Peter Vermeersch

De politieke en maatschappelijke verschuivingen in Centraal- en Oost-Europa hebben voor de Roma – de naam waar zigeuners zich steeds meer mee identificeren – niets dan nadelige gevolgen gehad. Werkloosheid, armoede en gratuit racistisch geweld veroorzaakten mensonterende toestanden en bitterheid in veel Roma-gemeenschappen. Toch waren de Roma niet het directe slachtoffer van een grootschalig politiek-etnisch conflict, en zo vielen ze grotendeels tussen de plooien van het wereldnieuws. In de landen van de Europese Unie (EU) heeft het tot in de tweede helft van de jaren negentig geduurd eer de Roma-problematiek, via een omweg, de media en de politiek heeft gehaald. Niet de situatie in Centraal- en Oost-Europa zelf bracht die bevolkingsgroep onder de aandacht van de westerse landen, maar wel de aangroei van het aantal Roma-asielzoekers in de EU, afkomstig uit conflictgebieden in de Balkan en ook uit de stabiel geachte kandidaat-lidstaten in Centraal-Europa.

Op die manier is ook in België een levendige discussie over de Roma ontstaan. Een collectieve repatriëring van vierenzeventig Slovaakse Roma-asielzoekers in de herfst van 1999, voorafgegaan door sensationele berichtgeving over hun aanwezigheid en door heel wat verwarring inzake procedure en politieke verantwoordelijkheid, werd zelfs bijna een breekpunt voor de paars-groene regering. Begrijpelijk, want de beslissing om uitgerekend hun uitwijzing op te voeren als hét voorbeeld van de nieuwe asielpolitiek kon worden begrepen als een manifeste miskenning van de situatie van de Roma in de landen van herkomst. Bovendien had het geheel nog een extra symbolische betekenis. Aan het woord ‘zigeuner’ kleven een aantal latente negatieve connotaties, die er in omstandigheden als deze snel toe leiden dat de Roma worden gepercipieerd als fundamenteel ‘anders’, en als een storingselement in de Europese samenlevingen.

In deze bijdrage sta ik stil bij de diverse factoren die aan de oorsprong liggen van de migratie van Roma uit Centraal- en Oost-Europa. Ik bekijk ook hoe de verhoogde publieke aandacht voor de vluchtelingen uit Tsjechië en Slovakije het heersende beeld van de Roma heeft beïnvloed. Zo was, bijvoorbeeld, de politieke en publieke discussie in de pers over de collectieve verwijdering van de Slovaakse Roma uit België niet neutraal. Ze heeft bijgedragen tot het beeld dat zich in de publieke opinie over de Roma heeft verspreid.

Identiteit en migratie

Dat er in Europa acht tot tien miljoen Roma leven, en dat de meerderheid van hen burgers zijn van landen die tot voor kort deel uitmaakten van het communistische blok, is stilaan algemeen bekend. Er blijft echter nog steeds een waas hangen over hun identiteit. Wie zijn de Roma? Vormen ze een etnische groep of een sociale categorie? En in hoeverre hebben ze iets te maken met de naïef romantische beelden die het woord ‘zigeuner’ in ons oproept?

Zoals binnen elke etnische groep (meerderheid of minderheid) zijn er onder de Roma verschillende, soms contradictorische vormen van identificatie aanwezig. Dat blijkt al uit het grote aantal namen die zij zichzelf geven. De term ‘Roma’ is maar een van de gebruikelijke namen om naar de hele groep of naar een subgroep te verwijzen. Ook hebben de Roma, in tegenstelling tot andere etnische groepen, weinig of geen tastbare symbolen van eenheid, zoals een gestandaardiseerde gemeenschappelijke taal, een afgegrensd territorium dat ze als hún gebied kunnen beschouwen, of een gemeenschappelijke geschiedenis en vaderland. Het is dan ook in zekere mate misleidend te spreken van een collectieve Roma-identiteit. Onder de naam ‘Roma’ gaat een veelheid van historische en maatschappelijke ervaringen schuil die lang niet altijd met elkaar in verband te brengen zijn. Toch hebben de Roma zelf duidelijke voorstellingen van de grenzen van hun etnische groep en subgroepen. Bovendien is in de loop van de geschiedenis de buitenwereld hen beginnen te beschouwen als één groep, en dat heeft het proces van etnische groepsvorming versterkt. Die categorisering is vooral gebeurd op basis van de negatieve karakteristieken die aan hen werden toegeschreven.

