Frank Saenen*

Identiteit, er is geen ontkomen meer aan. Waar men ook gaat langs Vlaamse wegen (en ver daarbuiten), gij zult botsen op uitspraken, campagnetaal, oordelen… die van dichtbij of veraf te maken hebben met identiteit. Je wordt ‘gelezen’ volgens dé identiteit die de andere in jou meent te zien, en wordt zo essentialistisch bekeken en ‘opgevat’. Afhankelijk van wie die andere is zal je eerder gelezen worden op basis van jouw gender, of sociaaleconomische positie, leeftijd, etnische herkomst, geloof, diploma, politieke voorkeur …. Allemaal referentiekaders waarbinnen een mens wel ergens een plekje kan krijgen. Zo ben je misschien én vrouw, én rijk, van zeer middelbare leeftijd en Mexicaans, en bovendien een rooms-katholieke en conservatieve bedrijfseconome. Of anders een non-binaire jonge middenklasser uit de Randstad, een atheïst en milieuactivist die bezeten is van filmmontage.

Toen de Vlaamse journalist Marc Reynebeau begin deze eeuw de term lasagne-identiteit muntte, trachtte hij in een treffende metafoor de meervoudige identiteit van mensen te duiden, waarbij de optelsom van de verschillende lagen of verdiepingen van de lasagne een mens uiteindelijk maakt tot wat die eigenlijk is.

Dit alles is helemaal geen nieuws. Toch sta ik er hier bij stil, omdat ik soms steeds meer de indruk krijg dat het voor heel wat mensen alsmaar moeilijker lijkt om anderen niet enkel tot één verdieping van de lasagne te reduceren. Je riskeert snel tot een moslim of een atheïst herleid te worden. Tot een witte/blanke of een Rus, een openbaar vervoer-gebruiker (in Vlaanderen vaak aangevoeld als iets of wat zielig) of een veganist, een ambtenaar of een langdurig werkloze, een villabewoner, onderdeel van een kroostrijk gezin, neoliberaal of iemand met wortels in het land van waaruit men Covid19 heeft geëxporteerd naar de rest van de wereld (zie the China virus in Trumpiaanse betekenis).

Het wordt vooral vermoeiend als de andere selectief blind lijkt te (willen) zijn voor al die andere lasagneverdiepingen. Een voorbeeld dat ik regelmatig zelf mag ondervinden is mijn niet-nationalistisch zijn, en laat dat nu net in… Vlaanderen zijn. Ik erken het Vlaams-zijn als een van mijn persoonlijke lasagnelaagjes. De media die we op dit kleine plekje in de wereld samen consumeren, de huisstijl qua wonen en gebruik van de openbare ruimte, gastronomie, plantrekkerij, de wereldkampioen qua dichtheid van kruisjes en kapelletjes in het landschap, en naar verluid ook de noeste arbeid die een Vlaming zo zou kenmerken. Daarnaast meen ik toch ook enkele dingetjes te begrijpen van de Vlaamse ontvoogdingsstrijd met haar wortels in de negentiende eeuw. Maar dit Vlaams zijn is helemaal niet de bovenste verdieping. Het bevindt zich op min of meer hetzelfde niveau als de andere laagjes, een laagbouw dus.

Maar net de laagbouwbewoner lijkt soms verdacht. Hij zou zich schuldig maken aan identitair relativisme. De niet-nationalist wordt door de nationalist als een anti-nationalist beschouwd, als iemand die op onnatuurlijke wijze de nationale identiteit probeert te loochenen. Natuurlijk is dit even onzinnig als de bewering dat elke atheïst per definitie een anti-theïst zou zijn, quod non. Ik wil me niet hoeven af te vragen aan de hand van welk laagje de andere mij precies wil kennen, aanhoren, lezen. Ik hou niet van lasagnefobie. Ik denk dat ik toch maar voor ratatouille ga. Of voor de hutspot, dat ruikt toch al wat Vlaamser.