangekondigd voor 2008: De geografie van de materie. Wellicht zijn Nederlandse vertalingen van gedichten van Adonis verspreid gepubliceerd in tijdschriften, maar tot nu toe heb ik er slechts enkele kunnen achterhalen in de verzamelbundel Brug tussen twee culturen. Arabische en Nederlandse poëzie gebundeld. Vanwege die onbekendheid heb ik ervoor gekozen Adonis zoveel mogelijk zelf aan het woord te laten en zijn denken hier en daar van commentaar te voorzien.

Biografische achtergrond

Adonis werd op 1 januari 1930 geboren als Ali Ahmed Saïd Esber in het dorp Kassabine in de buurt van de stad Latakia in Syrië. Zijn jeugd speelt zich af in een landelijke omgeving zonder auto’s, telefoon en televisie. Hij leeft op blote voeten en krijgt les in de schaduw van een boom. Zijn ouders hebben alles voor hem over maar kunnen geen middelbareschoolopleiding voor hem bekostigen. Adonis is er echter wel in geslaagd het lyceum te doorlopen door de gunst te wekken van de toenmalige Syrische president. Bij diens bezoek aan Adonis’ geboortestreek wist de twaalfjarige jongen met zijn zelfgeschreven gedichten zo’n diepe indruk op de president te maken, dat deze het voortgezette onderwijs van Adonis heeft bekostigd.

Adonis heeft de gave legendes rondom zijn persoon te scheppen en als dichter niet alleen mythologische poëzie te schrijven maar ook van zichzelf een mythische figuur te maken. Weinig minder sprookjesachtig dan het verhaal over zijn middelbareschooltijd is hetgeen hij vertelt over de keuze van zijn pseudoniem. Adonis is een figuur uit zowel de Griekse als de oriëntaalse mythologie. Adonis was als heel mooie jongeman de lieveling van Venus, de godin van de liefde. Hij werd gedood door een everzwijn maar stond ieder jaar opnieuw uit de dood op in de lente. In de ogen van de dichter zijn de redacteuren van de kranten en tijdschriften die weigerden zijn gedichten te publiceren het everzwijn, en herrijst de dichter telkens opnieuw uit de dood doordat zijn poëzie toch wordt gepubliceerd. Want dezelfde mensen die zijn gedichten onder zijn eigen naam afwezen hebben ze wel geaccepteerd onder het pseudoniem Adonis. Dit speelde zich allemaal af in de tijd dat hij zeventien jaar was.

Begin jaren vijftig studeert Adonis filosofie in Damascus. In 1956 vestigt hij zich in Beiroet en trouwt hij. Uit het huwelijk worden twee dochters geboren. Met een stipendium van de Franse regering is hij in 1960 een jaar in Parijs. In Beiroet verschijnt in 1961 zijn beroemdste dichtbundel: De gezangen van Mihyar uit Damascus. In 1962 wordt Adonis genaturaliseerd tot Libanees staatsburger. In Beiroet voltooit hij in 1973 een cultuurfilosofisch proefschrift over de Arabische literatuurgeschiedenis: Het statische en het dynamische. Vanaf 1986 werkt Adonis als in cultuurbeleid gespecialiseerd vertegenwoordiger van de Arabische Liga bij de UNESCO in Parijs en woont hij afwisselend daar en in Beiroet. Begin jaren negentig doceert hij aan de universiteit van Genève en verwerft hij de Franse nationaliteit [1].

Ballingschap

Het zal niet verwonderen over iemand die op zoveel plaatsen leeft en er zelfs staatsidentiteiten aan weet te ontlenen, dat hij een zeker gewicht toekent aan ballingschap. In de ogen van Adonis is dit zelfs een voorwaarde voor creativiteit en vernieuwing: ‘Kunstenaars, denkers en dichters, al die mensen die iets te zeggen hebben en die bezeten zijn van de behoefte iets te scheppen, zijn hoe dan ook in ballingschap. In ballingschap in hun eigen maatschappij, zelfs in hun eigen moedertaal… Om te kunnen scheppen moet men steeds verder gaan binnen in de taal, binnen in de kleur… In die zin is scheppen op zich ballingschap. Wie schept is altijd in ballingschap.’ [2]

