Hessel Zondag*

 

Angst in 2020

Zo staat ze voor me: haar hoofd half verscholen in een hoog opgeslagen kraag, het bovenstuk van een gewaad dat haar lichaam helemaal omsluit. Haar armen heeft ze strak over elkaar geslagen en krampachtig tegen zich aangedrukt. Moet ze iets beschermen, voelt ze zich onbehaaglijk in haar lijf? Ze lijkt wel bevroren, verstijfd. Zo staat het voor me: het beeld Angst van de Tsjechische beeldhouwer Otto Gutfreund (1889-1927) in het Praagse museum Veletrzni Palac. Een vrouw opgesloten in een kleed van angst. Angst die haar gijzelt, verstikt, opsluit, omsingelt. Aan haar lot overgeleverd wacht ze verstijfd op wat zal komen.

Foto 1. Angst, Otto Gutfreund

Foto: Hessel Zondag

Angst is een ervaring die benauwt, dat zien we al in de taalkundige wortels van het woord angst. Die liggen in de Indo-Germaanse term Angh. Dit betekent vernauwen, beperken, ook een pijnlijke druk op borst en keel. Angh is verwant met woorden die verwijzen naar beklemmen of verwurgen. Het zijn allemaal aanduidingen van een pijn die wordt veroorzaakt door het bekneld raken van een deel van het lichaam. We zien het terug in het woord Angina voor een pijnlijke keelontsteking. Angst grijpt je bij je strot.

Er zijn velerlei angsten: van angst voor de dood tot angst voor spinnen; van angst voor je buurman die je altijd chagrijnig aankijkt tot angst voor vaccinatie; van angst voor alles wat met het getal acht te maken heeft tot angst om je over te geven aan de slaap. Hoe verschillend angsten kunnen zijn wordt goed uitgedrukt in het gedicht Vrees van Hendrik Marsman: ‘waarvoor ben ik bang? / ik ben bang voor het uur / dat de dood mijn lichaam ontbinden zal / en mijn ziel wordt gezet in het vuur. / ik ben bang dat ik staan zal tegen den muur / en dat de kogel niet missen zal. / ik ben bang, dat ik noch in den duur / noch daarna in de schaduwen van het Dal / den weg naar het hart des levens / meer vinden zal –  // ach, de vreezen zijn zonder tal’[1].

Wat al die angsten gemeenschappelijk hebben is een onrustig gevoel dat betrekking heeft op een voorstelling van naderend onheil, waar je niet tegen opgewassen bent[2]. Angst, al is het gevoel soms nog zo vaag, waarschuwt je voor een onontkoombare bedreiging van je welzijn, een bedreiging die betrekking kan hebben op alles wat je aangaat. De aard van de dreiging is vaak weinig specifiek. Dikwijls kun je nauwelijks een bron of oorzaak voor angstgevoelens aanwijzen. Ook heb je meestal niet veel zicht op hoe die onrust zich zal ontwikkelen of eindigen. Kleine aanwijzingen van iets dreigends kunnen met behulp van ons vermogen tot verbeelden en inbeelden maximale vormen aannemen. Dat zoiets buiten proporties is weet je eigenlijk wel, maar angst valt niet te loochenen, angst zit in je. Qua intensiteit kan angst variëren van een licht zeurende rusteloze stemming tot een gevoel van paniek waarbij je een onmiddellijke catastrofe bevroedt.

Angst is op zichzelf angstaanjagend, angsten zijn emoties en stemmingen die zich verdubbelen. Wanneer je beangstigd bent voel je een noodzaak tot handelen én ben je daartoe niet in staat, juist omdat angsten vaak moeilijk te vatten zijn. Bij angsten weet je niet wat je moet doen. Angst kent een sterk element van machteloosheid, angst verlamt. Juist het ontbreken van controle maakt angst tot een beangstigende ervaring.

