Kristine Vanden Berghe

De brieven van ondercommandant Marcos en de kever Durito

 

Op nieuwjaarsdag 1994 heeft de berichtgeving helemaal in het teken van een guerrillaopstand in de zuidoostelijke Mexicaanse staat Chiapas gestaan. Toen verklaarden de guerrillero’s van het Zapatistische Leger van Nationale Bevrijding (EZLN) de regering de oorlog uit protest tegen de slechte levensomstandigheden van de indianen in het gebied. Ook protesteerden ze tegen de misbruiken van de overheid en tegen het neoliberalisme. De guerrilla had één januari gekozen, omdat op die dag het (neoliberale) NAFTA-akkoord tussen Mexico, de VS en Canada in werking trad. Volgens de zapatisten zou dat akkoord de doodslag betekenen voor de traditionele landbouw in de streek. Het eerste gewapende treffen tussen het EZLN en het Mexicaanse leger eiste ongeveer honderd levens. Dat naar omstandigheden lage aantal is hieraan te danken, dat de regeringstroepen zich een tiental dagen na het begin van de opstand al terugtrokken. Die gang van zaken heeft de waarnemers verrast. Afgaande op het numerieke en technische overwicht van het leger hadden zij veeleer een uitputtingsslag verwacht.

Een revolutie in de revolutie

De snelle terugtrekking van het leger wordt algemeen toegeschreven aan de ongewone heftigheid van het internationale protest en de snelheid waarmee het op gang kwam. Dat protest was alleen mogelijk dankzij een intelligent gebruik van het internet door de sympathisanten van het EZLN. Via de vele websites die van meet af aan over het onderwerp werden opgezet, was de hele wereld meteen over de oorlog geïnformeerd, inclusief de argumenten van de guerrillero’s en de misbruiken van het leger. Vanwege de belangrijke rol die de moderne media in deze strijd gespeeld hebben, is de zapatistische guerrilla de geschiedenis ingegaan als de eerste ‘netwar’ van formaat. Netwar is een nieuwe vorm van oorlog voeren, die kiest voor de niet-gewapende strijd. De tactiek bestaat erin, een grootscheeps debat op gang te brengen om stilaan de publieke opinie voor zich te winnen, en op die manier de politieke macht te verwerven. Door het gebruik van moderne communicatiemiddelen onderscheidt de zapatistische rebellie zich van de meer klassieke guerrilla’s in Latijns-Amerika, en heeft ze, naar het woord van Régis Debray, een echte ‘revolutie in de revolutie’ gebracht.

Dat de media er nu niet veel meer over spreken, kan de indruk wekken dat het lot van het EZLN uiteindelijk toch niet zo veel verschilt van dat van andere Latijns-Amerikaanse guerrillabewegingen en dat de zapatisten in de vergeethoek raken. Nochtans kunnen ze nog steeds op een grote nationale achterban rekenen. Ook in het buitenland houdt de belangstelling niet op, dankzij talrijke vooraanstaande intellectuelen die het probleem blijven aankaarten, uit sympathie voor de maatschappijvisie van de zapatisten, én voor de woordvoerder van het EZLN, ondercommandant Marcos. Door zijn uitzonderlijke literair talent is Marcos een gewaardeerd gesprekspartner in intellectuele milieus. De Spaanse succesauteur Manuel Vázquez Montalbán heeft over de subcomandante een boek geschreven1, de Argentijnse dichter Juan Gelmán drong diep in het tropische Lacandonewoud door om hem te interviewen2, en volgens de Fransman Régis Debray is Marcos de beste Latijns-Amerikaanse schrijver van vandaag3. Aangezien Debray met de strijd van de zapatisten sympathiseert en zelf meer als politiek denker dan als literatuurkenner bekend staat, kan zijn commentaar nog enige reserve wekken. Dat Octavio Paz, Nobelprijswinnaar literatuur en politiek tegenstander van Marcos, zijn literair talent erkent, is wat anders4.

Marcos heeft die erkenning in grote mate te danken aan het literaire personage Durito, ‘de kleine harde’. Sinds het kevertje in 1995 voor het eerst in een communiqué is verschenen, is het in Mexico een symbool van maatschappijkritiek en sociaal verzet geworden. Durito is in Marcos’ communiqués de intellectueel, en heeft alle attributen die bij die status horen: bril, pijp, potlood, papieren en microcomputer. Hij zit vaak te lezen en komt nogal eens betweterig uit de hoek. Durito stelt zichzelf voor als Don Durito de la Lacandona, een duidelijke verwijzing naar Don Quijote de la Mancha. Als dolende ridder heeft hij de zware taak de zwakken te helpen en tegen de boosdoeners ten strijde te trekken. Ook in deze hoedanigheid zeult hij een aantal attributen mee. Een flesstop doet dienst als schild, een takje is zijn zwaard Excalibur, een paperclip zijn lans. Een eikelnapje als helm op zijn hoofd en een schildpad als ros maken de outfit volledig. Nog in navolging van Don Quijote wijst hij een helper aan, een zekere Marcos: ‘Ik heb mijn trouwe schildknaap, diegene die jullie “SupMarcos” noemen, de opdracht gegeven jullie een schriftelijke groet over te maken’ (4 september 1995). Zo is de schrijver-guerrillero Marcos de geestelijke vader geworden van het fictief personage Marcos, de wederhelft van Durito.