Net zoals Mihyar, de titelheld van de fameuze cyclus, ziet Adonis zich als iemand die ‘wortelt in zijn eigen voetstappen’: ‘De omgeving waarin ik me heb ontwikkeld, daar ben ik alleen maar doorheen gegaan. Ik heb er niet geleefd en ik heb niet geprobeerd me te integreren. Ik heb afstand bewaard, en dat heeft problemen veroorzaakt maar me ook aan kracht doen winnen. […] Je land (je natie, je aarde of hoe je het ook maar wilt noemen) schep je niet zelf. Alleen het dier onderhoudt een betrekking tot het territorium waar het leeft… Wat dat aangaat lijk ik meer op de trekvogels. Het gevoel ergens bij of bij een plek te horen staat ver van me af. Die “plek”, die aarde draag ik in mij. […] Voor mij is de plek een plaats die zich verplaatst. Ik heb altijd gezegd dat mijn “vaderland” mijn taal is… De taal waarin ik schrijf.’ [3]

Het werk van Adonis bestaat uit gedichten, essays, brieven en interviews die in talrijke talen beschikbaar zijn. In het Frans, waarin Adonis het meest is vertaald en waarin hij soms zelf heeft geschreven, tel ik ongeveer zestien bundels poëzie en vijf boeken met essays en interviews. Wanneer men zijn gedichten in Franse (soms geautoriseerde) vertaling leest, wordt men herinnerd aan de plechtige toon van dichters als René Char en Edmond Jabès. Wanneer men zijn gedichten in Duitse vertaling leest, moet men denken aan Hölderlin en Heidegger, die Adonis diepgaand hebben beïnvloed. Een van de Duitse vertalers van Adonis, Stefan Weidner, verwijst in zijn studies en commentaren vaak naar die twee, maar ook naar Nietzsche wanneer het erop aankomt duidelijk te maken wat Adonis in zijn gedichten en zijn denken beoogt.

Poëzie en mystiek

Adonis ziet zichzelf als erfgenaam van de moderne poëzie van dichters als Baudelaire, Rimbaud en Breton en van de Arabische poëtische traditie. Volgens hem bestaat er wel degelijk ook een Arabische moderniteit die zich al in de achtste eeuw heeft afgespeeld. Dichters als Abu Nuwas (‘De Baudelaire van de Arabische wereld’), Al-Niffari en Al Ma’arri hebben geschreven in de taal van de stad voor een urbane cultuur en richtten zich niet alleen op voelen en benoemen, maar ook op denken en verwoorden. Ze wilden taboes doorbreken, frustraties achter zich laten en nieuwe vrijheden creëren.

Poëzie is tevens een daad van kennis en een binnendringen in onbekende gebieden van de menselijke ziel. Ze brengt een staat van onvervuldheid teweeg en een verlangen naar het oneindige, een ervaring van het absolute en een mystieke extase. Poëzie dient om in vervoering te brengen of om te contempleren over verlies en te mediteren over afwezigheid. Dat alles is strijdig of wordt als strijdig ervaren met de islam en met de daarop gefundeerde of gelegitimeerde macht, reden waarom deze dichters als ketters worden beschouwd en uit de maatschappij verstoten.

Dit werkt allemaal door bij Adonis, bij zijn verlangen van het leven poëzie te maken en te proberen het verschil tussen poëzie en leven op te heffen:

‘Ik schrijf in het Arabisch. In die taal betekent aanwezigheid en onzichtbaarheid hetzelfde. De wereld is er afwezig, hoewel zichtbaar. In die opvatting verkeert de mens in onafgebroken staat van afwezigheid. De waarheid verblijft in het binnenste van de taal als ontsluiering van het wezen van de wereld met behulp van de woorden waar God gebruik van heeft gemaakt. In die zin is het zijn zelf er taal. De levenden zijn ingeslapen en ze worden pas wakker na de dood. Poëzie schrijven in deze taal en in de geest van deze taal betekent het onzichtbare ontsluieren en de afgrond van de afwezigheid zichtbaar maken die ons van het onzichtbare scheidt. Poëzie schrijven betekent zich aan iets hechten en dit iets is in het Arabisch de afgrond zelf en het onzichtbare. Als de poëzie de macht heeft te funderen, dan fundeert zij hier de aanwezigheid van het onzichtbare. In het Arabisch schrijven leert je alleen maar dat het vaderland geen plek is, dat het nergens kan worden gevonden. Schrijven in het Arabisch leert je dat het schrijven zelf het vaderland is. Het heeft mij geleerd te zeggen: mijn lichaam is mijn land.’ [4]

