Ana Van Liedekerke*

 

In de arbeiderswijk van mijn grootouders lopen buren elkaars huis nog vrolijk plat: er wordt een extra stoel aangeschoven, kinderen glippen door de heg naar andere tuinen en mijn grootvader kookt een ketel soep voor een heel leger. Ik heb die verregaande gastvrijheid altijd als een deugd ervaren. Maar als ik ze probeer te reproduceren, voelt ze steeds meer aan als anachronisme. Een paar observaties om die bewering te staven. De haast verschrikte blik van vrienden wanneer ik hen wil trakteren op café, en een week later het bericht dat ze me nog x aantal euro schuldig zijn – het helpt niet als ik zeg dat trakteren zo niet werkt. De ontsteltenis van mijn huisgenoten wanneer er vrienden onuitgenodigd aan de deur bellen om gedag te zeggen. De afkeer van mensen thuis uitnodigen – een hoop ‘gedoe’.

Het lijkt alsof waarden die ik voor vanzelfsprekend hield ongemerkt zijn omgevormd. Gulheid is spilzucht geworden, gezelligheid decadentie, spontaneïteit onbeleefdheid. Maar zoals dat gaat met de verschuiving van waardepatronen, hebben we er andere zaken voor in de plaats gekregen. Zonder spontane bezoeken is het gemakkelijker geworden grenzen af te bakenen – je hebt controle over je eigen sociale agenda (de uitdrukking ‘sociale agenda’ zegt al veel). Word je toch uitgenodigd, dan kun je rekenen op een diner weggeknipt uit ‘Komen Eten’: op voorhand krijg ik vragen over allergieën en voedselvoorkeuren, en bij aankomst rukt er keurig een viergangenmaal aan. Voor de portemonnee lijkt het ook een vlucht vooruit; apps als Splitwise en Tikkie laten toe elk bakje aardbeien aan te rekenen – wie graag op zijn geld let, hoeft niet bang te zijn dat sociale druk een hap uit de rekening neemt.

De omslag hangt samen met een toegenomen individualisme; we willen de controle over ons eigen leven, en onverwachte bezoeken zijn daarbij gedegradeerd tot inbreuken in de individuele levenssfeer. De nadruk op mentaal welzijn heeft dat de laatste jaren nog versterkt: moeheid of een slecht humeur zijn tot legitieme excuses gekatapulteerd. Vrienden die geen zin hebben in een bezoek, zeggen het zonder veel schroom op het laatste moment af. Dat leidt soms tot discussie; wanneer een huisgenote haar ouders twee uur voor een diner belt om te zeggen dat ze toch niet huiswaarts komt, vindt ze hun boosheid ‘onrespectvol’. Wanneer ik opper dat het een vorm van beleefdheid is om afspraken na te komen, en van respect tegenover ouders die een heel leven voor haar hebben gezorgd, antwoordt ze dat het fout is om anderen druk op te leggen. Sociale media maken die vrijwaring van de individuele levenssfeer nog makkelijker; iedereen is voortdurend bereikbaar – afzeggen is een kwestie van seconden. De degradatie van gastvrijheid draagt zo ook bij aan een efficiëntiedenken; time is money, en spontane bezoeken zonder vastgesteld begin of einde horen daar niet in thuis.

Radicaal gastvrij zijn impliceert een opoffering; er is een mateloosheid in de deugd gastvrijheid, zoals Harper Lee die goed vat in To Kill a mockingbird: “That boy is your company. And if he wants to eat up that tablecloth, you let him, you hear?” Ook daarin is het een anachronistische deugd: geven zonder er iets voor terug te verwachten is van een voorbijgestreefde religiositeit. Jezus wordt in die optiek het slachtoffer dat zich neerlegt bij zijn rol – het aanbieden van de andere wang klinkt vreemd in oren die gewend zijn aan individuele rechten en aan het zorgvuldige afwegen van verantwoordelijkheden.

Maar zijn de winsten het waard? Vanuit mentaal welzijn lijkt er evenzeer een pleidooi te volgen voor meer spontaan sociaal contact en een solidair samenleven als de gewone gang van zaken. Wie zich slecht voelt, heeft soms meer aan een babbel naast de deur dan aan een chatgesprek waarbij je voorzichtig moet polsen of de ander tijd voor je wil maken. Sociale media beschermen ons misschien voor ongewenste ontmoetingen, maar de perfectie van Instagram legt tegelijkertijd de lat hoger; gastvrijheid krijgt een beknellende bijklank – het vrije is eruit verdwenen. Wanneer het sociale leven gepland wordt zoals werk, ondermijnt het de ontspanning die samenkomen zou moeten bieden. Bij elkaar zijn betekent niet noodzakelijk de ander voortdurend entertainen.

Een meer vanzelfsprekende vorm van gastvrijheid vind ik vaker terug bij mensen met migratieachtergrond; mensen met Arabische of Afrikaanse afkomst lijken een plezier te vinden in delen en ontvangen dat anderen soms verleerd zijn. Omgekeerd worden zij in België vaak met een voor-wat-hoort-wat-mentaliteit geconfronteerd. Misschien is het in die zin niet zo onschuldig dat gastvrijheid lijkt te verkruimelen, en kan een omkering ook politieke consequenties hebben. Solidariteit op lokaal niveau en vertrouwen voorbij strikte symmetrie van geven en nemen, zijn precies de bouwstenen die we nodig hebben om broederschap met vrijheid te verzoenen.

Maar misschien is de teloorgang van dat oude gastvrijheidsideaal wel vooral jammer omdat het gewoon zo gezellig was. Als ik bij mijn grootouders ben, laaf ik me aan de vanzelfsprekendheid van een samen-leving in de kleine volksbuurt tussen de oude steenbakkerijen waar de tijd is blijven stilstaan. Die gastvrijheid vervang je niet zomaar door een ‘ander’ soort gastvrijheid in chique diners. Zwaai de deuren open, laat de chaos zegevieren; misschien kan de Bourgondische ziel nog ergens in ons eenentwintigste-eeuwse bloed worden opgedolven.