Dit interview verscheen in Streven, juli-augustus 2019

Frederik Polfliet*

De Nederlandse historicus en journalist Addie Schulte (*1965) en de Vlaamse filosoof Maarten Boudry (*1984) schreven beiden een boek uit verbazing over de grote rol die doemdenken speelt in ons denken over de toekomst. Boudry ziet geen reden tot alarmisme zolang we maar vasthouden aan het beproefde recept van wetenschap, vrije markt en liberale democratie. De vooruitgang van gisteren levert zijns inziens het overtuigendste argument dat vooruitgang ook morgen mogelijk is. Schulte kijkt met evenveel scepsis naar vooruitgangsoptimisme en pleit ervoor de toekomst meer open te houden.

Frederik Polfliet legde de auteurs enkele vragen voor over welke kant het opgaat met de wereld.

Meneer Boudry (MB), in weerwil van het slechte nieuws dat dagelijks over ons wordt uitgegoten en de immense problemen waarmee we nog steeds kampen, stelt u dat we vandaag de dag getuige zijn van de grootste wereldwijde verbetering ooit van de leefomstandigheden. En dit niet alleen in materiële zin: we worden in de regel ook gelukkiger en moreel gevoeliger.  

MB: We leven op een uitzonderlijk moment in de geschiedenis. Nooit eerder leefden zoveel mensen zo lang, welvarend, gezond en vredig als vandaag. En inderdaad, onderzoek wijst uit dat we ook gelukkiger zijn dan vroeger. Het verband tussen rijkdom en geluk is niet eenvoudig en lineair, maar het bestaat wel degelijk, in tegenstelling tot wat pessimisten beweren. Dat is maar goed ook, want anders zou al die vooruitgang natuurlijk zinloos zijn. In mijn boek noem ik dat ‘tredmolenpessimisme’: het idee dat we steeds blijven doordraven, maar dat we eigenlijk ter plekke blijven trappelen, zoals een hamster in een tredmolen. Ook onze liberale vrijheden zijn belangrijke geluksmakers. Liberale democratieën slagen er het beste in om menselijk welzijn en geluk te bevorderen.

Meneer Schulte (AS), deelt u deze blijmoedige visie en lijkt het u als historicus plausibel om deze trend door te trekken naar de toekomst? 

AS: Juist ook in liberale democratieën ontstaan illiberale tendensen, die in sommige landen duidelijk de overhand krijgen. Dus die geboekte vooruitgang kan weer teniet gedaan worden. Het illiberale China is verantwoordelijk voor een groot deel van de toename van welvaart, alleen al gezien de enorme aantallen mensen. Het beeld is dus een stuk diverser en complexer dan hier geschetst wordt. Maar het zou merkwaardig en onjuist zijn om te ontkennen dat mensen steeds meer mogelijkheden hebben of dat mensen in grote delen van de wereld rijker zijn dan vroeger en ouder worden. Het gaat om de gevolgtrekkingen die je aan deze observaties verbindt. Er zijn zeker drie belangrijke kanttekeningen bij te plaatsen. Ten eerste dat die toegenomen welvaart en rijkdom zijn keerzijde heeft in de uitputting van hulpbronnen en een grote aanslag op niet-menselijk leven in allerlei vormen. Ten tweede dat geluk en morele vooruitgang helemaal geen vanzelfsprekende compagnons zijn van de materiële vooruitgang. Het is opvallend dat bijvoorbeeld Steven Pinker zegt dat mensen minder gelukkig zijn dan ze volgens hem op grond van hun materiële toestand zouden moeten zijn. Ten derde dat een groot deel van de mensen nog weinig profiteert van de welvaart en een tamelijk precair bestaan leidt. Welke van deze trends zullen in de toekomst zich manifesteren en in welke verhouding? Een onbezorgde toekomst voor iedere vorm van leven lijkt me niet de meest waarschijnlijke.

