Guido Vanheeswijck*

 

Naar aanleiding van de commotie rond de recente beslissing van het Amerikaanse Hooggerechtshof over het grondwettelijk recht op abortus, ben ik gaan grasduinen in het archief van Streven-vrijplaats. De twee meest recente artikelen daarover zijn van de hand van John A. Dick, een Amerikaanse theoloog en  voormalig decaan van het American College van de KU Leuven. Uit beide artikels citeer ik een identieke zin: ‘Sprekend of schrijvend over abortus, meen ik dat we de beschaafde dialoog moeten bevorderen: met respect bruggen bouwen voor het gesprek, en geen bruggen opblazen. Een respectvol gesprek dient ook, uiteraard, een eerlijk gesprek te zijn.’

In de dagen na de beslissing van het Hooggerechtshof op 24 juni 2022 regende het in de Verenigde Staten reacties, min of meer volkomen voorspelbare reacties, gaande van ‘schandalig en verwerpelijk’ aan de ene kant van het spectrum tot ‘het rechtzetten van een historische vergissing’ aan het andere uiteinde. Aan de overzijde van de oceaan, in Vlaanderen en Nederland, klonk vooral de eerste stem. Nagenoeg unisono sprak de kwaliteitspers zich uit tegen het arrest en liet ze experts aan het woord die het schandalige karakter ervan onderstreepten. Werd daarbij de vraag van John A. Dick ernstig genomen? Is het geschreeuw rond dit Amerikaanse arrest een voorbeeld van beschaafde dialoog? Was die er vroeger? Is die er nu? Was ze vroeger mogelijk? Is ze vandaag mogelijk?

 

Het arrest

Eerst de feiten. Vijf rechters stemden voor het terugschroeven van het grondwettelijk recht op abortus, dat wil zeggen van het arrest ‘Roe vs Wade’ uit 1973. Dat arrest hield in dat alle wettelijke verboden op abortus in de Amerikaanse staten ongrondwettelijk waren, want in strijd met het ‘recht op privacy’. Drie van deze vijf rechters waren benoemd door voormalig president Donald Trump. De drie overige rechters, Stephen Breyer, Sonia Sotomayor en Elena Kagan, stemden tegen. In een gemeenschappelijke verklaring keurden zij  het stemgedrag van hun vijf collega’s af.

Maar er was ook het stemgedrag van de voorzitter van het hof, John G. Roberts Jr. Hij stemde niet voor het afschaffen van ‘Roe versus Wade’, maar wel voor het behoud van de abortuswet van Mississippi. Die wet in Mississippi houdt een verbod in op abortus na 15 weken en ondergraaft dus de grondwettelijke ­garantie die ‘Roe v. Wade’ bood aan vrouwen voor een onbeperkt recht op abortus. Roberts baseerde zijn stemgedrag op een zogenaamde concurring opinion. Enerzijds bleef hij het grondwettelijk recht op abortus verdedigen om de morele kern van ‘Roe v. Wade’ te beschermen: vrouwen hebben altijd de keuzemogelijkheid om een zwangerschap te beëindigen op basis van het grondwettelijk recht voor burgers om vrij te beslissen over hun lichaam.

Anderzijds volgt uit dit grondwettelijk recht niet, aldus Roberts, waar de grens moet worden getrokken om een zwangerschap te beëindigen. Veel Amerikanen vinden dat de grens op het ogenblik van levensvatbaarheid buiten de baarmoeder, dus ongeveer rond vierentwintig weken (zoals ‘Roe versus Wade’ impliceerde), te ver gaat. Daarom wenste Roberts de wetgever van Mississippi de mogelijkheid te geven om de grens op vijftien weken te leggen, zonder het grondwettelijk abortusrecht echter op te geven.[1]

De stemming was dus uiteindelijk 5-4 voor het herroepen van Roe versus Wade en 6-3 voor het behoud van de strengere abortuswet van Mississippi. Roberts gaf daarmee blijk van een scherp inzicht in de taakverdeling tussen rechter en politiek, aldus Raf Geenens. Het basisprincipe (het recht op abortus) wordt bewaakt door het Hooggerechtshof, de concrete uitwerking ervan laat het aan de politiek over. Maar, zo voegde hij eraan toe, ‘hoewel hij voorzitter is van het Hof, staat Roberts voortaan eenzaam in het midden en is hij machteloos.’ In een gepolariseerd klimaat tussen links en rechts, progressief en conservatief, werd zijn stem nauwelijks gehoord.