Sinds het einde van de jaren zestig heeft zich stilaan een beweging ontwikkeld die erop gericht is de bestaande negatieve vooroordelen te bekampen en verbondenheid tussen alle Roma in de wereld te benadrukken. Die beweging is gegroeid uit het besef dat de Roma zich overal in een soortgelijke maatschappelijke positie bevinden, en dat ze vaak met dezelfde discriminerende handelingen of racistische vervolging worden geconfronteerd. Zo wordt ook de ‘holocaustervaring’ van de Roma steeds vaker naar voren geschoven als een gemeenschappelijk trauma. Een belangrijke datum voor deze beweging is 8 april 1971, toen in Londen voor het eerst het World Romany Congress bijeen is gekomen. Daar beslisten vertegenwoordigers van gemeenschappen uit veertien landen onder meer de term ‘Roma’ als overkoepelende benaming te promoten, ten nadele van de tot dan toe veel gebruikte namen met een pejoratieve bijklank, zoals zigeuner, Gypsy, Tsigane, Cigány, enz. De naam ‘Roma’, die tot dan toe niet de enige was die ze voor zichzelf gebruikten, kreeg van toen af een nieuwe, politieke lading1.

Dit proces van grensoverschrijdende unificatie kwam in een nieuwe fase terecht na de democratische omwenteling in Centraal- en Oost-Europa. De Roma grepen de mogelijkheid aan, zich politiek en maatschappelijk te organiseren onder een gemeenschappelijk etnisch label. De stigmatiseringen die ze in de loop van de geschiedenis hebben moeten ondergaan, hebben aan het einde van de twintigste eeuw geleid tot een gevoel van lotsverbondenheid tussen de verschillende gemeenschappen van Roma. Activisten onder hen konden op die lotsverbondenheid steunen om een beschermende politiek te voeren in naam van de hele groep. Dat proces dat de Roma over de grenzen heen verenigt, is nog altijd gaande, en is voor velen onder hen de enige manier om strijd te voeren tegen racisme en ongelijkheid. Dit gaat echter niet zonder moeilijkheden. Enerzijds hindert de verdeeldheid onder de Roma over de te volgen politieke strategie de daadwerkelijke omvorming van een diffuse sociale groep tot een politiek verenigde etnische minderheid. Anderzijds moet deze nieuwe representatiepolitiek – bedoeld om zich als één groep te profileren – ingaan tegen de naam die ze nog overal hebben. Het oude beeld, vaak in stand gehouden door populair-wetenschappelijke teksten, blijkt bij veel mensen nog steeds heel levendig, en heeft dan ook impliciet een impact op het beleid.

Zo is er het stigmatiserende beeld van de Roma als van nature marginale, onbetrouwbare en criminele lieden. Als gevolg daarvan wordt hun aanwezigheid a priori met een zeker wantrouwen bejegend. Daartegenover staat de naïeve, geromantiseerde voorstelling van de Roma als een van nature vrije, rondtrekkende groep. Dat blijkt bijvoorbeeld ook uit het gebruik van de term ‘zigeuner’ voor mensen die weliswaar zichzelf niet beschouwen als een deel van de etnische groep, maar die er wel een ambulante levenswijze op nahouden of van wie de economische toestand rondreizen noodzakelijk maakt. Ondanks de populaire voorstelling van zaken is de hang naar reizen geen essentieel cultureel kenmerk van de Roma. Zeker, je hebt groepen van Roma die in het verleden voortdurend onderweg waren. Maar, dat rondreizen lag vaak veeleer aan de sociale omstandigheden waarin ze moesten leven, dan aan een diepgewortelde, om zo te zeggen aangeboren gewoonte. De hedendaagse (gedwongen) migratie van groepen Roma uit Centraal- en Oost-Europa, die nochtans lange tijd ter plaatse waren gebleven, roept echter snel het beeld op van nomadische reizigers die zich niet kunnen of willen binden aan een territorium. En dat brengt ook snel weer het beeld teweeg dat de Roma economische profiteurs en fraudeurs zijn. Die irrationele beeldvorming heeft het nadeel dat daardoor de Roma gemakkelijk beschouwd worden als ‘reizigers’ en niet als ‘vluchtelingen’, met het gevolg dat de aandacht afgeleid wordt van de reële achtergrondsituatie in de landen van herkomst.