Angst moet worden onderscheiden van vrees. Bij vrees is sprake van een acute dreiging en een duidelijk te omschrijven gevaar. Je staat op het punt een weg over te steken, je hebt al een voet op het asfalt staan en er komt onverwachts een vrachtauto aan. Dit is een dreiging waaraan niet valt te twijfelen en waarbij een duidelijke oorzaak is aan te wijzen. Vrees is rationeel, dat wil zeggen dat het gevoel (je ervaart vrees) te toetsen is aan de werkelijkheid (er komt een vrachtauto aan). Bij een dergelijke dreiging kun je iets doen: je schielijk op het trottoir terugtrekken of een sprintje trekken. Bij vrees ben je in staat effectief te handelen, dit in tegenstelling tot angst, dat vervult met onmacht. Met het verdwijnen van het gevaar is de vrees verdwenen. Daarna is er opluchting en hoogstens nog enige schrik achteraf.

Anno 2020 wordt angst vaak gezien als een mentale stoornis die haar oorsprong vindt in een afwijking in de hersenen. Een angststoornis is een neurologische aandoening die met medicijnen en psychotherapie wordt behandeld. Het toonaangevende handboek in de psychiatrie, de DSM (afkorting voor Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders) besteedt in zijn laatste editie ongeveer 60 van de 1200 pagina’s aan angststoornissen. Daarbij kun je denken aan agorafobie (thuisblijven omdat je bang bent voor openbare plekken zoals pleinen, treinen en winkels); sociale fobie (het vermijden van contacten met andere mensen omdat je bang bent niet aardig gevonden te worden) en hypochondrie (gewone gewaarwordingen aan het lichaam zoals jeuk of een korte pijn ervaar je als het teken van een ernstige ziekte). Tel je aandoeningen mee waarbij angst een dominante rol speelt, bijvoorbeeld depressie, stress, trauma en dwangmatige stoornissen, dan kom je tot 170 pagina’s.

In Nederland, in 2009, hadden meer dan een miljoen mensen last van een angststoornis[3]. Dit is ongeveer tien  procent van de bevolking in de leeftijd tussen de 18 en 65 jaar. In 2017 werd voor meer dan 750 miljoen euro uitgegeven aan de behandeling van angststoornissen, waarvan bijna 43 miljoen aan medicijnen[4]. En in 2018 waren naar schatting 462.900 mensen bij de huisarts onder behandeling voor een aandoening waarbij angst een belangrijke rol speelde[5]. Dergelijke aantallen noem je geen kleinigheid, er is iets aan de hand. Maar wat?

 

Angst in historisch perspectief

We zien angst nog niet zo lang als een stoornis, pas  sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw. Het klassieke Griekenland bijvoorbeeld kende nauwelijks angststoornissen. Voor de oude Grieken was angst een morele kwestie. Angst was het onvermogen vastberaden te blijven in kritieke situaties zoals de confrontatie met vijanden. Het was beschamend te vluchten en niet te vechten. Wie zich in tijden van oorlog door angst liet bevangen was laf en zonder ruggengraat, maar niet ziek. Dat wil niet zeggen dat je niet angstig mocht zijn, zoiets was onnozel. Zelfs de dappersten waren bang voorafgaand aan het gevecht, en dat was goed want dat maakte waakzaam. Iemands morele waarde hing ervan af of hij zijn angsten onder controle kon houden en niet verstijfde of het hazenpad koos. Het Christendom introduceerde een spirituele visie op angst, wie bang was had onvoldoende geloof. Angst was een uitdrukking van spirituele malaise en het geloof in God was de beste remedie. Augustinus schreef in zijn Belijdenissen de klassieke woorden: ‘Ons hart kent geen rust tot het rust vindt in U’[6]. En na een periode van geloofstwijfel waarin hij werd geteisterd door angsten noteerde hij: ‘Opeens […] stroomde er zoiets als een licht van zekerheid mijn hart binnen en alle duistere twijfels vluchtten weg’. Dat geloof ook angstaanjagend kon zijn in plaats van alleen gerust te stellen wist de kerkvader maar al te goed: ‘Van nog dieper ondergaan in de afgrond van lichamelijk genot, daarvan weerhield me alleen de angst voor de dood en voor Uw toekomstig oordeel’.

Overigens heeft het geloof nog steeds zo’n januskop. Op basis van een onderzoek naar de relatie tussen de angst voor de dood en religie, uitgevoerd rond 1980, concludeerde de onderzoeker dat het geloof de getroosten kwelt en de verontrusten troost[7].