Volgens Adonis is dit statuut van de poëtische taal, deze wijze om door middel van poëzie deel te hebben aan het bestaan, deze spontane, intuïtieve en improviserende manier om dichterlijk te wonen, niet iets exclusief Arabisch: ‘Heidegger staat, lijkt mij, zeer dicht bij de oorspronkelijke Arabische opvatting van de taal. Want volgens deze opvatting dient de taal niet alleen als middel om het zijn uit te drukken maar is zij in zeker opzicht dit zijn zelf.’ [5]

Het vermogen van de poëtische taal om te communiceren met het afwezige en het onzichtbare maakt de poëzie tot een concurrent van de godsdienst. God heeft zich volgens Adonis in de islam voor eens en altijd geopenbaard en er valt aan de openbaring niets toe te voegen. Ieder gedicht is echter een nieuwe ervaring van het absolute en poëzie is de oorspronkelijke godsdienst van de mens:

‘Mijn mystiek is ontdaan van iedere religieuze inhoud. God, in de religieuze zin van het woord, spreekt niet meer. Het onzichtbare is voor eens en altijd gezegd. Maar in de mystiek zoals ik die zie, spreekt het onzichtbare altijd en tot in het oneindige want iedereen die schept is een profeet en wel tot in het oneindige. Daarom is er in mijn innerlijke mystiek geen enkel verschil tussen de mens en wat men God noemt. Men komt tot een extase die ons met de ziel van de wereld verbindt, voorbij iedere sluier, voorbij iedere materiële hindernis. Op dat moment wordt men één, met God. Dat kan men de eenheid noemen, de vereniging met het bestaan.’ [6]

 

Mihyar en Zarathoestra

Adonis neemt overal in zijn essays en interviews afstand van de islam. In zijn ogen betekent de openbaring van het monotheïsme dat God voor eens en altijd heeft gesproken, dat Hij daarmee meteen het laatste woord heeft gezegd en dat daarmee de mens de pas is afgesneden om op basis van zijn eigen creativiteit tot nieuwe openbaringen te komen. De wereld van de islam is statisch en geeft geen ruimte aan ontwikkelingen die de mens kan initiëren op grond van zijn eigen autonomie en scheppingskracht. Daarom wil Adonis voor de Arabische wereld hetzelfde doen als Friedrich Nietzsche voor Europa heeft gedaan. In het voetspoor van de filosoof met de hamer in Aldus sprak Zarathoestra wenst Adonis’ Gezangen van Mihyar uit Damascus voor de Arabische wereld de dood van God te verkondigen:

Dood van een god

Een god van ginds is dood
gevallen uit de schedel van de hemel
In de verschrikking en de ondergang
in de wanhoop en verlatenheid
zal misschien de nieuwe god
oprijzen uit de diepten in mij
Misschien ja,
want de aarde is voor mij bed en echtgenote
en de wereld buigt zich [7]

Zoals bij Nietzsche de dood van God niet heeft geleid tot een humanistisch atheïsme maar tot de verkondiging van de terugkeer van de Griekse goden en vooral van Dionysus, zo ontstaat bij Adonis uit de dood van God geen technologisch modernisme maar vergoddelijking van de poëzie en heiliging van de aarde. De dood van God resulteert in eenzaamheid en verlorenheid, terwijl juist de ballingschap van de dichter een nieuw en een bezield verband verwekt (dat de Nederlandse vertaler van de Zarathoestra, dichter Hendrik Marsman, zo miste en waar hij zo naar op zoek was zonder het te kunnen vinden). Dit bezielde verband komt van de god die in de mens zelf huist en die van de aarde een geliefde kan maken. De band van de mens met de aarde en de natuur is ertoe in staat het menselijke leven telkens te vernieuwen en de geschiedenis nieuwe impulsen te geven, wanneer men tenminste bereid is te luisteren naar de profetische dichter die als een soort kosmische mens versmelt met de elementaire machten en die door ontworteling en ballingschap het leven beter kan begrijpen:

