Een dialoog over een gedicht van Herman de Coninck

Annemarie Estor*

 

Er zaten eens twee mensen naast elkaar op een bankje. De ene was activist en de andere hield van lezen. De activist zat wat te swipen op zijn Facebookscherm. Het was zaterdagavond 21 mei 2022, en hij las snel de volgende korte tekst, die precies op zijn schermpje paste:

 

Zomeravond. We hebben woorden en tijd.

Behaaglijk is het om van mening en geslacht

te verschillen, waarna alleen nog van geslacht,

een verschil van dag en nacht, waarna nacht.

 

Laat je strelen, kom.

Ik hou ervan je lichaam te verdelen

in van alles twee, zoals ik deze zomer

de zee verdeelde toen ik schoolslag zwom.

 

– Herman de Coninck

 

De activist hield zijn scherm onder de neus van de lezer en zei: ‘Moet je dit gedicht nou eens lezen, lezer’.

De lezer las het gedicht. ‘Goh, wat mooi’, zei hij.

De activist: ‘Mooi? Dat kan toch niet! Zoiets kan écht niet meer vandaag de dag. Niet meer van deze tijd!’

De lezer: ‘Hoezo dat?

De activist: ‘Nou gewoon, the male gaze…’ (rolt met de ogen)

De lezer: ‘Male gaze?’

De activist: ‘Ja, het is duidelijk weer eens de blik van de man op de vrouw. De vrouw als object. Passief lustobject. Man doet met vrouw wat hij maar wil. En wij moeten die blik dan maar gewoon volgen.’

De lezer: ‘Ik proef toch liefde, meen ik… Is die gaze ook nog male en fout als er liefde in het spel is?

(stilte)

De lezer: ‘Bovendien: ik vind niet dat er sprake is van objectivering, er staat ‘we’ en ‘je’, dat veronderstelt samenzijn en een nabije aanspreking, er staat niet ‘zij’ en ‘haar’, wat wel afstandelijk zou zijn, en wijzend met een vingertje.’

De activist: ‘Liefde? Samenzijn? Die man is toch gewoon een kolonisator. Dat zegt hij zélf, nota bene: ik wil je lichaam verdelen. In stukken! Net zoals Newton het licht met zijn prisma en zijn gradenboog in een cleane, wiskundige regenboog verdeelde. En zoals het moedercontinent Afrika door een stelletje hebzuchtige potentaten in stukken werd verdeeld, en de Levant eveneens. Moet je de grenzen van Algerije en Mauritanië eens zien, dat is toch om te huilen.’

De lezer: ‘Hm-m’.

De activist: ‘Nog erger: die verteller hier deelt alles in twee tegenovergestelden. Hij is hét perfecte voorbeeld van de westerse mannelijke rationele controleur, die alles indeelt in binaire paren: wit-zwart, man-vrouw, dag-nacht. Hij zegt het letterlijk. Land-water zelfs. Om telkens het eerste deel van het begrippenpaar te laten zegevieren. En hij viert het verschil tussen man en vrouw, alsof liefde niet tussen gelijke geslachten kan bestaan.’

De lezer: ‘Nou nou. Zo voel ik dat toch niet aan.’

De activist: ‘Zelfs die schoolslag van hem is een wapen. Doe maar eens de schoolslag in de lucht, zie je, je handpalmen tegen elkaar: ze vormen een schaar. Of een mes. Een mes waarmee hij de zee in tweeën deelt. Zoals Mozes met zijn staf reeds de Rode Zee in tweeën deelde, een stuk voor de Egyptenaren, en een stuk voor de Joden. Ziedaar de gevolgen.’

De lezer: ‘Ehm nou, volgens de laatste wetenschappelijke vindingen betrof dat niet de Rode Zee, maar de Rietzee, een meer vol riet ergens in de Nijldelta. Dus het ligt iets, eh, genuanceerder dan dat. Maar vertel me eens, als die verteller zo zou vasthouden aan zijn mannelijke binaire parenconstructies, waarom zegt hij dan: ‘dag en nacht, waarna nacht?’ Hoe verklaar je dan dat hij daarna de nacht over zich heen laat vallen?’

De activist: ‘”Waarna nacht”. Dat zijn maar twee woorden.’

De lezer: ‘In onze cultuurgeschiedenis is de dag het domein van de man, en de nacht het domein van de vrouw. Omdat de baarmoeder een onbegrijpelijke holte was, die zodoende met de gevaarlijke duisternis van de nacht geassocieerd werd.’