In de zestiende en zeventiende eeuw ontwikkelden zich in Engeland en Frankrijk sociologische perspectieven op angst. Trof angst alle rangen en standen of waren angstgevoelens het lot van een specifieke klasse? Robert Burton noemde angst, in het klassieke The anatomy of melancholy, een fundamenteel onderdeel van de menselijke natuur. Angstgevoelens waren een universele beproeving die niemand bespaard bleef. Ze troffen zowel degenen die op de troon zaten als die zich in as wentelden.

Volgens de Franse filosoof  Montaigne daarentegen waren angstgevoelens maatschappelijk ongelijk verdeeld. Angsten waren vooral een kwaal van degenen die het goed ging. Zij verkeerden voortdurend in angst hun geld, huizen en landgoederen te verliezen. Dit ontnam hen de lust te eten, drinken en genieten. Van dergelijke angsten hadden de slaven en de armen, die nauwelijks have en goed hadden, geen last. Omdat zij weinig te verliezen hadden gingen ze blijmoedig door het leven. In de achttiende eeuw kunnen we de eerste tekenen waarnemen van het medicaliseren van angstgevoelens, zij het op een schaal onvergelijkbaar met die anno 2020. De zenuwen werden ontdekt en het functioneren, of beter gezegd het disfunctioneren daarvan werd in verband gebracht met angst. Angst werd een zenuwaandoening, iemand die voortdurend nerveus was leed aan een zenuwziekte. Angst werd een kwaal van het lichaam.

Dat angst een lichamelijk gebrek was sloot een maatschappelijk perspectief op angst niet uit. Nervositeit en voortdurende gevoelens van angst waren ongemakken die vooral de leden van de gegoede klassen troffen. Degenen die onderaan de sociale ladder stonden, ‘de dwazen, de dommen en de zwakken’, waren immuun voor zenuwziekten. De associatie van angst met welvaart en sociaal succes maakten zenuwaandoeningen sociaal acceptabel. Sterker nog, het was wel chic een dergelijke aandoening te hebben.

 

Angst is geen stoornis

Het idee dat angst een lichamelijke, neurologische, aandoening is domineert het denken over angst. Maar naar angst kijken als was het een stoornis, is dat geen vorm van blikvernauwing? Behoren angsten niet tot de definiërende stemmingen en gevoelens van het bestaan? Voor de romantische filosoof Schelling was angst de fundamentele ervaring van alles wat leeft. In alle ervaringen met een angstcomponent ervaren we opnieuw de oorspronkelijke chaos van het bestaan. Schelling geeft dit religieuze betekenis. Weliswaar had God de eerste chaos onderworpen, maar soms doorbreekt die chaos de door God ingestelde orde en dan zijn we angstig.

Angsten tonen ons ten diepste onze staat van zijn, zij kenmerken het menselijke bij uitstek. Dit is een perspectief geformuleerd door de Deense filosoof Søren Kierkegaard. Voor die invalshoek is vandaag nauwelijks ruimte. Met gevoel voor ironie schrijft Gordon Marino dat Kierkegaard vandaag Xanax, een medicijn met een ontspannend en angstverminderend effect, voorgeschreven zou krijgen[8].

Maar er is een andere manier om naar angst te kijken als was het een stoornis of een onaangenaam gevoel waar we zo snel mogelijk van af moeten. Wie vrij van angsten is leeft geestloos, om nogmaals bij Kierkegaard aan te sluiten. Angst, hoe onaangenaam de ervaring ook is, maakt het leven interessanter (ze verbreedt de spanwijdte van het beleven van het bestaan); rekt de verbeelding op (ze geeft zicht op wat allemaal mogelijk is) en is functioneel (ze draagt bij aan het beoordelen van risico’s).

 

Angst en de dreiging van het niet-zijn

‘Het geheim van het leven bezorgt ons op vele manieren pijn en angst. Soms komt het over ons als een vormeloze spookverschijning en siddert de ziel onder de ergste angsten – de angst voor de monsterlijke vleeswording van het niet-zijn. Andere keren staat het achter ons, alleen zichtbaar als we ons niet omdraaien om te kijken: de waarheid met haar diepste verschrikking – dat wij haar nooit zullen kennen’. Dit citaat van Fernando Pessoa beschrijft bestaansangst pur sang[9]. Het gaat niet om angst voor een specifieke persoon of voor een gebeurtenis, maar om angst voor het leven als zodanig. Deze angst doordringt ons ervan dat ons bestaan nietig, onbeduidend en volstrekt toevallig is. Ze werpt ons terug op onszelf en dat terwijl wij tegelijk voor onszelf een raadsel zijn. We zijn angstig, die angst zit in ons, we moeten het daarbij met onszelf doen en we weten niet wat we aan onszelf hebben.