Cultuurpessimistische weeklachten en onheilsprofetieën zijn van alle tijden. Jullie stellen in het begin van jullie boeken vast dat het neergangsdenken al een tijd de wind in de zeilen heeft. Toch vallen er ook heel wat optimistische tegengeluiden te horen in academische en populairwetenschappelijke polemieken. We denken hierbij onder meer aan publicaties van Johan Norberg, Matt Ridley, Hans Rosling, en Steven Pinker. En in onze contreien zijn er opiniemakers als Rutger Bregman, Peter De Keyzer, Simon Rozendaal en Ralf Bodelier die hun vertrouwen in vooruitgang belijden. Hoe schatten jullie deze krachtsverhouding in ?    

MB: Wat het brede publiek betreft, kunnen we goed inschatten wat de krachtsverhoudingen zijn. De meeste mensen denken dat het zienderogen bergaf gaat. De Zweedse arts en hoogleraar Internationale Gezondheidszorg Hans Rosling trok met een eenvoudige quiz de wereld rond en stelde vast dat mensen géén idee hebben hoe goed het gaat de met de wereld. Dat geldt ook voor hoogopgeleide en intelligente mensen. Als je hen vragen voorlegt over wereldwijde armoede of levensverwachting of bevolkingsgroei, dan kiezen ze consequent voor het meest zwartgallige (en foutieve) antwoord. Als ik tijdens lezingen zeg dat de mondiale levensverwachting meer dan 70 jaar bedraagt, vallen mensen nog steeds steil achterover. En ze weten nochtans dat ik over vooruitgang kom spreken (lacht).

Blijkbaar domineren de pessimisten dus wel degelijk de publieke opinie. Voor elk boek dat stelt dat het goed gaat met de wereld, heb je er minstens vijf die zeggen dat het bergaf gaat, dat we ons in een crisis of malaise bevinden, of dat de ondergang ons wacht. En media besteden vooral aandacht aan wat verkeerd gaat, omdat dat sensationeler is en meer opvalt. In mijn boek toon ik ook aan hoe pessimistisch onze intellectuelen zijn, door de opeenvolgende kerstessays in De Standaard en De Morgen eens op te lijsten. Daar word je echt niet vrolijk van.

Nu, ik wil ook niet zeggen dat pessimisme ‘steeds erger wordt’, dat zou een beetje indruisen tegen mijn verhaal. In de publieke arena heeft iedereen een beetje de neiging om zichzelf de moedige underdog te wanen, die tegen de stroom durft in te roeien. Ik wil zeker niet beweren dat ik een eenzame roepende ben in de woestijn. Het klopt dat mensen als Ridley, Rosling en Pinker al enkele jaren het verhaal van de vooruitgang uitdragen. Er is een koppig tegenverhaal, wat ook niet verwonderlijk is: de bewijzen voor wereldwijde vooruitgang zijn steeds moeilijker te loochenen.

AS: Een van de stellingen in mijn boek is dat vooruitgangsdenkers en neergangsdenkers meer gemeen hebben dan ze zelf willen toegeven. Ze hebben bijvoorbeeld beiden het idee dat ze de toekomst voldoende kennen om daar iets met stelligheid over te beweren. En dat er een bepaalde lijn in te ontdekken is. Dus in die zin is er sprake van een valse tegenstelling. En zeker ook van een wisselwerking.

In de praktijk maken we natuurlijk vaak gebruik van die tegenstelling. De machtigen der aarden, zoals Bill Gates en Mark Rutte, omarmen over het algemeen de vooruitgangsdenkers. Het vooruitgangsidee is in mijn optiek nog steeds zeer bepalend in westerse samenlevingen en eigenlijk de uitgangspositie. Daar is het dagelijks leven ook van doordrenkt. Maar in het openbare en politieke debat zijn de neergangsdenkers zeer prominent aanwezig.

Meneer Schulte, u hebt het in uw boek over het onverwachte optimisme dat schuilt in het neergangsdenken. Kort na de Nederlandse Statenverkiezingen maakte redacteur Mark Chavannes in het NRC Handelsblad gewag van ‘ondergangsoptimisme’ om de overwinning van Thierry Baudet te duiden. Is dit een illustratie van uw bevinding dat doemdenken en vooruitgangsdenken twee kanten van dezelfde munt zijn?

