Branko Milanovic*

 

De Industriële Revolutie in Noordwest-Europa, bestudeerd in talloze artikelen en boeken, voltrok zich voornamelijk van binnenuit, door voort te bouwen op de Commerciële Revolutie van de Middeleeuwen, door wetenschap onmiddellijk in te zetten voor economisch gebruik, en door nieuwe technologie te scheppen. Maar de Industriële Revolutie in dit deel van de wereld ging echter gepaard met, of werd misschien zelfs versneld door, vier kwalijke ontwikkelingen elders.

De eerste was de kolonisatie van veel niet-Europese gebieden in de wereld. Europese landen grepen de politieke heerschappij over het grootste deel van Afrika, Azië en Oceanië, en gebruikten die heerschappij om te profiteren van de natuurlijke grondstoffen en goedkope (of gedwongen) arbeid. Dit vormt de zogeheten ‘overdracht zonder tegenprestatie’, waarvan de omvang veel is bediscussieerd, al lijdt het geen twijfel dat die aanzienlijk was. Angus Maddison stelt dat die overdracht van India naar het Verenigd Koninkrijk, en van Java naar Nederland, tussen de 1 en 10 % bedroeg van het bruto binnenlands product van de kolonies. Utsa Patnaik denkt dat het veel meer was, en dat het in belangrijke mate bijdroeg aan de Britse take-off,  en tot wel een derde bijdroeg aan de fondsen die voor investeringen werden ingezet.[1]

De tweede kwalijke ontwikkeling was de trans-Atlantische slavenhandel, die bijdroeg aan de winsten van degenen die de handel beheersten (voornamelijk handelaren in Europa en de Verenigde Staten), en van degenen die de gedeporteerde slaven gebruikten op plantages in Barbados, Haïti, het zuiden van de Verenigde Staten, Brazilië, enzovoort. Ook dit was duidelijk een waardevolle ‘overdracht zonder tegenprestatie’

De derde kwalijke ontwikkeling, waarop onder anderen Paul Bairoch en Angus Maddison wezen, was dat de noordelijke landen technologische vooruitgang elders ontmoedigden, door regels op te leggen die henzelf bevoordeelden (verboden op de productie van verwerkte producten, scheepvaartwetten, macht over monopolies, zeggenschap over binnenlandse handel en nationale begrotingen, enzovoort). Zij worden samengevat in de term ‘koloniaal contract’, bedacht door Paul Bairoch. Zo uiteenlopende landen als India, China, Egypte en Madagaskar vallen hieronder. ‘De-industrialisatie en het gegeven dat winsten uit uitvoer waarschijnlijk werden ingepikt door buitenlandse tussenpersonen hebben geleid tot een rampzalige terugval in de levenstandaard van de grote massa Indiërs’.[2]

Deze kwalijke ontwikkelingen werden, en worden nog steeds bediscussieerd, en hoewel kennisnemen ervan moet worden aangemoedigd, hebben zij geen directe politieke of financiële gevolgen voor de wereld van vandaag. Ideeën die af en toe opduiken voor financiële compensatie voor deze kwalijke ontwikkelingen zijn vergezocht en niet te verwezenlijken. Evenmin is het mogelijk de ‘daders’ en de ‘slachtoffers’ duidelijk te identificeren.

Maar dit is niet het geval voor de vierde kwalijke ontwikkeling, de ophoping van CO2 in de atmosfeer, en bijgevolg de klimaatverandering die hoofdzakelijk het gevolg is van de ontwikkeling van de industrie. Deze vierde kwalijke ontwikkeling is een hedendaags probleem. Het is niet eenvoudig een probleem uit het verleden dat kan worden bestudeerd en bediscussieerd, maar waaraan niets meer kan worden gedaan. De reden is dat nieuwe industriële productie blijft bijdragen aan het probleem van klimaatverandering. In die mate dat voormalige Derde Wereldlanden nu een inhaalslag maken en de ‘oude’ rijke wereld bijhalen, zijn het de snel industrialiserende landen in Azië, evenals die landen die recent grote olievoorraden hebben ontdekt (zoals Guyana), die aanzienlijk bijdragen aan de hoeveelheid CO2. In elk geval veel meer dan in het verleden. China, bijvoorbeeld, kent de grootste uitstoot van CO2. (Het is helemaal niet duidelijk dat landen de belangrijkste ‘partij’ in dit probleem zijn, want het zijn de rijken die de meeste uitstoot veroorzaken. Dit onderwerp heb ik elders besproken[3], en laat ik hier terzijde.)

Wanneer de zich recent ontwikkelende landen dan verantwoordelijk worden gehouden voor hun aandeel in de jaarlijkse uitstoot (dat wil zeggen, in de jaarlijkse toevoer van uitstoot), alsof de verantwoordelijkheid voor het vroegere aandeel in de uitstoot er niet toe doet, dan zou dit de groei van de zich ontwikkelende landen vertragen en hen ten onrechte de schuld geven. De bestaande uitstoot is een opstapelingsprobleem. Het is er omdat in het verleden de wereld, dat wil hier zeggen: de tegenwoordig rijke landen, zoveel uitstootte dat we nu een probleem hebben. Met andere woorden, klimaatverandering kan niet worden afgedaan als een probleem van de huidige toevoer, en zelfs niet op de eerste plaats.