Een dergelijke stemming ontheemt, we worden gewaar dat wij niet thuis zijn in het leven. De alledaagse vertrouwdheid met de dingen, het blauw van de lucht, de smaak van koffie en de anders zo familiaire gezichten van onze naasten zijn verloren gegaan. Het leven wordt unheimlich zoals de Duitse taal dat sterk uitdrukt, het leven is eng geworden. Dit is een situatie die we het liefst zo snel mogelijk ontvluchten. Terug naar huis, naar de anders bekorende blauwe lucht, naar de aangenaam bittere smaak van koffie en de anderen bij wie we ons doorgaans zo op ons gemak voelen.

Zo’n soort angstervaring kan zich eensklaps voordoen, bijvoorbeeld wanneer we ontwaken en de dag nog niet tot ons is doorgedrongen, wanneer we verkeren in de schemering tussen niet meer slapen en nog niet wakker zijn. Pessoa schetst ook deze ervaring. Hij beschrijft hoe hij verwilderd  wakker is geworden ‘onder een wurgende last van onbegrijpelijke weerzin’. Zijn zelf, dat hem het meest nabij, is hem vreemd geworden. Er speelt zich in hem iets af wat onverklaarbaar voor hem is: ‘In de duistere diepte van mijn ziel leverden onbekende krachten onzichtbaar een veldslag’. Hij walgt van het leven en alles lijkt hem leeg. Hij wordt bevrijd van deze beklemming wanneer de ochtendschemering doorzet, hij het ‘licht ziet worden in de oude, smalle straat’, en het geluid hoort ‘van de eerste tram’ en de ‘voetstappen van mijn eerste voorbijganger’. Dit klinkt hem vertrouwd in de oren en die geluiden brengen hem weer in de wereld van alledag. Dan vraagt hij zich af: ‘Welke schimmen trekken zich terug?’.

Dergelijke angsten zijn niet overbodig, noch zijn ze een teken van een stoornis. Het zijn stemmingen die aan ons bestaan beklijven, deze angsten zijn normaal. Al horen angststemmingen bij het leven, de eerste reactie is ze proberen te ontlopen of af te zwakken. Je opent je smartphone en inspecteert snel of er nieuwe berichten zijn, de onrust verdwijnt ongezien in de virtuele aandacht van en voor anderen. Ook kun je, zoals Pessoa deed (in 1930), een sigaret opsteken, maar dat is niet meer van deze tijd. Die reacties zijn begrijpelijk, wie wil niet door enige afleiding zo’n angstige stemming verdraagbaar maken?

Maar wanneer je je later niet op dergelijke ervaringen bezint, laat je dan geen gelegenheid liggen door te dringen tot de diepste poriën van je bestaan? Breng je jezelf dan niet in een staat van bewusteloosheid ten overstaan van wat je het meeste aangaat? Namelijk dat je bij voortduring omhuld wordt door dreiging van de demon van niet-zijn. Het is de ervaring van het niets, de ervaring van bestaansleegte die jengelt en zeurt wanneer je bewust-bent. Het is de ervaring dat je niet noodzakelijk, maar mogelijk bent. Je had net zo goed niet kunnen zijn.

Die ervaring van het ‘mogelijke’ neemt scherpe contouren aan bij het beleven van de toekomst. De toekomst, het volgende moment is je ten principale onbekend. Je weet niet hoe het volgende ogenblik zal zijn en hoe je dit zult ervaren. De toekomst is daarom altijd met onrust beladen. Zul je wel grip hebben op wat zich zal aandienen?

In het onbekende dat de toekomst is dient de ervaring van het niets zich opnieuw aan. Dat niets staat hiervoor dat alles kan en alles mogelijk is. Het verwijst naar ‘verschrikkingen waarvan je (nog) geen weet hebt’[10]. Verschrikkingen die zich aandienen als de bekende beren op de weg. De angst voor de vormloze en daardoor zo verontrustende toekomst is als het lopen door een onbekend bos bij nacht, waar achter iedere boom of struik gevaar kan loeren. Het dreigende kan voor, achter en opzij zijn. Je weet niet waarheen te gaan en waar je beschutting kunt vinden. Achter de struik waar je geborgenheid vermoedt kan evengoed het gevaar schuilen.