AS: Ja, dat is een goed gevonden woord van Chavannes. De speech van Baudet was een prachtige illustratie van de kenmerken van de neergangstheorie zoals ik die in mijn boek uiteen had gezet. Het is bijna te laat, er staan cruciale waarden op het spel, de leiders zijn doof voor de werkelijke problemen, die problemen zijn door mensen veroorzaakt, en als we nu ingrijpen gloort er een prachtige toekomst. Wie niet herkent dat de neergangsdenkers bijna altijd ook een stralend vergezicht bieden, kan hun boodschap niet goed begrijpen.

MB: Als ik daar iets aan mag toevoegen: doemdenken gaat inderdaad vaak gepaard met een soort reddingsgedachte. De wereld gaan naar de knoppen¸ tenzij we ons lot in handen leggen van deze of gene heiland. De meeste doemdenkers noemen zichzelf geen ‘doemdenker’. Als je doorvraagt, zullen ze altijd wel zegen dat er nog een sprankje hoop is: als we een nieuwe Renaissance meemaken, als we collectief ontwaken. Zo verbeeldt de Duitse historicus en filosoof Philipp Blom zich in zijn boek Wat op het spel staat de komst van een tandenfee die de wereld zal doen ontwaken over het klimaatprobleem.

AS: Maar het omgekeerde geldt dus ook. De vooruitgangsdenkers hanteren ook hun dreigingsbeelden. Een optimist zonder zorgen schrijft geen boek om aan te tonen hoe goed het allemaal gaat. Ze vrezen fatalisme, cynisme, lethargie, het negeren van de lessen van de Verlichting of het terugvallen in ‘primitieve omstandigheden’ zoals Pinker schrijft.

MB: Dat klopt. Ik haal op het einde van mijn boek Franklin Delano Roosevelt aan: ‘Het enige waarvan we bang moeten zijn, is de angst zelf’. Ik vind doemdenken gevaarlijk, omdat het kan leiden tot fatalisme en cynisme, of tot remedies die erger zijn dan de kwaal. Als ik geloofde dat het vanzelf wel goed komt, zou ik niet in de pen gekropen zijn om dit boek te schrijven.

AS: Ik zou de vraag stellen of we angst wel zo moeten vrezen. Het is de angst die ook tot actie kan aanzetten en tot keuzes kan dwingen. Angst en hoop gaan ook vaak samen, zijn elkaars spiegelbeelden.

Het neologisme ‘doemdenken’ werd in 1980 door Van Kooten en De Bie in het leven geroepen om lucht te geven aan de fatalistische stemming die heerste. Toen was het vooral een allesvernietigende kernoorlog waar de mensen wakker van lagen. Jullie houden verschillende vormen van doemdenken tegen het licht (klimaatverandering, islamisering, neoliberalisme en robotisering). Een opvallend afwezig doemscenario in jullie boeken is dat van een nucleaire oorlog. Is ook wat dat betreft de wereld veiliger geworden?

AS: Ik heb het aangestipt omdat het ook mijn eerste ervaring was met het catastrofale denken. Mijn keuze om daar verder in mijn boek geen aandacht aan te schenken heeft te maken met de relatieve afwezigheid van dit onderwerp in het publieke debat en zegt niets over de reële gevaren. Die lijken me de laatste jaren juist weer toegenomen. Nog steeds is een kernoorlog de snelste manier waarop mensen wereldwijde catastrofes kunnen aanrichten.