De situatie van de Roma in de landen van herkomst

Zoals onder de naam Roma een ingewikkeld identificatieproces schuilgaat, zo is ook ‘de problematiek’ van de Roma in het postcommunistisch Europa een complexe aangelegenheid. Het gaat niet om één moeilijkheid, maar om een serie van verwante problemen, zoals werkloosheid en tewerkstelling van laaggeschoolden, systematische sociale uitsluiting, segregatie in het onderwijs, etnische discriminatie door gemeentelijke ambtenaren en apartheid in pubs of restaurants. Soms wordt de uitsluiting in de hand gewerkt door juridische maatregelen2. De moeilijkheden waar de Roma mee te kampen hebben, zijn niet eigen aan hen, maar vloeien voort uit de wijze waarop staten, samenlevingen en groepen in de maatschappij omgaan met cultureel en sociaal verschil. Het gaat hier om algemene gebreken van de maatschappij, waar de Roma het grootste slachtoffer van zijn. Allicht hebben de Roma niet in alle landen van het postcommunistisch Europa precies dezelfde moeilijkheden. Sommige komen overal terug, maar hun situatie in Kosovo is uiteraard voor een groot deel bepaald door andere politieke omstandigheden dan in Slovakije.

Voor de postcommunistische regeringen was het zoeken naar een oplossing voor de Roma-problematiek allesbehalve een prioriteit. Het beleid had oog voor een soepele economische overgang, niet voor armoede. Interculturele communicatie als zodanig stond niet op de agenda, en wat de politieke aandacht betreft, gingen andere minderheden de Roma overal voor. Het oorlogsgeweld in ex-Joegoslavië had bewezen dat principes als territoriale autonomie en irredentisme een hele regio in een gewelddadig conflict konden doen verzeilen. Daarom vonden zowel Roemenië als Hongarije de positie van de Hongaarse minderheid veel belangrijker dan die van de Roma. Ook in de Slovaaks-Hongaarse betrekkingen speelde de Hongaarse minderheid een veel prominentere rol dan de Roma-minderheid.

De oorzaken van de sinds 1997 toenemende migratie van Roma uit Tsjechië en Slovakije zijn net zo ingewikkeld als hun toestand ter plaatse. Naast de algemene sfeer, de armoede en de desillusie binnen de groep, liggen er ook bepaalde gebeurtenissen aan de basis. In veel gevallen gaat het om traumatische confrontaties met gewelddadige bendes. Zo werden eind vorig jaar in de Tsjechische stad eské Bud jovice Roma die in een restaurant een feestje hielden, aangevallen door skinheads die met stokken en glasscherven gewapend waren. Het incident heeft onmiddellijk geleid tot het vertrek van zo’n zeventig Roma naar Groot-Brittannië3. Op politiebescherming en juridische maatregelen in eigen land rekenden deze Roma niet. Ook in Slovakije heeft de politie een bijzonder slechte reputatie, als het gaat om de bestrijding van skinheads en andere gewelddadige groepen. Begrijpelijkerwijze hebben de Roma nauwelijks nog vertrouwen in de ordediensten. Op 12 augustus 1999 werd in Poprad een jongeman in duistere omstandigheden in de buik geschoten door de politie, tijdens een ondervraging naar aanleiding van een fietsendiefstal. De man overleed enkele dagen later4. Amnesty International heeft in een recent rapport de lakse houding van de Tsjechische en Slovaakse overheden in het daadwerkelijk bestrijden van de talrijke racistische aanvallen gelaakt5. Voor de plaatselijke politici is de strijd tegen discriminatie niet prioritair. In een sfeer van electorale competitie flirten ze liever nog met opinies die tegen de Roma gericht zijn. Zelfs de president van Slovakije, Rudolf Schuster, liet zich op 29 november 1999 in Berlijn ontvallen dat de Roma ‘niet willen integreren’ en dat ze ‘profiteren van de staat’6.