De activist: ‘Kon de piemel dus wel gewoon het daglicht verdragen?’ Kreun… (rolt weer met de ogen)

De lezer toont de activist dit schema, dat hij toevallig in zijn borstzakje heeft zitten. ‘Dit schema is als het ware de ruggengraat van onze cultuur- en ideeëngeschiedenis, en heeft zelfs invloed gehad op onze wetenschap’, zegt hij:

Dag                 Nacht

Licht               Donker

Man                 Vrouw

Stasis               Flux

Gesloten          Open

Eindig             Oneindig

Land                Water

Veiligheid        Gevaar

Zekerheid        Onzekerheid

Zon                 Maan

Weten              Voelen

Kennis             Intuïtie

…                    …

De activist: ‘Ja, dat schema dat ken ik. Wat een ellende is me daar uit voortgekomen. Heksenverbrandingen, tot op de dag van vandaag. En patriarchale artsen…’ (fronst de wenkbrauwen)

De lezer: ‘Dat klopt. Maar De Coninck brengt hier de mannelijke dag en de vrouwelijke nacht samen, en hij laat de dag zich overgeven aan de nacht, hoe mooi is dat wel niet? De dichter laat de mannelijke tijd eindigen in de tijd van de vrouw. Dat woord ‘nacht’ komt over de dag als een zachte deken, en de man laat zich daarin los, hij geeft de focus op het verschil op, om in dat vrouwelijke op te lossen. De nacht heeft het laatste woord.

De activist: ‘Een zachte deken?’

De lezer: ‘Ja, zo voelt het woord ‘nacht’ voor mij. Dat woord duidt, zo lees ik dat, op het orgasme dat beleefd wordt, en in dat orgasme geeft de mannelijke verteller zich over aan het domein van de vrouw, de mystieke duisternis van de extase. Dat is toch je reinste bewondering dan: dat de man uitdooft in het vrouwelijke?’

De activist: ‘De extase vrouwelijk? Hoezo? Ik geloof dat maar 6% van de vrouwen een orgasme krijgt van penetratie. So much for intercourse…’

De lezer: ‘De extase is volgens deze archetypische indeling vrouwelijk omdat die niet behoort tot het domein van het verstand.’

De activist: ‘En dat haal jij allemaal uit die twee woorden?’

De lezer: ‘Ja, maar niet alléén daaruit. Ik haal dat ook uit de assonantie met de aa in zomeravond en behaaglijk. Die lange aa’s en oo’s, die maken loom. Slaperig zijn, loom zijn is ook een verlating van het verstand. Ook in de slaap verlaat je dus het mannelijke domein, symbolisch gesproken. Daaruit leid ik af  dat dit koppel samen het domein van het voelende weten ingaat, niet alleen hij. En in de herhalingen proef je dat ook, geslacht-geslacht, nacht-nacht: het woord ‘zacht’ wordt niet genoemd, maar het is zodoende wel aanwezig, het lijkt welhaast een déja-vu, er gebeurt iets met de tijd, het lijkt wel of ze in slaap vallen. Dat komt ook door al die z’s aan het einde.’

De activist: ‘Nou, ik zie toch ook intellectuele dingen in het gedicht. Niet alleen liefde of samen slapen. Ze hebben zelfs woorden. Ruzie. De oorlog, dat is toch bij uitstek het terrein van de man.’

De lezer: ‘Ja, dat kan, je kunt ‘woorden hebben’ lezen als ‘ruzie hebben’, dat klopt, maar je kunt het ook lezen als ‘we hebben de taal, we beschikken over woorden, een schat aan woorden, en dat is een rijkdom waar we van kunnen plukken en genieten, we genieten van de ideeënuitwisseling’. Seks met woorden. Maar eh, even voor alle helderheid, ik vind het net als jij goed om letterlijk te lezen dat de vrouw een mening heeft en dat ze daar fel voor opkomt. Maar wat ik nog mooier vind, is dat ze uiteindelijk aan het einde van de avond allebei dezelfde mening zijn toegedaan: het verschil wordt opgeheven, lost op, en zo lossen ook de geslachten in elkaar op, in de liefdesdaad, die ook een taaldaad is.’

De activist: ‘Neenee, die geslachten lossen niet in elkaar op, die blijven verschillend, dat zegt-ie toch letterlijk: “waarna alleen nog van geslacht”.’

De lezer: ‘O ja, dat is waar. Dat is de daad, waarnaar gehint wordt. Zo wordt ook vuur gemaakt. Frictie, wrijving, dankzij verschil.’

De activist: ‘Ja bah.’

De lezer: ‘Bah??’ (ontzet)

De activist: ‘Ja, zeker, moet je zien: ze wordt gewoon verdeeld, uiteengereten tijdens de daad, haar benen van mekaar gerukt, haar armen symmetrisch op het matras gedrukt, nou nou. Leuk voor d’r. Geweld.’

De lezer: ‘Ik interpreteer dat ‘verdelen’ als… ja… ken je dat niet, zo loom na het seksen, met je vingers over iemands rug of buik krieuwelen, symmetrische cirkels beschrijven, schouderblad links, schouderblad rechts, bil links, bil rechts?’

De activist: ‘Maar het verdelen van de zee, dat is toch een metafoor voor dat palen in het vocht?’

De lezer: ‘Nou jij bent wel erg door de inpoldering beïnvloed, zeg. Heien maar! Nee, ik zie hier niet zozeer een vergelijking tussen neuken en zwemmen in, ik zie hier een vergelijking tussen dat kroelen en dat zwemmen. Het trekken van lijnen.’