MB: In de inleiding geef ik meteen toe dat ik niet elke denkbare catastrofe kan bespreken die de mensheid kan overvallen. De wetten van de fysica stellen ook dat er veel meer manieren zijn om iets om zeep te helpen dat om iets op te bouwen. Als je de feiten over vooruitgang bekijkt, de oorzaken onderzoekt, en dan voorzichtig extrapoleert naar de toekomst, dan moet je daar altijd een caveat aan toevoegen: ‘tenzij een onvoorziene catastrofe ons overvalt’. Een kernoorlog is daar een voorbeeld van. Een mega-vulkaanuitbarsting zoals de Toba-catastrofe is een ander voorbeeld, of een impact van een asteroïde. Nu is het wel zo dat het risico op een kernoorlog al niet meer zo groot is als tijdens de Koude Oorlog. Toen zijn we echt door het oog van de naald gekropen. Eén van mijn favoriete documentaires is The Fog of War van Errol Morris, eigenlijk een lang interview met Robert McNamara, die de Cubaanse raketcrisis op de eerste rij meemaakte. Daar luidt zijn verontrustende conclusie: ‘in the end, we lucked out’. Vorig jaar heb ik me een tijdje ernstig zorgen gemaakt om een nucleaire oorlog met Noord-Korea, toen Trump en Kim Jung-un elkaar aan het bedreigen waren. Als die een bom gooien op het nabijgelegen Seoel, kunnen er in één klap miljoenen doden vallen.

Doemdenkers horen hun eigen noodklok oorverdovend luiden, maar blijven Oost-Indisch doof bij andermans klokkengeluid’ formuleert u treffend in uw boek, meneer Boudry. Jullie benadrukken allebei hoezeer doemdenken gepolariseerd is langs politieke scheidslijnen. Wie als grootste schrikbeeld de islamisering van de samenleving heeft, wuift de opwarming van de aarde weg, en vice versa. Niet alleen woedt er een concurrentiestrijd tussen verschillende doemscenario’s ook vooruitgangsdenkers en neergangsdenkers rivaliseren. Meneer Schulte, de titel van uw boek – De strijd om de toekomst – doelt daar evenzeer op. Wat is hierbij de inzet?

AS: De strijd om de toekomst is plat gezegd een strijd om de macht. Want diegene die zegt de toekomst te kennen, heeft ook vaak een dringend advies over wat we hier en nu moeten doen. Wie het beeld van de toekomst beheerst, kan dus nu invloed en macht verwerven. Dit soort beelden zijn dus niet onschuldig, of luchtfietserij, die moeten we serieus nemen en onderzoeken.

Meneer Boudry, in uw boek stelt u duidelijk dat de klimaatopwarming de grootste ecologische uitdaging van de eenentwintigste eeuw vormt. In de weerzin van klimaatactivisten tegen bijvoorbeeld genetische manipulatie en kernenergie bespeurt u enige onwil om het probleem ten gronde aan te pakken en suggereert u dat het klimaatactivisten eerder te doen is om het bestaand economisch bestel omver te werpen. Is het klimaatdoemdenken slechts een kleiner doemverhaaltje binnen het grote allesomvattende doemverhaal van het neoliberalisme?

MB: Met die hypothese joeg ik veel groenen de gordijnen in, maar er valt wel degelijk iets voor te zeggen. Kijk, ik geloof zelf niet dat we nog 12 jaar hebben om de planeet te redden, zoals groene activisten vandaag beweren, of dat de menselijke beschaving op instorten staat als we niet onmiddellijk ingrijpen. Maar als je echt gelooft dat het zo erg gesteld is, dan is het werkelijk knettergek om kernenergie bij voorbaat uit te sluiten. Het vijf-voor-twaalf denken van de groene beweging staat in schril contrast met hun principiële ideologische opstelling. In België is dat contrast het grootst van al: we hébben al kerncentrales, die enorme hoeveelheden energie produceren zonder een gram CO2 uit te stoten. En kernenergie is de veiligste van alle majeure energiebronnen. En toch willen groenen die centrales voortijdig sluiten. Dat is van een danige dwaasheid dat je je afvraagt: geloven zijn wel écht dat de planeet naar de knoppen gaat? Of gebruiken ze die doembeelden als breekijzer om hun ideologische agenda door te drukken? De echte reden voor hun verzet tegen kernenergie, in dat opzicht, is dat kernenergie het behoud van het status quo toelaat: het voortbestaan van ons huidige geïndustrialiseerde, kapitalistische, neoliberale bestel. Daarmee is het breekijzer weg. Traditionele groenen hebben een ander ideaalbeeld van de samenleving, en daar past kernenergie niet in.