De migratiebewegingen lijken plots begonnen te zijn, maar eigenlijk zijn ze het gevolg van een geleidelijke verslechtering van de situatie in de loop van de jaren negentig. De laatste jaren nemen Roma sneller de beslissing te vluchten, omdat het duidelijk is geworden dat die keuze tenminste tijdelijk uitzicht geeft op betere en veiligere levensomstandigheden. Ook al maken de Roma bij een strikte interpretatie van het Vluchtelingenverdrag van Genève uit 1951 weinig kans te mogen blijven in de landen waar ze asiel aanvragen, in het kader van de huidige omstandigheden wordt de asielprocedure voor hen the only game in town. Het lijkt ook de enige manier waarop ze erin slagen de EU-landen op de problematiek te wijzen en de toestand in eigen land aan te klagen. Tegelijk is het voor veel Roma een nogal frustrerende zaak. Vaak betalen vluchtelingen een ticket naar het Westen met het opzeggen van de huishuur of het verkopen van de huisraad. Wie terugkeert van een mislukte poging, staat op straat.

Westerse reacties op de gevluchte Roma

De groeiende invloed van de grensoverschrijdende norm van de mensenrechten, die iedere mens een aantal grondrechten toekent, ongeacht zijn nationaliteit, brengt mee dat – zeker in Europa – systematische discriminatie en sociale uitsluiting niet meer de zorg kunnen of mogen zijn van de nationale staten alleen7. De reacties van de EU-landen op het toenemende aantal van vluchtende Roma stond echter tot nu toe in schril contrast met de taal van de mensenrechten die door diezelfde staten in andere situaties graag wordt gehanteerd. Het antwoord van veel EU-landen is immers in de eerste plaats vooral defensief.

Zo hebben sinds oktober 1998 zes landen (Groot-Brittannië, Ierland, Finland, Denemarken, Noorwegen en onlangs België) systematisch het opleggen van een visumverplichting gebruikt als een strategie om het aantal asielaanvragen te doen afnemen. Het belangrijkste effect van die maatregel is, dat Roma-vluchtelingen uit het westerse straatbeeld verdwijnen. De bewering dat de visumplicht een ‘disciplinerende’ werking zou hebben, en de staten in Centraal-Europa ertoe zou aanzetten de problematiek van de Roma beter aan te pakken, is tot op heden niet juist gebleken. In de landen van herkomst wint veeleer de redenering veld, dat de Roma zelf – door hun vele ‘onterechte’ asielaanspraken in het Westen – de EU-landen ertoe hebben ‘gedwongen’ een dergelijke maatregel te nemen. Dat ook de regeringen ter plaatse deze redenering vlot overnemen, is nog gebleken uit de houding van Slovakije eind vorig jaar in Bratislava, op een rondetafelconferentie van de Visegrádlanden (Slovakije, Tsjechië, Polen en Hongarije) over het minderhedenbeleid in Centraal-Europa. In het Slovaakse rapport stond over de Roma: ‘De levenswijze van veel van hen is gericht op consumptie, en wat binnenkomt, geven ze direct uit. Door een gebrek aan opleiding hebben sommigen van hen een overlevingsfilosofie: van de ene dag op de andere. Als we bovendien rekening houden met hun sterke neiging tot alcoholisme, hun onmacht om wat dan ook te plannen, hun onverschilligheid tegenover normale zeden, inclusief verantwoordelijkheidsgevoel, hygiëne en ethiek, dan verandert die filosofie vandaag in een leven “van de ene uitkering op de andere”‘8.