De activist: ‘Vind jij het trekken van lijnen iets goeds dan? Grenzen? Natiestaten, meerderheden en minderheden, Border Patrol, Fort Europa, macht…’ (walgt)

De lezer: ‘Nou, volgens mij geeft de mannelijke verteller zich hier voor de tweede keer over aan de vrouw. Want als de vrouw met de zee geassocieerd wordt, dan zegt hij hier op het einde in feite dat het totaal zinloos is om in de zee te knippen. Heb jij weleens met een schaar of een mes de zee geknipt? En wie heeft er toen gewonnen? Zag je resultaat van je inspanningen? Heb je een lijn kunnen kerven in het water? De verteller toont zich in het gedicht twee maal onder de indruk van de vrouw: de nacht komt over hem, en de zee eveneens. Juist het grenzeloze van de vrouw is wat hij bewondert. Hij is welbeschouwd helemaal niet trots op dat knippen in zee.’

De activist: ‘En die imperatief dan? “Laat je strelen, kom.” Hij beveelt haar. Al die bevelen, dat zit me ook dwars.’

De activist: ‘Of hij nodigt haar uit. Je kunt dat toch ook zien als een invitatie? Bovendien is hij dienstbaar aan haar, want het strelen is toch niet op zíjn genoegen gericht?’

De activist: ‘Moet zij het initiatief dan niet tonen?’

De lezer: ‘Is dat niet wat al te dogmatisch? Je kunt dichters toch niet dwingen in een keurslijf van wetten te gaan creëren. Dan verziekt de kunst toch tot propaganda. Bovendien: wij verschillen genetisch maar heel weinig van de levende wezens om ons heen. In de natuur zingen de mannetjesvogels toch ook uitnodigend? Lokt het mannetje prieelvogel het vrouwtje niet naar zijn mooi gekleurde hof? De vrouwtjes blijven al millennia lang graag naar die hofjes komen, hoor. En deze vogelsoorten bestaan nog altijd… Ze hebben de tijd, net als dat stel in het gedicht. Dat is belangrijk. Je moet zo’n tekst ook niet snel lezen. Je moet een gedicht lang op je laten inwerken en herhalen en herhalen. Dan begin je andere dingen te voelen dan je onmiddellijke afkeuring.’

De activist: ‘Zoals?’

De lezer: ‘Nou, dan voel je dat je zelf ook door de taal gestreeld wordt, met die prachtige compositie uit ‘strelen’ en ‘verdelen’ en ‘zee’. Al die lange ee’s. Ik word daar melancholisch van, dat vind ik wel aangenaam.’

‘Dus eigenlijk is het dan geen vrijage van twee mensen, maar is het een heel collectief gebeuren.’

De activist buldert van het lachen.

De lezer zegt wijselijk maar niks.

Plotseling begint een nachtegaal luidkeels te zingen vanuit de ferme haag die ooit is aangeplant omheen de oude tuin waar de lezer en de activist op het bankje zitten. De telefoon, waar het Facebookscherm op te zien was, valt uit, scherm zwart, batterij leeg.

‘Behaaglijk’, zegt de activist.

‘Ja, dat stond er ook in’, zegt de lezer.

De activist: ‘Zou De Coninck daar ook de haag mee bedoelen?’

De lezer: ‘Dat die twee in een tuin zaten, bedoel je, achter hun huis bijvoorbeeld, en dat die tuin omzoomd was door een haag?’

De activist: ‘Ja. Doen dichters dat soort dingen, ‘behaaglijk’ schrijven en dan niet alleen zeggen dat ze het er genoeglijk hebben, maar dan ook stiekem hinten op een beukenhaag of een ligusterhaag ofzo? Of is dat een wel heel erg vaag idee van mij, nu?’

De lezer: ‘Nee, nee, dat vind ik geenszins vaag. Dat doen dichters zeker! Dat is de magie van het beheersen van woorden, van taal. Het ene zeggen en daarmee dat ene benoemen, dat is eigenlijk al een wonder, maar tegelijk ook iets anders bedoelen, iets wat dat ene nog beter tot expressie doet komen, dat is helemaal de max.’

De activist: ‘Dat vind je niet vaag?’

De lezer: ‘Nee, dat is de magie van de exactheid.’

(nachtegaal, tot diep in de nacht)

Voor ze gingen slapen die nacht bekeken zowel de lezer als de activist nog even, ieder op hun eigen scherm, wie dit gedicht eigenlijk op Facebook gepost had. Het was schrijfster Kristien Hemmerechts. Ze had er een inleiding bij geschreven: ‘Morgen, om halfelf in de ochtend, zal het precies een kwart eeuw geleden zijn dat Herman de Coninck in Lissabon op straat overleed; hij was iemand met een uitzonderlijk rijk talent; ik heb ruim negen jaar mijn leven met hem mogen delen; mijn hoofd zit propvol herinneringen en die volstaan om hem op te roepen; helaas roepen ze ook de pijn op van het gemis; Herman heeft over veel mensen gedichten geschreven, dit is er eentje over mij.’