Dat strategisch gebruik van doemdenken zie je overigens ook aan de andere kant. Gelooft Thierry Baudet echt dat onze westerse beschaving in puin ligt, of dat we afstevenen op een ‘omvolking’? Of overdrijft hij die doembeelden moedwillig, om zichzelf als redder des vaderlands op te werpen?

AS: Ook ik heb in mijn boek het klimaatdenken geanalyseerd als ‘de bruikbare catastrofe’. Bij activisten als Naomi Klein is het klimaat voor een belangrijk deel een stok om het kapitalisme mee te slaan en zelfs te verslaan. Maar ook anderen maken gebruik van het klimaatverhaal om hun waarden te propageren. Dat kan een technocratische oplossing zijn, waarin nog meer techniek de door techniek geschapen problemen moet oplossen. Het kan ook een morele benadering zijn, waarin ‘wij’ door in te grijpen tegen klimaatverandering een zelfde morele status kunnen bereiken als de voorouders die tegen de nazi’s of de slavernij vochten. We kunnen dan dus door dat gedrag betere mensen worden. Dat zijn ook hele grote claims.

Ook vooruitgangsoptimisten komen niet altijd uit geheel onverdachte hoek. De bekende Zweedse denker Johan Norberg bijvoorbeeld is verbonden aan het Cato institute, een libertarische denktank, gefinancierd door de in de fossiele industrie bedrijvige David and Charles Koch. Voorts is bijvoorbeeld Matt Ridley niet alleen bioloog maar ook gewezen bankier, zetelend voor de Conservative Party en eigenaar van een steenkoolmijn.

MB: Ridley is daar openlijk over in The Rational Optimist. In zijn voormalige functie als bankier voelde hij zich mede verantwoordelijk voor de bankencrisis. En inderdaad, de gebroeders Koch hebben Cato mee opgericht. Die Koch-broers zijn ook mijn vrienden niet, vooral omwille van hun klimaatstandpunten. Maar het Cato-instituut produceert wel degelijk onderzoek. In mijn hoofdstuk over geluk bespreek ik een symposium dat ze organiseerden over geluksstudies, waaraan bijvoorbeeld ook de Rotterdamse hoogleraar Ruut Veenhoven meewerkt. Ook Johan Norberg heb ik nog nooit op pseudowetenschap of klimaatontkenning kunnen betrappen.

AS: Vooruitgangsdenken is, zeg ik ietwat speculatief, na de val van de Muur steeds meer een liberaal of neoliberaal idee geworden. En in toenemende mate dus ook een status quo verhaal. Het progressieve of sociaaldemocratische aspect ervan is in de jaren negentig verloren gegaan en die vleugel is nog steeds zoekende naar een groot verhaal.

MB: Het idee dat vooruitgangsdenkers het ‘status quo’ nastreven lijkt me nogal paradoxaal. Als je alles bij het oude wil houden, geloof je toch niet in vooruitgang?

AS: Als je ervan uitgaat dat vooruitgangsdenken de laatste tweehonderd jaar dominant is geweest, ligt dat idee echter voor de hand. Vooruitgang is in die zin meer van hetzelfde, de herhaling van een bekend recept.

MB: De ironie is dat conservatieve stemmen zich vandaag steeds meer opwerpen als voorvechters van de verlichting en de vooruitgang, omdat ze zich die na tweehonderd jaar eigen hebben gemaakt. En dat terwijl progressieven steeds meer huiveren van vooruitgangsdenken, omdat ze het triomfalistisch vinden of eurocentrisch. Dat is een merkwaardige ideologische omkering in ons publieke debat.