De EU-landen onderbouwen de voorstelling dat de Roma geen ‘echte vluchtelingen’ zijn met een constante verwijzing naar de neutraliteit van de asielprocedures en het Vluchtelingenverdrag van Genève uit 1951. In België, bijvoorbeeld, hebben gedurende de laatste tien jaar slechts drie Slovaakse asielzoekers een positief antwoord op hun asielverzoek gekregen, op een totaal van 1311 afgehandelde Slovaakse dossiers. Een en ander is natuurlijk te wijten aan de strikte interpretatie van het Vluchtelingenverdrag. Een algemene sfeer van bedreiging en onveiligheid in het land van herkomst geldt niet als een voldoende voorwaarde om het vluchtelingenstatuut te verkrijgen. Er moet sprake zijn van ‘gegronde vrees’ en ‘vervolging’. Vervolging hoeft niet noodzakelijk te betekenen dat de overheid een politiek van actieve vervolging voert of steunt, het kan ook verwijzen naar de onwil of de onbekwaamheid van de overheid om bescherming te bieden en maatschappelijke dreigingen te bestrijden. In het geval van Slovakije hebben de Roma net daarvan te lijden, maar de landen waar ze asiel zoeken, zullen het Vluchtelingenverdrag zelden zo ruim interpreteren, dat ze met zulke omstandigheden rekening houden. Ook het bewijzen van gegronde vrees is voor de Roma vaak een moeilijke zaak. Hun wantrouwen tegenover administratieve beslissingen in eigen land nemen ze vaak mee naar de asielinstanties in de landen waar ze terechtkomen. Het nauwkeurig navertellen van de incidenten die ze hebben meegemaakt, zowat het belangrijkste onderdeel in de erkenningsprocedure, wordt dan ook vaak problematisch. Sommige details worden uitvergroot, terwijl andere aspecten (zoals de onwil van de nationale of lokale overheid om hen te beschermen) over het hoofd worden gezien. Daardoor worden de verklaringen van de Roma sterk afhankelijk van de kwaliteit van het interview, en vooral van de gevoeligheid van de interviewer voor de sociale context waaruit de Roma komen.

Het gaat niet op, te doen alsof het grote aantal weigeringen van asielaanvragen van Roma bewijst dat hun toestand in de landen van herkomst uiteindelijk niet zo dramatisch is. Nochtans lijken nogal wat overheden uit die overtuiging te handelen. Het ter beschikking stellen van financiële middelen en diplomatieke druk zijn strategieën die ze in dit geval zelden toepassen. Wanneer er al initiatieven komen uit de EU-landen, dan zijn dat vaak louter reacties achteraf, gericht op het ontmijnen van gevoelige binnenlandse dossiers. Zo heeft de Europese Commissie, samen met de Belgische, Nederlandse en Finse regering, onlangs de financiering op zich genomen van een programma van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) dat de vrijwillige terugkeer van Centraal-Europese asielzoekers moet stimuleren en begeleiden. Dit soort acties getuigt alles samen van een geringe bekommernis om Europa’s grootste minderhedenprobleem.

De collectieve repatriëring

De collectieve repatriëring van een groep Slovaakse Roma door de Belgische overheid, in oktober verleden jaar, kan gezien worden als een voorbeeld van een initiatief dat werd ingegeven door nationaal eigenbelang9. Zet je de gebeurtenissen rond deze verwijdering op een rijtje, dan valt op dat de actie vooral moest dienen om de ‘effectiviteit’ van het nieuwe asielbeleid te demonstreren. Bovendien vormde ze een zichtbaar antwoord op de plots verhoogde publieke aandacht voor de aanwezigheid van de Slovaakse Roma in België. Sinds 1998 is het aantal Slovaakse asielzoekers in België inderdaad opvallend gestegen. Terwijl er in 1993 slechts achtentwintig Slovaakse aanvragen werden ingediend, waren er in 1998 al 985. Het totale aantal voor 1999 bedroeg 1081. Vooral het cijfer van augustus 1999 was spectaculair: 541 aanvragen in één maand tijd. Tegelijk vormden de Slovaken allerminst de grootste groep van asielaanvragers (van wie het aantal in 1999 een record van 33.561 heeft bereikt, hoofdzakelijk als gevolg van de oorlog in Kosovo)10. Het groeiende aantal Roma-asielzoekers uit Slovakije werd vooral in Gent en Tienen voelbaar, waar hun aanwezigheid ook de eerste emotionele reacties teweegbracht.

De Slovaakse Roma kregen in de Belgische pers pas vanaf half september 1999 aandacht, toen de Gentse burgemeester Frank Beke (SP) premier Guy Verhofstadt (VLD) erop wees dat de toestand bij de Gentse stedelijke hulpdiensten, het OCMW en in de opvangtehuizen ‘alarmerend’ werd. In een artikel in De Standaard, onder de titel ‘Asielzoekers overspoelen ons land’, had burgemeester Beke het over de aantrekkingskracht van Gent op vooral Centraal- en Oost-Europese vluchtelingen. In Slovakije en Tsjechië zou zelfs ‘reclame’ worden gemaakt voor deze stad. Hoewel die Centraal-Europese vluchtelingen niet de meerderheid vormden van de asielzoekers in Gent, maakten de woorden van de burgemeester blijkbaar indruk, want nauwelijks enige tijd later werden uitgerekend deze Roma het onderwerp van een campagne waarvan men van tevoren kon voorspellen dat ze extra media-aandacht zou wekken.

