Drift, augustus 2019

Herbert De Vriese * 

Voor ik met vakantie ging, had ik ze nog enkele dagen kunnen bewonderen: de bloemen in de achtertuin. Zelf gezaaid in volle grond, mengeling ‘geurende bloemen’, zaaitijd maart-juli, bloeitijd mei-oktober. Pas recent was het perkje groene ranken en plantjes veelkleurig opengebloeid tot de zee bloemen die op de verpakking beloofd werd. Het trof me plots hoe doelloos ze daar mooi en geurig stonden te wezen. Twee weken lang zou er niemand zijn om er notie van te nemen.

Een projectie, de gedachte dat die bloemenpracht voor een menselijke bewonderaar is bestemd? De bloemen redden zich wel, ze hebben onze ervaring niet nodig om te doen waartoe ze ontkiemd zijn. Dat hun betekenis gelegen zou zijn in de bijzondere schoonheid die alleen een mens kan vatten, dat schrijven wij eraan toe. Maar de bloemen bestaan ook zonder onze aandacht dapper verder en worden er in hun hart niet door geraakt. Ze hebben trouwens meer aan bijen en vlinders dan aan een tuinier die zijn eerste successen monstert.

Net die bedenking vond ik oppervlakkig. Nogmaals bekeek ik de fraaiste exemplaren, gedeeltelijk in knop, en stelde ik vast hoe zinloos ze zouden bloeien als ik weg was. Alsof ze weldra uit hun rol gingen vallen. Schitterend in de zon, maar hun ongeziene pracht vertonend aan het verblindend grote niets. Er sprak verlatenheid uit. Mijn vertrek voelde bijna onrechtvaardig. En opeens veranderden de bakstenen muren van mijn achtertuin in de koude muren van een strafinrichting, die de bloemen afsloten van de wereld, ze uit hun natuurlijke habitat haalden, en dan reddeloos achterlieten.

Dit leek mij een juister inzicht: dat wat in een tuin is aangelegd zijn bestaan pas ten volle vervult door niet op zich te zijn, maar te zijn voor een ander. Die ander is een mens die er zorg en tijd aan besteedt en er in een genadig ogenblik de schoonheid van ontwaart. Zo verkrijgen bloemen een unieke manier van verschijnen die ze in de natuur niet vanzelf hebben. Ze bestaan voortaan met die inherente mogelijkheid om door een mens opgemerkt en bewonderd te worden, dat is het doel waartoe ze hier geplant zijn. In een tuin heerst dus een ander regime van zijn, één waardoor de dingen pas zijn wat ze zijn als ze in verbinding staan met een menselijke betekenisgever.

Tot op zekere hoogte valt de dynamiek van de menselijke beschaving te omschrijven als een drang om de wereld tot tuin te maken. Alles wordt gewekt uit de zorgeloze slaap van het op zichzelf zijn. Alles wordt klaargestoomd en ontvankelijk gemaakt om zijn ultieme bestemming buiten zichzelf te vinden, in een hoger doel dat de mens formuleert. Laat de mensheid haar gang gaan, en binnenkort blijft er niets ter wereld over dat zomaar zichzelf mag zijn. Nog even en alles is opgevorderd om te getuigen van wat het voor de mens kan betekenen. Vanwaar toch die drang om de hele werkelijkheid, tot de verste uithoeken van het heelal, met zichzelf in verbinding te brengen?

Bizar genoeg was dat een bevrijdende verzuchting. Ik trok de deur achter me dicht, om mijn achtertuin met een gerust gemoed aan zijn lot over te laten. De stoorzender gaat met vakantie, besefte ik. De wijde wereld in. Met het vaste voornemen om eens zonder ontdekkingskoorts te reizen, en de natuur te proberen beleven als iets wat niet dient om in kaart te brengen, aan prestaties te onderwerpen, in genoeg likes opleverende foto’s te vatten of, om een beeld te kiezen dat de lus van mijn gedachten sluit, niet dient om er bloemen te gaan plukken.