Jullie gaan alle twee nader in op de ideeëngeschiedenis van het neoliberalisme en constateren dat men zich heden ten dage van het neoliberalisme bedient als een catch-all–verklaring voor alles wat er mis loopt. Desalniettemin: zijn we ondertussen niet te ver afgedwaald van die oorspronkelijk door neoliberalen geopperde ‘gulden middenweg tussen socialisme en kapitalisme’?    

AS: Dat is zeker wel zo. Het is ook niet dat diegenen die neoliberalisme tot boeman verklaren met al hun grieven ongelijk hebben. Ze vinden ook wel gehoor met hun klacht dat grote bedrijven te veel speelruimte hebben gekregen. Zie bijvoorbeeld de mislukking van het voornemen van het huidige Nederlandse kabinet om twee multinationals een belastingvoordeel van 2 miljard euro te geven. Politiek en maatschappelijk protest maakte dat onmogelijk.

MB: Dat ligt eraan. In België en Nederland hebben we nog altijd een overheidsbeslag van meer dan 50%. De overheidsuitgaven voor sociale zekerheid zijn zelfs tijdens de periode van Thatcher en Reagan blijven stijgen, zij het minder snel dan voorheen. Mensen vergeten wel eens hoe log, inefficiënt en duur overheidsbedrijven vroeger waren, zoals in de telefonie en luchtvaart. En hoe machtige vakbonden de economie versmachtten. De geschiedenis van de krachtsverhoudingen tussen overheid en markt vertoont natuurlijk een slingerbeweging. Na de Tweede Wereldoorlog domineerde de overheid, vanaf de jaren zeventig kwam het zwaartepunt weer bij de markt te liggen. Dat beschrijft Paul De Grauwe mooi in zijn boek De limieten van de markt. Het zou best kunnen dat we weer een correctie naar meer overheid nodig hebben, maar ik ben daar niet zo zeker van. Wel waarschuw ik in mijn boek voor halfslachtige liberalisering, zoals bij de spoorwegen en in het onderwijs. Dat combineert vaak de slechtste van beide werelden.

Het mooie is dat we vandaag een internationaal laboratorium hebben met verschillende modellen, en dat landen elkaar nauwgezet in de gaten houden. Ik ben zelf voorstander van het Scandinavische model met een sterke overheid. Ik vind een hoog overheidsbeslag en ook hoge loonlasten geen probleem, als er wat tegenover staat. Zowat alle onderzoeken wijzen uit dat Scandinavische landen de beste plekken ter wereld zijn om te leven.

Meneer Boudry, in uw boek verwerpt u met klem een deterministische visie op vooruitgang als zou deze een historische noodwendigheid zijn. Vooruitgang ligt slechts in het verschiet als we ons daartoe inspannen. Hierbij ligt de klemtoon doorgaans op technologische inventiviteit, ondernemerschap en economische groei. Wordt in de analyse van het vooruitgangsdenken de impact van sociale en politieke strijd niet te vaak veronachtzaamd?

MB: Nee, want in het hoofdstuk over de terugdringing van racisme verwijs ik natuurlijk niet in de eerste plaats naar technologische innovatie, maar naar de burgerrechtenbeweging en de sociale strijd die werd geleverd tegen segregatie en discriminatie. En ik pleit ook voor praktijktests. Toch is ook morele vooruitgang verweven met economische vooruitgang. Slavernij werd mede afgeschaft omdat het economisch niet langer noodzakelijk was. De industriële revolutie maakte slaven- en kinderarbeid niet langer rendabel. Morele inzichten bloeien soms in het kielzog van technologische vooruitgang. Hetzelfde zal zich wellicht voordoen met dierenrechten. Als we eenmaal goedkoop kweekvlees ontwikkeld hebben, zal de dierenrechtenbeweging in een stroomversnelling komen. Steeds meer mensen zullen inzien wat er fout is aan onze huidige vleesindustrie.