Op 5 oktober 1999 werden vierenzeventig Slovaken vanuit Melsbroek gerepatrieerd naar Slovakije. Ze waren enkele dagen voordien in Gent op het politiebureau verschenen na een schriftelijke uitnodiging om hun asieldossier te komen vervolledigen. De groep van vrijwillig opgedaagde Roma (meer dan vijftig, zodat er van een ‘onverhoopt succes’ werd gesproken) werd de volgende dagen nog aangevuld met anderen die na politiecontroles werden opgepakt. Minister van Binnenlandse Zaken Antoine Duquesne (PRL) beschuldigde later de politie van Gent ervan dat ze op eigen initiatief overhaast te werk was gegaan. Een twijfelachtige verklaring, als je weet dat de opdracht voor de actie was uitgegaan van de federale Dienst Vreemdelingenzaken van het ministerie van Binnenlandse Zaken. De Roma werden opgepakt voor repatriëring en naar het gesloten asielcentrum ‘127bis’ in Steenokkerzeel overgebracht. Een verzoek van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens om de uitvoering uit te stellen werd door de regering naast zich neergelegd. Nadien verklaarde een woordvoerder van Binnenlandse Zaken dat het negeren van het verzoek niet onwettelijk was. Bovendien redeneerde men dat het Hof met de Belgische actie zou instemmen als het eenmaal zou beschikken over alle informatie, en daarom was er volgens Binnenlandse Zaken geen reden om de uitvoering van een operatie die zo al moeilijk genoeg was, te vertragen.

Het constituerende vertoog

Een deel van de politici en de pers kaderde de repatriëring volledig in de uitvoering van het paars-groene regeerakkoord, dat daadwerkelijke verwijdering plaatste tegenover regularisatie en versoepeling van de nationaliteitsverwerving. Toch valt de keuze om net de Slovaakse Roma te repatriëren vooral te interpreteren als een duidelijke reactie op de publieke aandacht voor deze groep binnen de hele vluchtelingenretoriek, en het geflirt met het vooroordeel dat mensen uit landen als Slovakije en Tsjechië geen vluchtelingen kunnenzijn. De Roma waren in de weken voor de repatriëring reeds vaker door journalisten en politici voorgesteld als ‘economische vluchtelingen’, hetgeen suggereert dat het niet om ‘echte’ vluchtelingen gaat. Alsof Roma economisch gemotiveerde toeristen waren, die men met een gerust geweten kon terugsturen.

Juist deze voorstelling van zaken ligt in de lijn van het klassieke beeld van de zigeuner als profiteur en illegaal. Weinig Roma zijn bij machte daar een ander beeld tegenover te plaatsen, zodat ze gevangen zitten in het beeld dat zich in de dominerende landen heeft verspreid. Het is opvallend hoe, al bij de eerste berichtgeving over de toename van het aantal Slovaakse Roma in België, automatisch werd gespeculeerd over ‘georganiseerde trafiek’ en groeiende onveiligheid11. Beide thema’s spreken tot de verbeelding, maar veel bewijsmateriaal was er niet. Een aantal families die samen beslissen om naar dezelfde stad te vluchten is nog geen ‘mensenhandel’, en met een groepje op de stoep staan is nog steeds geen crimineel gedrag. Pas in tweede instantie verwezen politici ook naar de situatie in de landen van herkomst, waar wel heel wat gedetailleerde informatie over bestaat12.