In de verhalen over Durito die Marcos in 1995 en 1996 publiceerde, heeft hij de morele en politieke principes van de zapatisten in een literaire vorm gegoten5. Anders gezegd: er zijn vormelijke en inhoudelijke overeenkomsten tussen de indiaanse strijd en deze communiqués van ondercommandant Marcos.

Dialoog en grensvervaging

De communiqués waarin het duo Durito-Marcos verschijnt, vertonen onderling grote verschillen. Maar allemaal zijn ze opgesteld en opgestuurd als brieven, met alle kenmerken van de briefvorm. De afzender is nu eens Marcos, dan weer Durito. De geadresseerde is meestal de pers: de Mexicaanse nationale kranten La Jornada of El Financiero, het regionale dagblad van Chiapas Tiempo of het weekblad Proceso6. De brieven beginnen systematisch met een aanspreektitel7. De eerste zin verwijst bovendien expliciet naar het briefgenre, zoals: ‘Heren, hierbij vindt u opnieuw een bedankingsbrief’ (17 maart 1995, in Tiempo) of ‘Heren, hierbij een brief en een communiqué’ (4 april 1995). De brieven eindigen met een slotformule waarvan de eerste woorden vaststaan: ‘Tot hier. Gezondheid en …’. Wat volgt is meestal lyrisch, zoals ‘Gezondheid en, als onze ogen glanzen, wat doet het er dan toe dat de nacht ons verdrinkt?’ (30 juni 1995). Soms is het afscheid komisch, zoals in ‘Gezondheid en een reddingsvest (voor de vakantie en de crisis)’ (4 april 1995). Afhankelijk van het personage dat de brief schrijft, wordt getekend met ‘Opstandige ondercommandant Marcos’ of ‘Don Durito de la Lacandona’. De brief wordt gedateerd en opgestuurd ‘Vanuit de bergen in het zuidoosten van Mexico’. Er zijn geen brieven zonder postscriptums, en die worden als het ware verpersoonlijkt: Marcos maakt het postscriptum tot onderwerp van een werkwoord dat normaal met een persoonlijk onderwerp wordt gebruikt. Dan krijg je wendingen als: ‘PS dat louter uit nieuwsgierigheid vraagt…’, of: ‘PS dat opnieuw zijn hart pantsert om te kunnen vertellen wat volgt…’ (11 maart 1995).

Van de indiaanse traditie hebben de zapatisten de regel overgenomen, dat je moet openstaan voor andere meningen en je visie niet mag opdringen. De zapatistische woordvoerders benadrukken ook dat ze er niet op uit zijn het laatste woord te krijgen. Belangrijker is dat er geluisterd wordt en dat de gesprekspartners aanvaarden dat er niet altijd een antwoord is. Het briefgenre is uitstekend geschikt om deze principes gestalte te geven. Het is immers het dialooggenre bij uitstek. Je stuurt iemand een brief, en wacht op antwoord. Ook als de kans klein is dat je een antwoord terugkrijgt, ben je nooit zeker dat je het laatste woord hebt. Inherent aan het genre is ook dat de lezer de indruk krijgt dat hij persoonlijk wordt aangesproken. Daardoor wordt zijn betrokkenheid groter. Ook dat ligt in de lijn van de mentaliteit van de zapatisten. Die willen alle Mexicanen, ongeacht hun ras, stand of woonplaats, betrekken bij het denken over de toekomst van het land. Daarom schrijven ze in de pers, en willen ze referendums en bijeenkomsten organiseren. Het debat moet gaan over de toekomst van Mexico. Willen de Mexicanen blijven leven in een staat waar één enkele partij het voor het zeggen heeft? Willen ze dat de indianen verder als tweederangsburgers worden behandeld? En staan ze achter de neoliberale politiek van de regering?