 

John Roberts versus het Europees Hof

John Roberts, in 2005 benoemd door de republikeinse oud-president Georges W. Bush, wordt een gematigde conservatief genoemd. Je zou hem evenzeer een gematigde progressief kunnen noemen. What’s in a name? Zo floot hij op 21 november 2018 Donald Trump terug, nadat die zich minachtend had uitgelaten over een federale rechter. Trump had die laatste een ‘Obama’-rechter genoemd, alleen maar omdat de rechter zijn presidentiële decreet, waarmee hij de toegang van illegale immigranten tot asiel wilde bemoeilijken, onder vuur nam.

Roberts steunde voluit de onafhankelijke positie van de federale rechter en wees erop  dat er geen ‘Obama’- of ‘Trump’-rechters mogen zijn, noch ‘Bush’- of ‘Clinton’-rechters. Het was dan ook helemaal niet verrassend dat er tussen de vorig jaar overleden rechter Ruth Bader Ginsburg, boegbeeld van het progressieve feminisme, en John Roberts niet alleen groot respect was. Ze waren geestverwanten en koesterden een diepe vriendschap voor elkaar. Na haar dood, memoreerde Roberts Ginsburg als ‘een onvermoeibare en vastberaden verdediger van de rechtvaardigheid’.

Vanuit Europees perspectief is Roberts’ benadering zelfs eerder progressief dan conservatief te noemen. Zoals bekend werd in de zaak ‘Roe versus Wade’ het grondwettelijk recht op abortus gebaseerd op het recht op privacy en in latere pro-abortusarresten op het recht op vrijheid voor alle Amerikaanse burgers. Nu zijn recht op vrijheid en privacy ook Europese grondrechten, gegarandeerd door het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. En toch heeft het Europees Hof in verschillende arresten bevestigd dat uit die twee grondrechten geen ‘recht op abortus’ kan worden afgeleid.

Het Europees Hof oordeelt immers dat beide grondrechten – vrijheid en privacy – in balans liggen met het recht op leven, ook het ongeboren leven. Daarenboven geeft het de afzonderlijke lidstaten de vrijheid om te bepalen op welk ogenblik dat leven juridische bescherming verdient. In theorie kan die discussie in twee richtingen gaan: de wetgever kan het recht op leven ruim interpreteren en de mogelijkheden tot abortus inperken, of het recht op privacy/vrijheid ruimer interpreteren en zo de mogelijkheden tot abortus uitbreiden. Maar voorlopig wenst het Europees Hof hierin niet grondwettelijk tussen te komen en gaat het dus minder ver dan de zogenaamd gematigd conservatieve voorzitter van het Amerikaanse Hooggerechtshof.

 

Een eerlijk debat

Opvallend in de talloze commentaren op het Amerikaanse arrest is dat de genuanceerde, vanuit Europees perspectief zelfs gematigd progressieve tussenpositie van John Roberts hier geen of nauwelijks weerklank vond. Ze doorbreekt nochtans het zwart-wit portret dat de media zo graag van Amerika maken. Net de nuances die hij aanbrengt, zouden een prima uitgangspunt kunnen zijn voor een zinvol debat, een eerlijk gesprek.

Wie de nuance schuwt en de dialoog weigert, ziet slechts de tegenstelling tussen ‘pro-choice’ en ‘pro-life’ en nestelt zich gemakzuchtig in één van beide kampen. Maar beide kreten zijn in hun ongenuanceerdheid misleidend. John Dick merkt terecht op dat het ‘anti-abortus’-standpunt geen equivalent is van het ‘pro-life’-standpunt: ‘Een groot aantal politieke en religieuze leiders in de Verenigde Staten die het anti-abortus-standpunt aanhangen, steunen de doodstraf en marteling, en negeren armoede, gezondheidszorg en de natuurlijke omgeving.’