In De Standaard van 24 september 1999 werd de aandacht in het vluchtelingendebat volledig gericht op een discussie over de ‘onaangepastheid’ van de Roma. De titel en de ondertitel van het artikel (‘Ze stelen honden uit het asiel om te slachten en op te eten’ en ‘Ze gaan niet opzij en eten honden’) zijn anonieme citaten van een van de bewoners van Tienen, waar het artikel echter niet over uitweidt, laat staan dat het die woorden toetst aan de werkelijkheid. De opvatting dat het hier om ‘onechte’ asielzoekers gaat, is op de achtergrond duidelijk aanwezig. Zo laat de voorzitter van het Tiense OCMW zich ontvallen: ‘Je hebt er die hier willen blijven, die Nederlands willen leren en werk zoeken. Maar het zijn zigeuners, de meesten hangen gewoon wat rond’. Onomwonden klonk het in een ingezonden opiniestuk in De Standaard van 12 oktober 1999: ‘(…) de situatie verschilt van land tot land, maar toch is het zo dat grote groepen zigeuners de cultuur van hun land en de moderniteit afwijzen. Sommigen doen dit radicaal en sturen hun kinderen niet naar school, kennen enkel hun eigen taal en zijn eigenlijk niet in staat te functioneren in een postindustriële samenleving. Anderen doen dit minder radicaal, maar meestal vervreemden ze toch van hun medeburgers door een lage levensstandaard en een andere levensvisie’.

Het beeld dat de Roma van nature niet in staat zouden zijn te functioneren in de Europese samenlevingen is louter op verkeerde informatie en vooroordelen gebaseerd. Niet een andere levensvisie, maar sociale uitsluiting ligt aan de basis van het probleem. Helaas heeft juist dat soort stigmatiserende redeneringen een impact op de manier waarop de teruggestuurde Roma in het land van herkomst gepercipieerd en behandeld zullen worden. Immers, volgens deze logica is de ‘Roma-problematiek’ niet meer dan een ‘problematiek veroorzaakt door de Roma’. Die visie wordt in de landen van herkomst maar al te graag overgenomen, omdat het de verantwoordelijkheid van de overheid wegneemt voor de slechte reputatie die ze zich door deze migratie op de hals heeft gehaald. Veelzeggend zijn in dat opzicht de woorden van László Nagy, voorzitter van de Slovaakse Parlementaire Commissie voor Mensenrechten en Etnische Minderheden in De Standaard van 9 oktober 1999: ‘We verontschuldigen ons voor de overlast die de Roma-vluchtelingen uw land hebben berokkend’.

Ook op andere, subtielere manieren worden verantwoordelijkheden doorgeschoven en accenten verlegd. Pál Csáky, de minister voor Minderheden en Mensenrechten van Slovakije, opperde in juli 1999 dat de oorzaak van het groeiende aantal Slovaakse asielzoekers moest liggen bij ‘groepen die Slovakije in een slecht daglicht willen stellen’13. Vincent Danihel, gevolmachtigde van de regering voor Roma-aangelegenheden, maakte het zelfs concreter en beschuldigde leden van de oppositiepartij HZDS (Beweging voor een Democratisch Slovakije) ervan de migratie van Roma te ‘organiseren’. Maar bewijzen kwamen er niet. Ondertussen werden de plannen van de Slovaakse regering om het vraagstuk van de Roma ‘op te lossen’, door de EU-landen positief onthaald. Opmerkelijk in die plannen is dat opnieuw de ‘onaangepastheid’ van de Roma wordt benadrukt (bijvoorbeeld in het onderwijs). Voor het effectief bestrijden van de systematische discriminatie is er te weinig aandacht en te weinig geld, zoals er te weinig steun is voor organisaties die pogingen doen om het vertrouwen tussen de Roma-minderheid en de etnische meerderheid te herstellen.

Besluit

Zowel de landen van Centraal-Europa als de EU-landen zijn het erover eens dat de situatie van de Roma ter plaatse moet worden aangepakt. Daartoe worden echter programma’s uitgestippeld zonder inbreng van de Roma-gemeenschappen zelf. Bovendien leggen ze haast exclusief de nadruk op de zwakke punten van die gemeenschappen. Het officiële beleid is vooral gericht op het voorkomen van migratie. Het schenkt nauwelijks enige aandacht aan de verantwoordelijkheid van de politie, de lokale ambtenaren en van de meerderheidsbevolking. Nochtans is hun houding een van de voornaamste oorzaken van de marginalisering van de Roma, die er ook door bestendigd wordt. Als je de discriminatie niet bestrijdt, is elke poging om de toestand te verhelpen vruchteloos. De Roma-problematiek zou dus veeleer moeten worden opgevat als een probleem van de hele maatschappij, en niet alleen als een probleem van de Roma zelf.