Dit geldt in het bijzonder voor landen die nu arm zijn, en in het verleden niet hebben bijgedragen aan de uitstoot. Hen de schuld geven betekent hun groei vertragen, en het ondermijnen van het terugbrengen van de armoede in de wereld. Een arm land dat per jaar 100 eenheden CO2 uitstoot kan niet worden behandeld als een rijk land dat in hetzelfde jaar 100 eenheden CO2 uitstoot. Het rijke land draagt meer verantwoordelijkheid, vanwege de uitstoot in het verleden.  (Of er een rechtstreeks verband bestaat tussen de netto uitstoot van een land en het huidige bruto binnenlands product weet ik niet – maar dat er een samenhang is wordt algemeen erkend.) Zo zou volgens elke opvatting van eerlijkheid een rijk land zich ofwel moeten verplichten jaarlijks absoluut veel minder uit te stoten dan een arm land (en alleen al daardoor zouden de inkomsten van een rijk land afnemen), dan wel arme landen te compenseren voor alle inkomsten die zij missen wanneer zij, om de uitstoot te beperken, afzien van olieproductie of industriële productie.

Rijke landen zouden ofwel veel minder moeten uitstoten (per hoofd van de bevolking) dan arme of zich ontwikkelende landen – idealiter, in verhouding tot de mate waarin zij verantwoordelijk zijn voor de ophoping van CO2 – ofwel de arme landen compenseren voor alle verlies aan inkomsten dat zij lijden door een vrijwillige beperking van de productie.

Dit betekent, dat rijke landen ofwel hun inkomensniveaus omlaag moeten brengen, ofwel aanzienlijke bedragen moeten overhevelen naar arme landen. Geen van beide is politiek haalbaar. Het eerste scenario zou een afname per hoofd van de bevolking van het bruto binnenlands product met een derde of meer inhouden. Geen enkele politieke partij in de westerse wereld gaat stemmen winnen met het voorstel de inkomens te verminderen met een paar keer zoveel als werd ervaren tijdens de recessie van 2007-2008. Het tweede scenario is al even onwaarschijnlijk, want het zou voor onbepaalde tijd de overdracht van miljarden zo niet triljoenen dollars inhouden.

Omdat rijke landen geen van deze beide dingen kunnen doen, en de moraalridder willen blijven uitgangen bij het bespreken van de problematiek, worden we getrakteerd op taferelen zoals onlangs bij een interview van de BBC, waar de president van Guyana de les werd gelezen over de mogelijkheid dat Guyana miljoenen tonnen CO2 zou uitstoten wanneer nieuwe olievoorraden zouden worden geëxploiteerd.[4] Voor de recente ontdekking van olie bedroeg het bruto binnenlands product van Guyana ongeveer $ 6 000, of in termen van koopkrachtpariteit ongeveer $ 12 000; het eerste bedrag is ongeveer een-achtste van dat in het Verenigd Koninkrijk, het tweede een kwart. De levensverwachting in Guyana is tien jaar lager dan in het Verenigd Koninkrijk, het gemiddeld aantal schooljaren bedraagt 8,5, tegenover 12,9 in het Verenigd Koninkrijk.[5]

De conclusie luidt als volgt: als rijke landen niet bereid zijn iets wezenlijks te doen om de klimaatverandering aan te pakken en hun verantwoordelijkheid te nemen, moeten zij niet aan morele dikdoenerij doen om anderen af te houden van zich verder ontwikkelen. Anders is de schijnbare bekommernis om de ‘wereld’ niets anders dan een manier om de aandacht te verleggen, en mensen in verwerpelijke armoede te houden. Want het is logisch onmogelijk om tegelijkertijd  (a) de moraalridder uit te hangen, (b) niets te doen als reactie op verantwoordelijkheden uit het verleden, en (c) te beweren voorstander te zijn van het terugbrengen van armoede in de wereld.

 

 

(Vertaling: Herman Simissen)

 

 

Branko Milanović (°1953) is een Servisch-Amerikaanse econoom, onder meer verbonden aan de City University of New York en de London School of Economics. Hij is vooral bekend door zijn werk over inkomensverdeling en ongelijkheid. De oorspronkelijke tekst verscheen op 31 maart jl. op http://glineq.blogspot.com/ en wordt hier met toestemming van de auteur in Nederlandse vertaling gepubliceerd.

 

[1] ‘How much money did Britain take away from India? About $45 trillion in 173 years, says top economist’, BusinessToday.In, Updated Nov 19, 2018, https://www.businesstoday.in/latest/economy-politics/story/this-economist-says-britain-took-away-usd-45-trillion-from-india-in-173-years-111689-2018-11-19

[2] Paul Bairoch, De Jéricho à Mexico : Villes et économies dans l’histoire, Gallimard, Coll. «Arcades», Montréal (Qué.), , 1985, blz. 514.

[3] Branko Milanovic, ‘Climate change, covid and global inequality’, Global Inequality and More 3.0, 14 november 2021, https://branko2f7.substack.com/p/climate-change-covid-and-global-inequality

[4] ‘President Dr Irfaan Ali talks oil & gas & how it is transforming Guyana’s economy on BBC’s HardTALK’, https://www.youtube.com/watch?v=uyOo7J18aXA

[5] https://ourworldindata.org/grapher/mean-years-of-schooling-long-run