Psalm

Hij nadert ontwapenend als het woud als wolken
onweerstaanbaar
Gisteren droeg hij een werelddeel en sleepte de zee
van haar plaats
Hij tekent de achterkant van de dag, vormt hem met
zijn voeten
leent de schoenen van de nacht en wacht op wat niet komt
Hij belichaamt de dingen, kent ze, geeft ze namen
zonder ze uit te spreken
hij is werkelijkheid en tegendeel, leven en ontkenning
Waar stenen een meer vormen en luwte een stad
komt hij tot leven, al levend brengt hij de wanhoop op een
dwaalspoor, wist de ruimte van de hoop uit, danst zo dat de
aarde gaapt en bomen zich strekken
Daar komt hij en meldt dat uitersten elkaar kruisen
grift op het voorhoofd van onze tijd tekenen van magie
Hij vult het leven zonder dat iemand hem ziet
hij verandert het in schuim en dompelt zich er in
maakt de volgende dag tot prooi en rent er wanhopig
achteraan
Ingegrift staan zijn woorden gericht op de grote Dwaling
Verwarring is zijn thuis, maar hij zit vol met ogen
Hij boezemt angst in, hij brengt tot leven
Hij roept rampen op, stroomt over van ironie
Hij pelt de mens af als een ui
Hij is de wind die niet terugvalt, het water dat niet
terugkeert naar zijn bron
Hij schept zijn soort, beginnend met zichzelf – zonder
dat hij
voorgangers heeft, hij wortelt in zijn eigen voetstappen
Hij loopt in de diepte en heeft de gestalte van de wind [8].

Mihyar wortelt net als Zarathoestra in zijn voetstappen. Toch is Adonis geen epigoon van Nietzsche maar iemand die op andere wijze hetzelfde doet, namelijk de dood van God zien als voorwaarde voor nieuwe daden en scheppingskracht. Zoals Stefan Weidner treffend opmerkt doet hij dat op volstrekt originele wijze, puttend uit de eigen Arabische traditie:

‘De uitweg die Adonis koos bestond erin niet de cultuur van het Westen over te nemen maar van het Westen te leren hoe men de eigen cultuur van binnen uit kritiseert. Precies dit kon hij van Nietzsche leren als van geen andere denker. Het bijzondere en in de Arabische literatuur tot dan toe unieke karakter van Adonis’ bundel De gezangen van Mihyar uit Damascus (1961) is op de eerste plaats uit de ontmoeting met de geschriften van Nietzsche ontstaan. […] Het opmerkelijke aan de bundel is echter dat de Umwertung geheel en al wordt voltrokken overeenkomstig de omstandigheden van de islamitische cultuur en met behulp van een grotendeels autochtone beeldspraak en mythologie. Omdat Adonis zijn eigen cultuur niet uit de positie van de andere, de westelijke cultuur kritiseert, bewaart hij de mogelijkheid deze andere cultuur eveneens te kritiseren.’ [9]

De kritiek op het Westen

Adonis vindt dat Europa veel te weinig haar eigen wijsgerige en dichterlijke traditie koestert, zich er niet door laat inspireren en verzuimt er gebruik van te maken om een brug te slaan tussen Oost en West. De Arabische wereld is verzot op poëzie en het lijkt wel of de grote Europese dichters daar meer worden gelezen dan hier: ‘Het Oosten was een bron van licht. Met de monotheïsmen is het in de praktijk een bron van duisternis en geweld geworden. In die zin is het joods-christelijke Westen alleen maar een vorm van het Oosten, goed gecamoufleerd en voorzien van een grote literatuur op het gebied van de tolerantie. Diegenen die zijn doorgegaan in het Oosten het Oosten te zien van het licht, het Oosten te zien van de schepping, diegenen die zijn doorgegaan er de glans van te zien zoals Hölderlin, Novalis, Goethe, Rimbaud, Nerval, die zijn niet kenmerkend voor het Westen. Hun dichterlijke visie, het visioen van de grote westerse dichter, is in essentie niet geaccepteerd. Het politieke Westen heeft heel prozaïsch de voorkeur gegeven aan economische en strategische doelen.’ [10]