Niet alleen treden Marcos’ brieven in dialoog met de lezers, ze staan ook vol dialogen tussen de twee protagonisten, Marcos en Durito. Die kibbelen en filosoferen over de meest uiteenlopende onderwerpen. Sporadisch wordt zelfs het schrijven van de brieven gethematiseerd. Zo vraagt Marcos Durito de tirades over zijn liefdesverdriet niet onnodig te rekken. Die lange, nietszeggende stukken leveren toch alleen maar kritiek op: ‘Ik dring erop aan dat hij korte metten maakt met zijn verhaal. Je zou je beter haasten, want we hebben al verschillende bladzijden en geen krant die dit zal publiceren! Ze zeggen nu al dat mijn communiqués alleen een voorwendsel zijn om eender wat op te sturen’ (4 april 1995). Een andere keer verwijst hij naar de klachten van de kranten, omdat zijn stukken te laat aankomen: ‘Ik onderbreek Durito. Als hij bladzijden lang kletst, dan haal ik me de kritiek van de redactiechefs op de hals, vooral als de communiqués ’s avonds laat aankomen’ (15 april 1995).

Een ander kenmerk van Marcos’ brieven is hun ingewikkelde opbouw. Ze functioneren als een kader waarin andere teksten zijn verwerkt. Dit leidt tot complexe Chinese box-structuren waarin communiqués, verhalen, conferenties, sonnetten en postscriptums elkaar in hoog tempo afwisselen. Een dergelijke structuur maakt contrasten mogelijk: terwijl de eigenlijke brief doorgaans een meer algemeen politiek-strategisch thema behandelt, zijn de ingelaste teksten didactisch, allegorisch, narratief of poëtisch van aard. Bijna altijd zijn ze langer dan de brief zelf, die over het algemeen nogal kort is. Ook de postscriptums zijn dikwijls veel langer8. Bovendien zijn er meestal meer dan één. Een brief van maart 1995 krijgt niet minder dan acht postscriptums. Sommige teksten haken op elkaar in, ook als er veel tijd tussenligt. Zo vertelt Durito een verhaaltje over een roodbruin roodbruin paard (sic) dat wegraast uit het verhaal voordat het, zoals de andere dieren, wordt opgegeten door een uitgehongerd gezin (10 januari 1996). Het paard draaft opnieuw voorbij in twee brieven meerdere maanden later (5 juli 1996; 24 oktober 1996). Het is dan nog altijd op zoek naar een verhaaltje waarin het zichzelf kan zijn.

De ongewone structuur van de communiqués, de verpersoonlijking van de postscriptums en het vervagen van de grenzen tussen de teksten en de tekstniveaus kunnen beschouwd worden als literaire uitdrukkingen van de afkeer van de zapatisten voor hiërarchie en voor afgebakende identiteiten die tot racisme of uitsluiting leiden. De guerrillero’s huldigen die beginselen vooreerst binnen hun eigen organisatie. Ze proberen die zo open en tolerant mogelijk te maken en hiërarchische relaties zo veel mogelijk te weren. Maar de zapatisten streven er uiteindelijk naar die beginselen ook in de Mexicaanse politiek te introduceren.

De verbeelding aan de macht

De brieven zijn doorspekt met humor en oneerbiedige commentaren, die blijk geven van een groot vermogen tot zelfrelativering. Ook het anti-neoliberale discours van de zapatisten zelf wordt op die manier ontluisterd. De theorieën die Durito met aplomb verkondigt, kunnen Marcos maar matig boeien. Op zekere dag is de subcomandante aan het slapen wanneer Durito hem wekt. Volgt een discussie over het feit dat Marcos altijd slaapt. Durito was aan het studeren en wenst Marcos op de hoogte te brengen van zijn jongste bevindingen betreffende het neoliberalisme. Marcos pruttelt tegen, maar Durito weet hem te overtuigen. Uit zijn archief diept hij ‘een “natuurgetrouwe” foto van Jane Fonda’ op. Marcos mag die zien, op voorwaarde dat hij (tot tweemaal toe) zweert dat hij aandachtig zal luisteren. De deal is snel gesloten (17 juli 1995). Even ontluisterend is het slot van deze brief: ‘Gezondheid en hopelijk nemen ze Mejía Barón niet op in de regeringsploeg voor de dialogen van San Andrés’ (Durito, 17 juli 1995). Daarin drukt Durito de vrees uit dat een bepaald persoon (Mejía Barón) als regeringsvertegenwoordiger deelneemt aan de onderhandelingen van San Andrés, waar over de indiaanse eisen wordt gepraat. Door de keuze van de woordenschat ‘in de ploeg opnemen’ worden de belangrijke onderhandelingen teruggebracht tot het niveau van een voetbalmatch. Wanneer Durito het in een postscriptum heeft over zijn lievelingsthema, het neoliberalisme, definieert hij dat concept laconiek met een woordspeling die gebaseerd is op de fonetische gelijkenis tussen globo(ballon) en globalización (globalisering): ‘Het probleem van de globalisering in het neoliberalisme is dat de ballonnen ontploffen’ (10 april 1996). Door de toenemende concurrentie worden dromen aan diggelen gegooid en is er geen plaats meer voor kinderspel, lijkt hij te willen zeggen. Als speelvogels staan Marcos en Durito symbool voor het anti-neoliberalisme. Ze verheffen het spel tot een alledaagse bezigheid, ook voor volwassenen. Dat Marcos op zeker ogenblik in een kapokboom van zijn eigen communiqués vliegtuigjes maakt, is daar een goed voorbeeld van (20 september 1996).