Vanuit een religieus fundamentalisme, vaak hand in hand met politiek opportunisme,  wijzen ‘pro-life’-adepten in alle omstandigheden de mogelijkheid van een abortus af. Ze beroepen zich op de ‘wet van God’, die als stoplap fungeert en zo het debat stillegt alvorens het kan beginnen. Ze passen daarenboven de ‘keuze voor het leven’ uitermate selectief toe. In het geval van abortus kiezen ze voor het leven, in geval van doodstraf of wapenbezit tegen. En ze maken abstractie van de concrete leefomstandigheden waarin abortus kan worden overwogen: zelfs in geval van verkrachting houden ze vast aan hun uitgangspunt dat ze als een onwrikbaar dogma hanteren.

Maar hetzelfde geldt voor het ‘pro-choice’-standpunt. Zij beroepen zich op ‘het recht van de vrouw over haar eigen lichaam’, dat als stoplap fungeert en zo het debat stillegt alvorens het kan beginnen. Geen enkele vraag mag gesteld worden bij het individualistische mensbeeld dat hieraan ten grondslag ligt. Al evenmin wordt gesproken over mogelijke inspraak van de vader. En aan het ongeboren kind wordt elke keuzemogelijkheid ontzegd, vanuit het omstreden uitgangspunt dat een ongeboren kind ‘geen stem heeft’.[2]

Ook zij maken abstractie van de concrete leefomstandigheden waarin abortus al dan niet kan worden overwogen. Ook bij hen loert politiek opportunisme wel eens om de hoek.

In beide gevallen wordt elk tegenargument bij voorbaat in de kiem gesmoord. Wie vandaag de media volgt, herkent dit zwart-wit schema. Natuurlijk is het ‘zelfbeschikkingsrecht van de vrouw’ de basisvoorwaarde voor een eerlijke confrontatie over gelijk welk onderwerp. Maar uit dat zelfbeschikkingsrecht volgt geen enkel inhoudelijk principe. Het is slechts de voorwaarde tot het vormen van ideeën en gedragingen. Op grond van het zelfbeschikkingsrecht kan je zowel ware als onware ideeën verkondigen, zowel ethische als onethische daden stellen. Het zelfbeschikkingsrecht is slechts het vertrekpunt van ethische, levensbeschouwelijke en politieke reflectie en handelingen, niet het eindpunt.

Hetzelfde geldt voor het ‘Woord van God’. Ook dat mag iemand als basisvoorwaarde kiezen voor een eerlijke confrontatie over gelijk welk onderwerp. Maar het ‘Woord van God’ is niet in stenen tafelen gebeiteld. Het is altijd door mensen geïnterpreteerd en dat is vandaag niet anders. Op grond van het woord van God kan je zowel ware als onware ideeën verkondigen, zowel ethische als onethische daden stellen. Het ‘Woord van God’ is slechts het vertrekpunt van ethische, levensbeschouwelijke en politieke reflectie en handelingen, niet het eindpunt.

Vanuit beide dogmatische houdingen – ogenschijnlijk tegengesteld maar in wezen gelijkaardig – raken de vragen die er existentieel toe doen helemaal ondergesneeuwd. Ik beperk me hier tot één vraag, die alle commotie op gang heeft gebracht, met name de vraag van de wetgever in Mississippi om abortus na 15 weken te verbieden. Die wet was, zoals aangestipt, in strijd met de grondwettelijke ­garantie die ‘Roe v. Wade’ bood aan vrouwen voor een abortus tot het ­moment van foetale levensvatbaarheid, omstreeks 24 weken. Over de uitbreiding tot 24 weken doen ook in West-Europa allerlei voorstellen de ronde.