 

Angst een gezicht geven

De problemen die angstgevoelens geven worden vaak opgelost door angst een gezicht te geven. Je zet het onvatbare van het niets om in een concreet gevaar. Liever een angst om iets dan om niets, al is dat iets nog zo onwaarschijnlijk van karakter. Een concreet gevaar is te prefereren boven een ongrijpbaar niets[11]. Wanneer het onbekende dat ons voortdurend omringt je verontrust, wordt een lichte pijn in de hartstreek angst voor een ernstige hartkwaal; een receptie waar je je wat ongemakkelijk onder voelt wordt angst om af te gaan; bevreemding bij migranten uit een ver verwijderd land wordt angst voor omvolking – migranten willen de macht in ons land overnemen. Zo krijgt het mogelijke, het onbekende via de weg van een klein ongenoegen een grotesk gelaat. Al is de voorstelling van de dreiging buiten elke verhouding, het is te prefereren boven het desoriënterende van het onbekende. De verontrusting die het onbekende oproept krijgt focus. Je kunt ook zeggen dat het een poging is om van angst vrees te maken. Een poging die zal falen omdat de verankering in de werkelijkheid ontbreekt.

Horrorfilms bieden een fraai voorbeeld van een dergelijke omzetting. Onheilspellende muziek, schaduwen en geluiden wijzen op een aanwezigheid van ‘iets’ wat niet pluis is. Er is een Grote Onbekende die iets dreigends voor heeft. Met de protagonist verkeren we in angst, met hem lopen we door een onverlicht huis of een duister bos waar ‘iets’ is. Wanneer het Grote Onbekende zich aandient, ervaren we ook een zekere verademing. De angst voor het Grote Onbekende is omgezet in vrees voor iets concreets. Nog steeds is er spanning, maar die zuigende niet te adresseren nervositeit is verdwenen. De dreiging is benoembaar en opluchting is daar.

 

Angst is een gezonde intuïtie

Al zijn angsten grotendeels een product van de verbeelding, grotesk en niet realistisch, ze zijn niet per se improductief. Een sociale fobie vindt zijn oorsprong in de angst voor negatieve oordelen van anderen, maar in het leven krijgen we regelmatig kritiek en de angst daarvoor leert ons daarop te anticiperen. Onduidelijke lichaamspijn en de daardoor opgeroepen angst kan wel degelijk op een ernstige ziekte wijzen. Angst scherpt de zintuigen en heeft een hoge signaalwaarde. Het draagt bij aan het beschermen van wat we waardevol achten. We doen er wijs aan onze gezonde intuïties intact te houden. Wie geen acht slaat op zijn angsten maakt een grote kans aan het einde van de maand niet meer te leven.

En zelfs het groteske van veel angsten, de buitenproportionele voorstelling van wat kan gebeuren, is niet zonder zin. Ze zijn een demonstratie van verbeeldingskracht en fantasie, en dit is als zodanig waardevol. Kierkegaard noemde angst niet voor niets een goede leerschool, wie angstig kan zijn beschikt over een vitaal levensgevoel. Al worden we van de inhouden van die fantasieën vaak niet vrolijk en zijn de gevolgen met regelmaat schadelijk voor onszelf en anderen.

 

Opnieuw: angst in 2020

Hoe valt de eerder beschreven grote omvang van de angstproblematiek nader te duiden, wat is er aan de hand? Frits de Lange heeft het over de ‘oermythe van de moderne cultuur’[12]. In die mythe wordt een zelf opgevoerd dat zich volledig op eigen kracht, als was het een autarkische instantie, maximaal moet ontplooien. Die ontplooiing krijgt gestalte door zoveel mogelijk mee te maken. De zin van het leven bestaat uit een aaneenschakeling van opwindende belevenissen[13]. Dit wordt uitgedrukt in motto’s zoals: ‘je moet er zoveel mogelijk uithalen, je moet alles een keer meemaken’. Dit project valt helemaal onder de eigen regie, conform de eis dat alles op eigen kracht moet gebeuren. Zo wordt het leven tot een permanent belevenisproject waarover we zelf manager willen zijn, de controle op het eigen bestaan mag geen moment verloren raken.