Ook de verwijzingen naar literaire figuren en motieven dragen bij tot het humoristische en speelse karakter van de communiqués. Vooral Cervantes’ Don Quijote is een bron van inspiratie. De creatie van Don Durito de la Lacandona brengt grappige interferenties mee tussen archaïserende uitdrukkingen die aan Cervantes worden ontleend, en verwijzingen naar Mexicaanse toestanden. Zo verklaart Durito erop belust te zijn ‘de nek van de onafhankelijke vakbonden op de proef te stellen’. De zin begint met een uitdrukking uit El Quijote (‘de nek op de proef stellen’), en vervangt het doelwit door een hedendaagse, Mexicaanse vijand: de ‘onafhankelijke vakbonden’, – wat op zich dan weer een ironische betekenis heeft, aangezien die volledig afhankelijk zijn van de regering. Het komische effect wordt nog versterkt doordat de vijand een abstracte entiteit is waarvan je moeilijk het hoofd kunt afhakken. Toch is dat net wat Durito met zijn Excalibur-zwaard en paperclip-lans van plan is.

Don Quijote is niet de enige figuur met wie Durito zich vereenzelvigt. De verwijzingen naar verschillende literaire werken lopen door elkaar: ‘Ik denk dat je de tijden en de romans door elkaar aan het halen bent’, zegt Marcos op zeker ogenblik aan Durito (4 april 1995). Wanneer Marcos met een onoplosbare moeilijkheid zit, spreekt Durito hem aan als ‘mijn beste Guatson’ (17 juli 1995; 14 januari 1996) of ‘Watson-sup’ (11 maart 1995). Logischerwijze zou Durito dan zelf Sherlock Holmes worden, ware het niet dat Jolms (sic) een oud-leerling is van Durito. Deze kijkt dan ook verbaasd op wanneer Marcos hem meedeelt dat Holmes intussen een beroemd literair personage is geworden. Ook andere literaire figuren en schrijvers zijn beroemd geworden dankzij of ondanks Durito. Zo zegt het kevertje over Brecht: ‘Wel, ik moet je zeggen dat Bertolt zich ertoe beperkte te noteren wat ik hem dicteerde. Precies wat jij nu aan het doen bent. Maar dat detail hang je liever niet aan de grote klok’ (5 juli 1996). Eigenlijk is de conferentie waarnaar Durito verwijst dus van zijn hand, maar als eerbetoon aan Brecht wil Durito wel doen alsof ze er samen aan gewerkt hebben. Als titel stelt hij dan ook voor ‘Gezamenlijke conferentie van den Bertolt en den Durito’ (5 juli 1996). Onder de tekst staat de vermelding ‘Berlijn-San Cristóbal, 1949-1996’. Dit ondergraven van de functie van de auteur is een van de vele literaire spelletjes die Marcos pleegt.

De subcomandante verhoogt het literaire gehalte van zijn discours nog door metaliteraire commentaren in te lassen. Durito verwijt Marcos dat hij de recente theorieën van Umberto Eco niet kent (La Jornada Semanal, 14 januari 1996) en beweert met grote stelligheid dat de natuur de kunst nabootst (4 april 1995; 30 juni 1995). Deze literair-programmatische passages worden met poëzie afgewisseld. Een postscriptum bestaat uit een sonnet van Shakespeare (11 maart 1995), terwijl elders een gedicht van Cervantes wordt geciteerd (4 april 1995). Marcos zelf schakelt ook geregeld op een lyrisch register over. Hij lijkt gefascineerd door de standen en de vormen van de maan, – een thema dat zich tot een heus topos ontwikkelt. Voorts is het liefdesmotief een andere constante in zijn discours en is de subcomandante niet afkerig van erotisch getinte teksten.

Humor, poëzie en erotiek staan niet alleen mijlenver van de traditionele verzetsliteratuur, ze hebben ook niets te maken met het gangbare politieke discours. Marcos’ teksten, die voortdurend overgaan van het politieke op het literaire taalregister en van de ene verteller op de andere, zijn fragmentarisch en gedecentraliseerd, en daardoor ongrijpbaar voor een politicus die een manifest verwacht waarop hij de zapatisten van repliek kan dienen. Door de verbeelding aan de macht te brengen stelt Marcos de legitimiteit van het traditionele politieke vertoog ter discussie, en omdat hij zijn eigen wapens kiest, heeft hij de strijd – althans die op papier – bijna op voorhand gewonnen.