Net hier wordt het precaire en existentiële karakter van het debat duidelijk. Terwijl de voorstanders van uitbreiding zich uitsluitend beroepen op de keuzevrijheid van de vrouw, zie je ook andere tendensen in de samenleving. Ouders van gestorven kinderen in de moederschoot vragen om de toekenning van een naam als herinnering aan hun gestorven baby, ze willen een blijvend aandenken aan de baby die nooit een stem heeft gekregen. Neonatologen doen er alles aan om kinderen vanaf 24 weken erdoor te halen en hun een zo goed mogelijk leven te geven, vaak op vraag van moeders en vaders, hoe onzeker de uitkomst ook mag zijn. In Zweden stellen ze zelfs geen echte ondergrens aan hulp voor prematuren.[3]

Op de vraag wanneer het menselijk leven begint heeft er altijd een grote verscheidenheid aan antwoorden bestaan. Sommige waren gebaseerd op theologische gronden, andere op ethische, weer andere op biologische. Duidelijk is dat in het existentieel zo gevoelige domein als dat van het begin van het leven er geen pasklare antwoorden bestaan. Dat betekent niet dat we de zoektocht naar de meest gepaste antwoorden op vragen naar de moraliteit en legalisering van abortus moeten opgeven onder het mom dat we abortus niet langer als een ­morele kwestie moeten zien, maar als een medische oplossing.[4]

 

Ook de wetenschap – of één of andere wetenschappelijke commissie – kan niet zomaar een kant en klaar antwoord uit de hoed toveren. Dat zou pas betekenen dat men op de meest ongevoelige manier de diepste existentiële spanningen hieromtrent laat ondersneeuwen.

Net die spanningen laten echter zien dat de vraag naar uitbreiding om veel meer gaat dan om het recht op zelfbeschikking of het Woord van God. Het debat over abortus gaat allereerst om een subtiel amalgaam van existentiële gevoeligheden en ethische afwegingen rond waardenbeleving en uiteindelijk om de fundamentele grondslagen van ons mensbeeld.

‘Sprekend of schrijvend over abortus, meen ik dat we de beschaafde dialoog moeten bevorderen: met respect bruggen bouwen voor het gesprek, en geen bruggen opblazen. Een respectvol gesprek dient ook, uiteraard, een eerlijk gesprek te zijn.’ Dat was de uitgangsvraag.  Vijftig jaar geleden was het stellen van die vraag in Vlaanderen niet mogelijk. Abortus was moord. Punt uit. Vandaag is het stellen van die vraag in Vlaanderen al evenmin mogelijk. Zelfbeschikking van de vrouw. Punt uit. In plaats van zich op te sluiten in de knusse bescherming van het eigen, vaak arrogante gelijk, is het durven aangaan van een dialoog een teken van beschaving. Waarom blijft dit toch, ook anno 2022, zo ontzettend moeilijk?

 

 

[1] Cf. Raf Geenens, ‘Als activistische rechters zich verbergen achter neutraliteit”.

https://www.standaard.be/cnt/dmf20220628_97719231

[2] Sarah Meuleman, ‘Een foetus heeft geen stem”, De Standaard, 28 juni 2022. https://www.standaard.be/cnt/dmf20220627_97617028

[3] In Zweden, meer bepaald in de afdeling neonatologie in Uppsala, trachten ze prematuren vanaf 22 weken alle kansen te geven. Lotte Alsteens, ‘Het Zweeds model”. https://www.standaard.be/cnt/dmf20180719_03624515 : ‘In België waren Jack en Akram wellicht niet in leven gebleven, omdat onze ziekenhuizen de grens voor intensieve zorg op minstens 24 weken hebben gelegd. Is er een juist en fout? ‘We hebben een andere filosofie’, denkt Mathias Kjellberg, neonatoloog in Uppsala. ‘In de meeste landen wordt geredeneerd: hoeveel overlevingskans heeft de baby? Wat is de kans dat hij iets overhoudt aan zijn vroeggeboorte? Wat zijn de kosten voor de maatschappij? Men durft zich die vragen te stellen omdat er met zo’n baby nog geen relaties zijn opgebouwd. Maar stel dat een volwassen persoon met een auto tegen een boom botst. Reed hij 70 kilometer per uur? Reed hij 100 kilometer per uur? In dat laatste geval zijn de kansen op overleving veel kleiner, en die op blijvende letsels veel groter. Toch zal men hem altijd proberen in leven te houden, ongeacht die kansen’.”

[4] Bart Brinckman, ‘Gelukkig gaat de wereld vooral de andere kant op”, De Standaard, 27 juni 2022.

Cf. https://www.standaard.be/cnt/dmf20220626_97656219