AS: Van alle soorten optimisme is techno-optimisme nu waarschijnlijk het populairst. Maar technologie is een tweesnijdend zwaard. Vuur creëert en vernietigt. Digitale technieken helpen ons, maar beperken ons ook. Uit dit antwoord spreekt ook wel een bijzondere kijk op morele vooruitgang. Die ontstaat als we ons dat economisch kunnen of willen veroorloven. Als een ander dat zou zeggen, zou ik het als cynisme beoordelen.

Meneer Boudry, u schrijft dat vooruitgang eerder ondanks dan dankzij het christendom geschiedde. Nu is het ontegensprekelijk zo dat de kerk als instituut in de loop van de geschiedenis het vrije denken eerder in de weg stond. Maar werd tegelijkertijd in het christendom – mede door de integratie van het Grieks rationalisme – niet ruim baan gegeven aan het streven naar verstandelijk inzicht inzake geloofszaken, zodat het allengs de weg plaveide naar secularisatie en moderniteit?             

MB: Daar ben ik nogal resoluut in. Elke argument als zou het christendom de weg geplaveid hebben voor de moderniteit en de secularisatie, moet rekening houden met twee feiten: waarom duurde het 1000 jaar voor die kiemen tot bloei kwamen, en waarom konden de oude Grieken zonder problemen aan wetenschap en rationeel onderzoek doen, zonder dat ze ooit van het christendom hoorden? De geschiedenis kende verschillende mini-Verlichtingen, zoals in Baghdad in de Gouden Eeuw, en ook in China. Dat was allemaal zonder het christendom. Natuurlijk zochten vroegmoderne denkers in Europa aanvankelijk aanknopingspunten in de christelijke traditie, maar dat wil niet zeggen dat die kiemen daar altijd aanwezig waren, wachtend om tot bloei te komen. In mijn boek noem ik dat ‘achterafgoderij’: de projectie van moderne inzichten op religieuze teksten en tradities. Overigens vergt leergierigheid en rationeel denken geen bijzondere culturele verklaring – dat zijn biologisch gewortelde menselijke eigenschappen. Een jager-verzamelaar is perfect in staat tot verstandelijk en logisch denken over praktisch zaken. Het is eerder andersom: het zijn vaak culturele systemen die deze natuurlijke menselijke neigingen beknotten, door geloof in dogma’s, heilige boeken, overlevering en tradities. Dat bekijk ik graag vanuit het perspectief van ‘memen’: geloofssystemen evolueren vooral om zichzelf in stand te houden, en om twijfel en dissidentie te onderdrukken. Zowel het christendom als de islam waren vanuit memetisch oogpunt zeer succesvol daarin. Ze werden dominant in een groot gebied, en onderdrukten alle concurrerende systemen. Beiden waren van nature argwanend tegenover vrijdenken, rationaliteit en zelfs tegen nieuwsgierigheid.

Het lijkt me de opdracht van de intellectueel om het eigen tijdperk kritisch en onbevangen te beschouwen. Bovendien is contestatie misschien wel het wezen van vooruitgang. Maar valt de lijn tussen gefundeerde maatschappijkritiek en doemdenken wel altijd duidelijk te trekken?        

MB: Die contestatie is vaak wel erg vrijblijvend: veel intellectuelen foeteren graag op onze moderne tijd, omdat ze zichzelf erboven willen stellen en slim bevonden willen worden. Maar ze hebben geen constructief alternatief, en ze spreken elkaar vaak tegen. Kritiek op ‘het systeem’, zoals het kapitalisme, is niet constructief als je er niets tegenover weet te plaatsen, en als je vergeet dat de alternatieven hebben geleid tot collectieve verarming en zelfs bloedvergieten.

Natuurlijk vind ik wel dat we kritisch moeten blijven over de problemen van onze samenleving. ‘Normatieve ophoging’, zoals psychologen dat noemen, is een normaal en wenselijk proces: naarmate we meer vooruitgang boeken, beginnen we onze standaarden op te krikken. En dus worden we kritischer voor zaken die vroeger niet hoog op de agenda stonden. Dat is een goede zaak. Kritiek op onze moderne samenleving is broodnodig, maar het is vooral belangrijk dat we het historisch perspectief bewaren. Vroeger was niet alles beter, maar alles slechter, of toch bijna alles. Dat we al zoveel vooruitgang boekten, is voor mij het beste argument dat we ook onze huidige problemen het hoofd kunnen bieden, als we het slim aanpakken.