Peau blanche, masque noir

Als ondercommandant moet Marcos verantwoording afleggen tegenover het Clandestien Indiaans Revolutionair Comité (CCRI), dat op zijn beurt het EZLN vertegenwoordigt. Hij is dus geen leider in de traditionele zin van het woord, maar ‘geeft bevelen in gehoorzaamheid’. Deze uitdrukking is essentieel in de zapatistische moraal: wie de macht heeft, ontleent die aan een hogere instantie (het volk, de indianen) en moet deze instantie gehoorzamen en dienen. Toch komt Marcos, als woordvoerder, over als dé gezaghebber onder de indianen. Maar kan hij hen wel rechtmatig vertegenwoordigen? Marcos is universitair gevormd, groot naar Mexicaanse normen, mesties en Spaanstalig, terwijl de indianen ongeletterd en klein zijn, een bruine huid hebben en de Mayataal spreken. Deze discrepantie wordt door velen aangegrepen om zijn legitimiteit als woordvoerder van de zapatisten te ondergraven. De medewerkers van Octavio Paz bijvoorbeeld vragen zich in het toonaangevende Mexicaanse tijdschrift Vuelta af hoe iemand met het profiel van Marcos kan optreden als spreekbuis van de marginalen9. Het lijkt mij dat het thema van de representativiteit prominent aanwezig is in de geanalyseerde teksten en dat de fictieve personages Durito en Marcos de critici impliciet van antwoord dienen.

De figuur van Durito stelt in meer dan één opzicht de indianen voor. Aan de ene kant is hij, net als zij, marginaal. Niet alleen is hij niet eens een mens, als kever behoort hij bovendien tot de kleinste en meest kwetsbare dieren. Wanneer Durito voor het eerst verschijnt, is hij de strategie van het neoliberalisme in Latijns-Amerika aan het bestuderen. Louter uit eigenbelang: hij wenst te weten of het nog lang zal duren vooraleer het neoliberalisme is overwonnen. Slechts dan immers zullen al die legerlaarzen en guerrillatoestanden uit het woud verdwijnen (brief van 10 april 1994). Op een ander moment kondigt hij de oprichting van een antibottinekring aan: ‘voor fanmail, aanvragen tot interviews, anjers en handtekeningen ter ondersteuning van de “Keverlijke antibottinekring”, zich wenden tot …’ (24 oktober 1996).

Aan de andere kant is Durito dan weer diegene die met kennis en wijsheid geassocieerd wordt. Hij is de intellectueel in de brieven, en de expliciet belerende passages – lessen en conferenties – worden systematisch hém in de mond gelegd. Ook hier is een vergelijking met de indianen mogelijk. De zapatistische guerrillastrijders schatten de traditionele wijsheid van de gemarginaliseerde autochtone bevolkingsgroepen hoog in. Ze willen die wijsheid redden door de indianen, aan wie gedurende vijf eeuwen het zwijgen is opgelegd, opnieuw een stem te geven. Via het personage Durito rehabiliteert Marcos de wijsheid van al wie buiten de traditionele centra van het weten staan.

Dat Durito voor de indianen staat, blijkt ook uit de verhouding tussen de kever en Marcos. Zoals de reële Marcos ondergeschikt is aan het CCIR, zo is de fictieve Marcos het knechtje van Durito/Don Quijote. Dat zegt meteen ook wat over de manier waarop Marcos zichzelf als personage neerzet. Wanneer hij over zichzelf schrijft, slaagt de subcomandante er telkens weer in, zijn vermeende superioriteit tot inferioriteit om te buigen. Dat is het geval wanneer het personage Marcos optreedt als Sancho Panza. Maar ook hier gooit de schrijver de traditionele relaties om. Terwijl Marcos in de hoedanigheid van Sancho Panza zijn meester Don Durito de la Lacandona als schildknaap zou moeten dienen, roept hij voortdurend zijn hulp in. Hij is, met andere woorden, dubbel afhankelijk. Bovendien stelt hij zichzelf voor als een marginaal als hij, de intellectueel, mesties en stadsmens – allemaal kenmerken die zijn tegenstanders aangrijpen om zijn ‘superioriteit’ aan te tonen – zich in de jungle situeert. Hij kan de indianen niet bijbenen, komt overal uitgeput aan, vraagt zich duizend keer af waaraan hij begonnen is en neemt zich even vaak voor er definitief mee te stoppen. De zelfironie druipt ervan af. Ook in andere, gemakkelijkere omstandigheden komt hij als antiheld naar voren: hij is vaak met zijn gedachten elders (bij de maan bijvoorbeeld), kan geen deadlines voor kranten of congressen in acht nemen (dan moet Durito inspringen), hij is een echte slaapkop, en bovendien gezegend met een veel te grote neus. Durito noemt hem ‘mijn grootneuzige schildknaap’ (La Jornada Semanal, 14 januari 1996) en vergelijkt hem met Cyrano de Bergerac (die echter beter kon schrijven!) (10 april 1996; 20 september 1996).