Daarmee houdt Adonis ons duidelijk een spiegel voor, waarop als het ware het volgende geschreven staat: ‘Europeaan, lees uw denkers en uw dichters, houd ze in ere, gebruik ze om u zelf en andere culturen beter te begrijpen en verzuim niet uw beleid te richten naar wat zij hebben gezegd en uw politiek daarop te funderen.’ [11]

Hölderlin over Oost en West

Misschien is het goed Adonis’ suggestie uit te werken aan de hand van Hölderlin, in wiens denken de verhouding tussen Oost en West een belangrijke rol speelt. Hölderlin wil dat Duitsland Europa de weg wijst en ‘weerloos’ raad geeft hoe Europa tot een zelfde bloei kan komen als het antieke Griekenland dat voor hem het grote voorbeeld is. Griekenland is volgens hem ooit te gronde gegaan omdat het er niet in slaagde het oriëntaalse dat het wezen van zijn karakter uitmaakt in goede banen te leiden. Die orientalische Bildung is het verlangen één te worden met de kosmos en zich te laten verzengen door het vuur van de hemel, door de zon of door de bliksem.

Dit nobelste verlangen te versmelten met het absolute is echter niet leefbaar wanneer het niet helder wordt gepresenteerd. Klarheit der Darstellung is het (typisch Duitse?) vermogen dingen te organiseren. Zonder absolute substantie is organisatietalent echter niet veel meer dan steriliteit en bureaucratie. En precies dat is wat Hölderlin Duitsland kwalijk neemt. Duitsland zou zijn organisatietalent in dienst moeten stellen van het absolute door het absolute naar het aardse terug te buigen, de maatschappij volgens het verlangen in te richten, en instituties en organisaties in het leven te roepen die ervoor zorgen dat het menselijke leven zich naar het absolute richt zonder zich erdoor te laten verzengen.

Europa kan opnieuw tot bloei komen wanneer Duitsland zich de Griekse erfenis opnieuw eigen maakt en ordent, en ziet dat de kern van het Griekse denken iets oriëntaals is: streven naar versmelting met het absolute. Om dit beter te begrijpen kan men kijken naar Hölderlins interpretatie van Empedocles, de beroemde filosoof uit de Oudheid. Deze slaagde er niet in zijn hang naar het absolute concreet maatschappelijk, sociaal en politiek gestalte te geven en stortte zich daarom in de Etna. De vulkaan gaf hem wat hij ten diepste verlangde: te sterven en in zijn liefdesdood te versmelten met het absolute. Hölderlin kritiseert niet alleen het Duitse maar ook het Griekse, want precies tegen deze hang naar de afgrond heeft hij zich verzet en geprobeerd het verlangen om te buigen zonder het op te geven, het te benutten als bron van energie en het te richten op helderheid en organisatietalent, op de talige articulatie van het absolute als uitgangspunt voor de inrichting van Europa, dat langs deze weg kan komen tot het vrije gebruik van het eigene.

Deze reflecties over extase en nuchterheid moeten voor Adonis wel belangrijk zijn en ik kan hem alleen maar gelijk geven wanneer hij het Westen eraan herinnert dat hier aanknopingspunten liggen voor een nieuwe dialoog tussen Oost en West en voor het cultuurbeleid van de toekomst. Dat alles lijkt mij ook mee te spelen in dit gedicht:

Vandaag heb ik mijn taal
Ik heb mijn rijk verwoest.
Ik heb mijn troon, mijn pleinen en hallen gesloopt.
En ben op zoek gegaan, gedragen door mijn long.
Ik onderwijs aan de zee mijn regen.
Ik breng de zee mijn vuur en mijn haard
En schrijf op mijn lippen de komende tijd.
En vandaag heb ik mijn taal,
Mijn grens, mijn aarde, mijn teken,
Ik heb mijn volken die mij voeden met hun radeloosheid
En bij mijn ruïnes en vleugels verlichting begeren [12].