De recente toestroom van asielzoekende Roma heeft de neiging van de Centraal-Europese staten versterkt om de Roma algemeen te benaderen als een probleemgroep. Voor de Roma is dat een nefaste ontwikkeling, omdat het de oude stereotypen ophaalt. Door de ‘echtheid’ van de Roma-vluchtelingen in twijfel te trekken, maakten de EU-landen duidelijk dat ze niet bekommerd zijn om het lot van de vluchtelingen in het land van herkomst, maar wel om ‘ons’, en hoe wij dreigende sociaal-economische en politieke problemen het liefst buiten de EU houden. Nu ziet het ernaar uit dat teruggestuurde Roma opnieuw zullen worden geconfronteerd met economische uitzichtloosheid en discriminatie. In die omstandigheden ligt de beslissing om opnieuw te vertrekken meer dan ooit voor de hand.

 

[1] Zie o.a. Nicolae Gheorghe, ‘Roma-Gypsy Ethnicity in Eastern Europe’, in Social Research, vol. 58, 1991, nr. 4.

[2] Zo kon een groot deel van de Roma in Tsjechië net na de opdeling in 1993 geen toegang krijgen tot het nieuwe Tsjechische burgerschap, als gevolg van een nieuwe definitie van dat burgerschap. De Roma in Tsjechië waren immers grotendeels in de jaren vijftig en zestig uit Slovaaks gebied overgebracht naar Tsjechisch territorium in het kader van een spreidingsplan, met als gevolg dat hun ‘Slovaakse nationaliteit’ hun in 1993 belette automatisch het Tsjechische burgerschap te verkrijgen (zie Jirina Siklova en Marta Miklusakova, ‘Denying Citizenship to the Czech Roma’, in East European Constitutional Review, vol. 7, 1998, nr. 2).

[3] Radio Prague, 30 november 1999.

[4] Het Tsjechische Persagentschap (CTK), 13 augustus 1999; Roma Rights, 1999, nr. 3.

[5] Amnesty International, Concerns in Europe July-December 1999, maart 2000, beschikbaar op http://www.amnesty.org/ailib/aipub/2000/EUR/40100100.htm.

[6] CTK, 30 november 1999; Radio Free Europe/Newsline, 30 november 1999.

[7] Zie over dit onderwerp bv.: Yasemin Soysal, ‘Changing Citizenship in Europe: Remarks on Postnational Membership and the National State’, in David Cesarani en Mary Fullbrook, Citizenship, Nationality and Migration in Europe, Routledge, London, 1996.

[8] Office of the President of Slovakia, ‘Meeting of the Presidents of the Visegrad Four Countries: Working Dokument [sic] on the Roma Issue in the V4 Countries’, High Tatras, 3 december 1999, blz. 7.

[9] Zie Claude Cahn en Peter Vermeersch, ‘ The Group Expulsion of Slovak Roma by the Belgian Government: A Case Study of the Treatment of Romani Refugees in Western Countries’, in Cambridge Review of International Affairs, vol. 13, 2000, nr. 2.

[10] De Morgen, ‘Aantal asielzoekers bereikt piek in 1999’, 31 maart 2000.

[11] Zie onder meer uitspraken geciteerd in Het Belang van Limburg, ‘Tienen: 50 Slovaakse zigeuners wachten op asiel’, 21 september 1999; De Gazet van Antwerpen, ‘Terugname’, 19 september 1999; De Standaard, ‘Asielzoekers overspoelen ons land’, 17 september 1999.

[12] Bijvoorbeeld: European Roma Rights Center, Time of the Skinheads: Denial and Exclusion of Roma in Slovakia, beschikbaar op http://www.errc.org. Sinds 1991 publiceert ook Human Rights Watch over dit onderwerp. Zie Struggling for Ethnic Identity: Czechoslovakia’s Endangered Gypsies, HRW, New York, 1991.

[13] Chris Togneri en Sharon Otterman, ‘A significant wave of Romany migrants sparks fears that Slovakia will lose EU respect’, in The Slovak Spectator, vol. 5, 1999, nr. 27.