Al deze beelden onderstrepen Marcos’ plaats als ondergeschikte in de zapatistische rangen en gaan in tegen het anti-zapatistische vertoog dat de indianen voorstelt als slachtoffers van de machtsretoriek van een mestizo outsider. De voorafgaande interpretatie van de personages Durito en Marcos kan ook een nieuw licht werpen op de betekenis van de zapatistische bivakmuts. Die moffelt Marcos’ gelaatstrekken weg die typisch zijn voor een mesties, zoals het fictieve personage Marcos/Sancho Panza de ‘superieure’ kenmerken van ondercommandant Marcos wil doen vergeten. De bivakmuts en de teksten verwijzen met andere woorden naar de wens van de subcomandante om marginaal onder de marginalen en bruin onder de bruinen te zijn. Op die manier draait Marcos de centrale stelling van Frantz Fanon in Peau Noire, Masques Blancs helemaal om. Volgens Fanon is de gekoloniseerde bevolking erop uit zo veel mogelijk te lijken op zijn kolonisatoren. In de rangen van de zapatisten echter zijn het niet de indianen die zich spiegelen aan de mestiezen, maar omgekeerd.

Viva México

Vooral sinds de Mexicaanse Revolutie (1910-1917) heeft de regeringspartij (Partido Revolucionario Institucional, PRI) een nationalistische cultuurpolitiek gevoerd, waardoor de Mexicaanse staat, de natie en de beleidsvoerders in het collectieve bewustzijn onlosmakelijk met elkaar verbonden waren. Willen de zapatisten de chauvinistische Mexicaan voor hun strijd winnen, dan moeten zij proberen deze associatie te verbreken en het Mexicaanse identiteitsbewustzijn aan de zapatistische beweging te koppelen. In de geanalyseerde teksten wendt Marcos daartoe twee middelen aan.

De keuze van het lexicon is een eerste manier om het Mexicaanse karakter van de zapatistische strijd te benadrukken. Niet alleen staan de teksten bol van typisch Mexicaanse wendingen, maar bovendien maakt Marcos woordspelingen die alleen begrepen kunnen worden door wie met Mexico vertrouwd is. Ook via de typering van de personages poogt Marcos de zapatisten met Mexico te associëren. De ‘goeden’ – Durito, de zapatisten, Marcos – zijn bij uitstek Mexicaans. Zo zegt Durito van zichzelf: ‘Want jullie moeten weten dat ik een dolende ridder ben, maar dan wel Mexicaanser dan de mislukking van de neoliberale economie’ (15 april 1995). De slechten – de PRI, het leger – worden daarentegen voorgesteld als verraders van het vaderland. Sommigen zijn dat ongewild. De soldaten, bijvoorbeeld, heeft men altijd wijsgemaakt dat ze het vaderland beschermen. Dat bedrog beginnen ze te beseffen. De opdrachten die ze krijgen passen in de uitverkoop van Mexico aan het buitenland en stroken bijgevolg niet met het patriottische discours dat hen motiveert: ‘Door het nieuws komen de Mexicaanse soldaten te weten dat de oliebronnen die ze in Tabasco bezetten niet in Mexicaanse handen zullen blijven, maar dat ze bestemd zijn voor een klant met een andere vlag, niet die met de arend die de slang verslindt’ (10 februari 1996). Marcos stelt zodoende het nationalistische discours van de regering als een grote leugen voor. Het neoliberale beleid verkwanselt de toekomst van Mexico: de rijkdommen worden uitverkocht, en ’s lands geschiedenis verraden. In talloze verhaaltjes ontmaskert Marcos de leugen van het officiële, neoliberale discours10. Volgens hem is het neoliberalisme anti-Mexicaans. Vroeg of laat zal het instorten, en dat zal de onderdrukte bevolkingsgroepen ten goede komen.

Tegenover de neoliberale toekomst staat het nationale verleden, waarin de indianen een grote rol spelen. Wil het Mexicaanse volk zich harmonisch ontplooien, dan moet het zijn verleden koesteren. Het thema van de herinnering staat centraal in de ‘Slotwoorden bij het Nationaal Indiaanse Forum’ (10 januari 1996). Marcos spreekt er in naam van het EZLN (‘Door mijn stem spreekt de stem van het EZLN’): ‘Ze verkopen heel onze inboedel, en daarmee onze geschiedenis. Als we onszelf van de vergetelheid willen redden, moeten we onszelf redden met vereende krachten. Vandaag heeft de hoop van dit Vaderland dat ons doet lijden, een indiaans hart; het is dan ook de taak van haar bruine huid, het te redden van de vergetelheid […]. We zullen de toekomst van het Vaderland vinden door naar het verleden te kijken’ (9 januari 1996).