AS: Vroeger was niet alles slechter of beter, maar anders. Het idee dat we als het ware kunnen kiezen tussen historische tijden en dan kunnen beoordelen wat beter en slechter was getuigt niet van historisch perspectief, maar van een fixatie op het heden. Ook omdat we deels met de maatstaven van nu oordelen. En ook hier is het steeds de vraag voor wie was het beter of slechter? En zelfs wat is beter of slechter? Overigens is het zo dat als deze vermeend positieve lijnen zich voortzetten, zoals vooruitgangsdenkers verwachten, we nu eigenlijk beklagenswaardige personen zijn. We leven namelijk niet in die betere wereld die volgens hen over vijfhonderd of duizend jaar zal bestaan. Iedere keer dat we problemen denken op te lossen ontstaan er nieuwe. Het probleem van beperkte energie werd vooral vanaf de 19e eeuw opgelost door fossiele brandstoffen op te stoken, iets wat nu tot problemen leidt. Wat als vooruitgang wordt gepresenteerd bijt dus vaak in zijn eigen staart. Welke schaal problemen aannemen die uit huidige en toekomstige oplossingen voortvloeien, valt volgens mij niet te zeggen.

MB: We moeten hier toch opletten voor een soort moreel relativisme, maar dan op historische schaal. Vele maatstaven van vooruitgang zijn wel degelijk objectief. Gezond zijn is beter dan ziek zijn, overleven beter dan doodgaan, rijk zijn beter dan arm. In materieel opzicht leven wij in het land van Kokanje waarvan middeleeuwers droomden. Klimaatverandering is inderdaad een neveneffect van onze vooruitgang, maar de zegeningen van fossiele brandstoffen overtreffen ruimschoots de kwalijke neveneffecten. Dat heb ik van de fysicus David Deutsch geleerd: alle problemen zijn in principe oplosbaar, maar elke oplossing zorgt voor nieuwe problemen. Alleen wil dat niet zeggen dat het nieuwe kwaad even erg is als het oude. Anders heeft vooruitgang natuurlijk geen zin, en hadden we net zo goed armoedig, onwetend en barbaars kunnen blijven.

AS: Volgens mij valt niet te zeggen dat de huidige of toekomstige problemen per definitie kleiner zijn dan die in het verleden. En inderdaad blijft het idee van de vooruitgang altijd afhankelijk van wat in de toekomst gebeurt. Ik citeer in mijn boek de Britse historicus Bury die in 1920 schreef ‘Als er een goede reden is om te geloven dat de aarde onbewoonbaar is in het jaar 2000 of 2100, dan zou het idee van vooruitgang zijn betekenis verliezen en automatisch verdwijnen.’ Terugkomend op uw vraag, misschien is het wel zo dat iedere criticus van de moderniteit ooit het verwijt krijgt een doemdenker te zijn. Maar doemdenken of neergangsscenario’s horen er bij, ze zijn deel van die moderniteit. En ze zijn, ook al overdrijven ze vaak, nodig als tegenwicht. Daarom ben ik ook niet ten strijde getrokken tegen het neergangsdenken, maar heb ik gepoogd het serieus te nemen en te ontleden. Net zo als het idee van de vooruitgang. Want je hoeft je niet in één van die kampen op te sluiten.

Maarten Boudry, Waarom de wereld niet naar de knoppen gaat, Polis, Kalmthout, 2019, 344 blz., € 22,50, ISBN 9789463103091. 

Addie Schulte, De strijd om de toekomst, Over doemscenario’s en vooruitgang, Cossee, Amsterdam, 2019, 272 blz., € 22,99, ISBN 9789059368347.