In dit gedicht gaat Mihyar uit van het failliet van de bestaande politieke en sociale orde in zijn omgeving. Het land is verwoest en het gezag heeft zijn geldigheid verloren. Maar de natuur staat buiten de geschiedenis. Zij is beeld van het absolute en geeft de dichter de gelegenheid een nieuwe zin te stichten. Hij kan met haar versmelten zoals de regen in de zee valt of zich door haar laten afkoelen zoals water vuur uitdooft. Alles draait om de taal en het lichaam. De aarde kan zich door het woord vernieuwen en de grondslag vormen voor een nieuwe tijd die door de dichter wordt verkondigd aan de radeloze mensen die van hem verlichting begeren en ontvangen. Want zoals Hölderlin zegt: ‘Ondergang is overgang.’ Het einde van de huidige tijd betekent niet het einde van de wereld maar een nieuw begin en de verlorenheid leidt tot een nieuw verbond.

Andalusië en het cultuurbeleid van de toekomst

Heel wat steden en landschappen spelen een rol in de poëzie en in het denken van Adonis. Allereerst zijn geboortedorp Kassabine waar hij regelmatig naar terugkeert en waar hij wil sterven. Vervolgens de steden waar hij woont of heeft gewoond en waar hij gedichten over heeft geschreven of interviews over heeft gegeven zoals Beiroet, New York en Parijs. En dan zijn er nog de zee, vooral de Middellandse Zee, de woestijn en… Andalusië.

Andalusië kennen we als geliefd vakantieoord (Costa del Sol, Costa de la Luz) met toeristische trekpleisters als het Alhambra in Granada en de Grote Moskee in Cordoba. Deze moskee werd in de achtste eeuw gesticht door Abd ar-Rahmân ad-Dâkhil (= de immigrant), nadat deze uit Damascus was gevlucht om aan de moordenaars van zijn dynastie te ontkomen. Over deze heerser, die ook gedichten heeft geschreven [13], heeft Adonis op zijn beurt een gedicht geschreven. En hiervan houdt iedereen, hoewel zijn werk in de regel de publieke opinie verdeeld houdt en in de Arabische wereld dus grote voorstanders en hevige tegenstanders kent. Het gedicht vertolkt kennelijk als geen ander de betekenis van het Oosten voor het Westen en eindigt zo:

Het Andalusië van de diepten

Een Andalusië dat opstijgt vanuit Damascus
En het westen de oogst van het oosten brengt.
[…]
Als een minnaar die uitbarst in opstandigheid
In de hartstocht van jeugd en verlichting
Stelt hij het Andalusië van de diepten in
Bouwt hij voor de wereld deze nieuwe tempel
En alle verten zijn een boek in zijn naam
En alle verten zijn gezang in zijn naam [14].

Het Andalusië dat Adonis noemt kennen wij niet helemaal. Toegegeven, we kunnen denken aan de Cante Jondo, de poëzie van Lorca en de filosofie van Zambrano, maar het Andalusië waar Adonis aan refereert is op de eerste plaats het Andalusië onder moorse heerschappij dat bijna even groot was als het huidige Spanje, en waar joden, christenen en moslims in vrede samenleefden. Hier primeert dus een dichterlijk visioen, hoewel er meer historische feiten zijn om dit visioen te onderbouwen dan men op het eerste gezicht wellicht zou denken [15].

Het visioen is vooral gericht op de betekenis van zijn stichter voor de toekomst en op de manier waarop Abd ar-Rahmân zijn ervaringen als balling heeft verwerkt. Deze is gekomen tot een nieuwe verstandhouding tussen Oost en West, met alles wat daar volgens Adonis aan vastzit:

‘Abd ar-Rahmân wijst aan de ene kant op ballingschap en emigratie want hij moest nadat zijn dynastie in het Oosten van de Arabische wereld was uitgeroeid naar Andalusië vluchten. Aan de andere kant wijst hij juist door zijn verbinding met de ballingschap op de verhouding tussen het eigene en het andere. De ballingschap wordt in het gedicht tot vaderland waarin het eigene waarvoor hij was gevlucht wordt teruggevonden en door de ballingschap tot bloei komt. Bijna alsof de ontworteling niets anders is dan een andere manier om te wortelen of de hoogste vorm ervan. Verder, tenminste volgens het ideaal van de poëtica in dit gedicht, ligt de verhouding van het andere tot het vreemde niet alleen in de toenadering en de opening ten opzichte daarvan, maar is het andere een wezenlijke dimensie van het eigene. Het eigene voltrekt zich in werkelijkheid alleen maar door dit andere heen en kan zichzelf eigenlijk alleen maar door het andere heen ervaren. Het andere is niets anders dan de keerzijde van het eigene.’ [16]