Voor zover de teksten Mexico betreffen, wordt het begrip ‘natie’ positief ingekleurd, en met het indiaanse verleden in verband gebracht. Dat maakt deel uit van de strategie om de zapatisten als Mexicanen bij uitstek voor te stellen en op die manier zo veel mogelijk Mexicanen achter de zapatistische eisen te scharen. Maar in fragmenten die niet expliciet over Mexico gaan, wordt nationalisme in een negatief daglicht gesteld. Durito herinnert eraan dat ‘de scheidingswanden tussen de landen alleen dienen om de misdaad die smokkel heet te kunnen benoemen en om oorlogvoering een zin te geven’ (4 september 1995). Wil de auteur met die dubbele inschatting van het nationalisme zijn publiek tegemoetkomen? De gemiddelde lezer is wellicht een intellectueel die niet hoog oploopt met nationalistische waarden en die met etnocentrisme, racisme en burgeroorlogen associeert. Door (inclusief) nationalisme te koppelen aan de Mexicaanse situatie en (exclusief) antinationalisme algemeen te houden, spaart de subcomandante de kool en de geit, de Mexicaanse chauvinist en de postmoderne antinationalistische intellectueel.

De grenzen van de dialoog

Er zijn grenzen aan Marcos’ vermogen tot dialoog, zelfkritiek en relativering. Als hij het officiële discours van de regering aanvalt, spreekt hij op een ironische toon die geen antwoord verwacht. Ironie is het middel bij uitstek om de discrepantie tussen woorden en daden, tussen zg. intentieverklaringen en werkelijkheid aan de kaak te stellen, – zoals in volgend citaat, waarin ‘klimaat van dialoog’ en ‘militaire mobilisatie’ tegen elkaar botsen: ‘Hierbij een communiqué. Met ons alles min of meer o.k. Ja, ik weet wel dat niemand ernaar informeert, maar ik zeg het maar voor het geval dat u het zich toch zou afvragen. Hier tonen de toename van de militaire mobilisatie en de hernieuwing van de nachtelijke militaire vluchten […] dat het klimaat gunstig is “voor de dialoog en de onderhandelingen”‘ (10 november 1995). Marcos distantieert zich bovendien van het officiële discours wanneer het de geïsoleerde positie en de onbeduidendheid van de zapatisten laat uitkomen. Dezelfde brief richt zich ironisch ’tot de nationale en de internationale pers’, maar dan wel ‘alleen aan de pers die gelezen wordt in de veertien districten waar we, volgens Martín del Campo Iruegas, “enige invloed” hebben’11.

Ook de zelfkritiek van Marcos in de mond van Durito kan een aanleiding zijn om tegenstanders te bekritiseren. Eens heeft Marcos een strategische fout begaan, waardoor hij het de tegenstanders van de zapatisten gemakkelijk maakte om kritiek te spuien. Durito verwijt het hem: ‘Je hebt weer eens aangetoond dat je de handigheid hebt van een olifant door een porseleinkast. En dat niet alleen; je lompheid heeft ervoor gezorgd dat een heleboel sukkels anderhalve stommiteit verkondigen over de halve stommiteit die jij hebt uitgekraamd’ (27 oktober 1995). De agressieve toon van deze kritiek nodigt niet uit tot dialoog, evenmin als de ironische passages waar ik het net over had. Marcos’ bereidheid tot dialoog en zelfkritiek eindigt waar de echte kritiek begint. De principes van luisterbereidheid die de zapatisten hoog in het vaandel dragen, gelden wat de subcomandante betreft blijkbaar alleen ten aanzien van wie met zijn strijd sympathiseert. Dat is jammer, want een dergelijke houding vermindert de slaagkansen van de dialoog en, bijgevolg, de kans op vrede. Echter, gezien de slechte faam van de Mexicaanse overheid wat het nakomen van gemaakte afspraken betreft, is die houding van wantrouwen heel begrijpelijk.

Fictie en feiten

Door een kéver de eisen van de indianen in de mond te leggen, door zichzelf in de gedaante van een fictief personage aan die kever ondergeschikt te maken en door beide figuren als underdogs voor te stellen, is Marcos erin geslaagd velen voor zich te winnen. Het is hem ook gelukt de standpunten van het EZLN in de belangrijkste Mexicaanse kranten te krijgen en hoog op de politieke agenda te plaatsen. Paradoxaal genoeg heeft hij daar nauwelijks uitdrukkelijke verwijzingen naar de indianen voor nodig gehad. De uitvinding van Durito heeft Marcos in staat gesteld de typische valkuilen van het discours over de indianenproblematiek uit de weg te gaan. Men kan hem alleszins niet verwijten dat hij de mythe van de nobele wilde instandhoudt, de indianen idealiseert of in een voorbijgestreefde vorm van nativisme vervalt. De keuze voor een dier – zonder ras, geslacht, beroep of leeftijd – garandeert bovendien dat geen enkel kenmerk van marginaliteit wordt geprivilegieerd of uitgesloten. Durito vertegenwoordigt met andere woorden al wie marginaal is.