Zo’n manier van leven, is dat niet angstaanjagend? Wie raakt niet bevangen door dit soort eisen? Je wilt eeuwige opwinding terwijl het leven vaak verveelt, je wilt het leven voortdurend controleren terwijl de maakbaarheid ervan fors tegenvalt. De combinatie van hoge eisen met geringe kansen tot verwerkelijking daarvan, leidt gemakkelijk tot gevoelens van angst. Het resulteert in de angst te falen voor de centrale opdracht van het leven.

En dat terwijl angsten niet thuishoren bij een dergelijke manier van leven. Want als angsten één ding aantonen dan is het dat je het leven niet in eigen hand hebt. Angst is het besef dat de controle over je leven je ontglipt. Het idee van de volledige ontplooiing van het zelf roept angst op in combinatie met een afgenomen tolerantie voor dit affect. De gevoeligheid voor angst neemt toe en tegelijk zijn die gevoelens en stemmingen niet te verdragen.

Wanneer je dan toch voortdurend door angsten wordt gekweld, is de suggestie dat je een neurologische aandoening hebt een functionele oplossing. Voor zo’n stoornis in het basale materiaal van je lichaam ben je zelf niet verantwoordelijk. Je hebt het gewoon niet getroffen met jezelf.

Foto 2. Citaat Karel Čapek in museum Veletrzni Palac. Foto: Hessel Zondag

In hetzelfde Praagse Veletrzni Palac als waar Gutfreund’s beeld Angst staat, staat op een zaalwand een paar meter verder in het museum een uitspraak van de Tsjechische schrijver Karel Čapek (1890-1938). Links in het Tsjechisch, daarnaast in de Engelse vertaling: ‘Life is not to have fun – it is to suffer, be enchanted, be amazed’. Het leven is niet leuk, het is lijden, maar het verbaast en betovert. Dit geldt ook voor angsten. Angsten zijn allerminst leuk, angstig zijn is lijden, maar het verbaast je en prikkelt je verbeelding.

 

1. Hendrik Marsman, Verzamelde gedichten, Em. Querido’s Uitgeverij b.v., Amsterdam, 1962.

2. Voor deze tekst is gebruik gemaakt van: Vigilius Haufniensis, Het begrip angst, Buijten & Schipperheijn Motief, Amsterdam, 2018 (Vigilius Haufniensis is een pseudoniem van Søren Kierkegaard); Allan Horwitz, Anxiety. A Short History, The John Hopkins University Press, Baltimore, 2013; Rollo May, The Meaning of Anxiety, W.W. Norton & Company Inc., New York, 1977; S. Rachman, Anxiety, Psychological Press, Hove and New York, 2004.

3. Ron de Graaf, Margreet ten Have en Saskia van Dorsselaer, De psychische gezondheid van de Nederlandse bevolking, Trimbos-instituut, Utrecht, 2010.

4. Https://www.volksgezondheidenzorg.info/onderwerp/angststoornissen/kosten/zorguitgaven#node-zorguitgaven-angststoornissen-naar-sector.

5. Https://www.volksgezondheidenzorg.info/onderwerp/angststoornissen/cijfers-context/huidige-situatie#node-prevalentie-angststoornissen-huisartsenpraktijk.

6. Aurelius Augustinus, Belijdenissen, Damon, Budel, 2009.

7. M. R. Leming, ‘Religion and Death’, Omega, 1980, blz. 347-364.

8. Gordon Marino, ‘The Danish Doctor of Dread’, New York Times, 17 maart 2012.

9. Fernando Pessoa, Boek der rusteloosheid, Uitgeverij De Arbeiderspers, Amsterdam – Antwerpen, 2005.

10. Andries Visser, Kierkegaard en ‘Het begrip angst’. Een leesgids, Buijten & Schipperheijn Motief, Amsterdam, 2018.

11. Johan Barendregt, De zielenmarkt, Boom, Meppel, 1982.

12. Frits de Lange, Heilige onrust. Een pelgrimage naar het hart van religie, Ten Have, Utrecht, 2017.

13. Gerhard Schulze, Die Erlebnisgesellschaft, Campus Verlag, Frankfurt, 1996.