Adonis ziet in de stichtingsgeschiedenis van Andalusië veel meer dan alleen een historische gebeurtenis. Voor hem is dit de inspiratiebron voor een toekomstig cultuurbeleid dat een antwoord geeft op de migratiestromen die gepaard gaan met de globalisering en dat een middel aanreikt om die stromen in goede banen te leiden en tot vertrekpunt te nemen voor een nieuwe cultuur. Het dichterlijke visioen van het Andalusië van de diepten geeft inhoud aan verantwoord mondiaal burgerschap omdat het de interculturele dialoog en culturele diversiteit concreter maakt. Bij Adonis zijn deze begrippen niet langer neutraal geformuleerde beleidsintenties, maar levende begrippen met poëtische inhoud:

‘De horizon van al-Andalus huldigt geen alleenrecht en geen dominantie, wel coöperatie en verscheidenheid, in een wereld waarin de natuur toeziet op de techniek en waarin de “mythos” de profeet is voor de “logos”. Ik ben ervan overtuigd dat kunst en creativiteit zich in deze horizon moeten bewegen. Het cultuurbeleid van de wereld die nog komen moet, moet precies hierop gestoeld zijn. We spreken dan van een universele cultuurpolitiek, uitgaande van creativiteit en kunstwerken die voor de mens horizonten openen. Deze geven hem de gelegenheid op te stijgen tot een universeel menselijk niveau. Of, in de optiek van de Arabische mystiek: elk mens moet een klein universum kunnen zijn waarin het grotere universum besloten ligt.’ [17]

 

Noten

[1] Anne Wade Minkowski, ‘Biographie d’Adonis’, in: Alain Jouffroy (red.), Adonis, un poète dans le monde d’aujourd’hui, Parijs, 2000, blz. 202-286.

[2] Ninar Esber, Conversations avec Adonis, mon père, Parijs, 2006, blz. 40.

[3] A.w., blz. 128-129.

[4] Adonis, Mémoire du vent. Poèmes 1957-1990, Parijs, 1991, blz. 189-190.

[5] Adonis in een interview met Stefan Weidner, in diens …und sehnen uns nach einem neuen Gott… Poesie und Religion im Werk von Adonis, Berlijn, 2005, blz. 151.

[6] Adonis, Identité inachevée, Monaco, 2004, blz. 11.

[7] Adonis (e.a.), Brug tussen twee culturen. Arabische en Nederlandse poëzie gebundeld, Amsterdam, 1992, blz. 31-32.

[8] A.w., blz. 30.

[9] Weidner, blz. 142.

[10] Adonis, Identité inachevée, blz. 31.

[11] Ronald Perlwitz, Die Nation der Dichter: Novalis – Hölderlin – Adonis, www.iablis.de.

[12] Adonis, Die Gesänge Mihyârs des Damaszeners. Ausgewählte Gedichte 1958-1965, Zürich 1998, blz. 39. Adonis, Chants de Mihyar le Damascène, suivi de Singuliers, Parijs 2002, blz. 80-81.

[13] Georg Bossong, Das Wunder von al-Andalus. Die schönsten Gedichte aus dem maurischen Spanien, München 2005, blz. 51-52.

[14] Adonis, Die Gesänge Mihyârs des Damaszeners, blz. 129.

[15] María Rosa Menocal, De gouden eeuwen van Andalusië, Amsterdam, 2006. Het is de vraag of Andalusië naar de huidige Europese maatstaven het optimum belichaamt van tolerantie en culturele diversiteit. Dit doet het in elk geval wel naar middeleeuwse maatstaven, zeker wanneer men het vergelijkt met de heerschappij van de katholieke koningen en de Inquisitie die erop volgden.

[16] Adonis in Weidner, blz. 154-155.

[17] Adonis, Voorbij de grenzen van oost en west, www.jehat.com.