Maar Durito verschijnt ook als de intellectueel die zich door zijn lessen en conferenties inzet voor een nieuw maatschappelijk project. De ridderlijke kever incarneert de guerrillero-schrijver Marcos, die zich sterk bewust lijkt te zijn van de macht van het woord. Niet alleen uit de hoeveelheid, maar ook uit het soort teksten dat hij schrijft, blijkt die overtuiging. Ze richten zich immers tot een intellectuele elite die Marcos’ talrijke culturele verwijzingen kan plaatsen én die over een forum beschikt om zijn ideeën te verspreiden. Het geschreven woord wordt aldus beschouwd als een bevoorrechte plaats van waaruit de marginalen de machthebbers van antwoord kunnen dienen. Het meest treffende in Marcos’ reactie is wellicht dat hij zich niet laat verleiden tot een omkering van de bestaande machtsrelaties. Durito en Marcos, de aan tabak verslaafde enthousiastelingen die vol overgave ten aanval trekken, maar terugkrabbelen als het begint te regenen, zijn daar mooie voorbeelden van. Het zijn antihelden zonder politieke ambitie: zoals het EZLN, dat geen staatsmacht ambieert maar de maatschappij van onderuit wil veranderen.

Ondanks de positieve receptie van Marcos’ teksten in intellectuele kringen en de traditionele impact van de intellectuelen in de Mexicaanse maatschappij, hebben de zapatisten tot nu toe niet de kans gekregen hun ideeën in praktijk te brengen. Integendeel, de indianen blijven het slachtoffer van discriminatie, er wordt in Mexico nauwelijks bij de negatieve gevolgen van het neoliberalisme en rigide hiërarchische machtsrelaties stilgestaan, nationalistische retoriek en schijndialogen blijven de Mexicaanse politiek beheersen. Alles wijst er bovendien op dat de regering in Chiapas een vuile oorlog aan het voeren is. Door de zapatisten zonder grote manoeuvres in de hoek te duwen, probeert ze hen te marginaliseren en te doen vergeten. Als ze daarin slaagt, zal niemand er nog aan denken met Durito of Marcos in dialoog te treden. Trouwens, dan is het duo waarschijnlijk al uit de actualiteit verdwenen, en de literair-politieke geschiedenis ingegaan.

 

[1] Marcos: El señor de los espejos, Aguilar, Madrid, 1999.

[2] Het interview is onder meer in de Argentijnse krant Página/12 en in het Mexicaanse dagblad La Jornada (21 april 1996) verschenen.

[3] Le Monde, 23 maart 1995.

[4] Vuelta, nr. 208, maart 1994, blz. 57.

[5] In die jaren dook Durito veel vaker op dan daarna. Maar sinds oktober 1999 heeft Marcos hem opnieuw in verschillende communiqués ten tonele gevoerd. De vorige teksten over Durito werden gebundeld in een boekje (Subcomandante Marcos, Don Durito de la Lacandona, Centro de Información y Análisis de Chiapas, San Cristóbal de las Casas, 1999).

[6] Behalve in uitzonderlijke gevallen die worden vermeld, verwijs ik naar de teksten in La Jornada.

[7] De aanspreektitel is ‘heren’ in de brieven gericht aan de kranten, ‘mevrouw’ wanneer Marcos of Durito zich richt tot de civiele maatschappij. Sommige brieven beginnen plechtig met ‘dames en heren’ (17 juli 1995).

[8] Een keer is de brief zelfs korter dan de titel ervan (10 april 1996).

[9] Zie het speciale supplement van Vuelta, ‘Chiapas, días de prueba’, februari 1994.

[10] Durito II: ‘Het neoliberalisme gezien vanuit het Lacandone-oerwoud’ (11 maart 1995). Durito III: ‘Het neoliberalisme en de arbeidersbeweging’ (15 april 1995). Durito IV: ‘Het neoliberalisme en het systeem van de eenpartijstaat’ (11 juni 1995). Durito VI: ‘Het neoliberalisme: het catastrofale politieke bestuur van de catastrofe’ (17 juli 1995). Durito IX: ‘Het neoliberalisme: de geschiedenis als een slecht gemaakt stripverhaal’ (10 april 1996) en, niet genummerd, ‘Het neoliberalisme en de architectuur of de ethiek van het zoeken tegen de ethiek van de vernieling’ (24 oktober 1996).

[11] In andere brieven distantieert Marcos zich van de mening dat de zapatistische strijd maar een ‘oorlog op papier’ zou zijn (5 mei 1995; 14 januari 1996).