Guido Vanheeswijck *

DRIFT, juni 2019 

De Franse politieke filosoof Claude Lefort (1924-2010) werd beroemd met de volgende uitspraak: ‘We herkennen de moderne democratische revolutie het best aan de volgende omwenteling: geen enkele macht is aan een lichaam verbonden. De macht verschijnt als een lege plaats en zij die haar uitoefenen, verschijnen als eenvoudige stervelingen die haar slechts tijdelijk bezetten; slechts met geweld of door middel van een list kunnen zij zich blijvend op het pluche nestelen.’

De twee revoluties die ten grondslag lagen aan de moderne democratie illustreerden  deze uitspraak. In 1776 verklaarden de Verenigde Staten zich onafhankelijk door het gezag van de Engelse koning George III niet langer te aanvaarden. Dertien jaar later, in 1789,  onthoofdden de Franse revolutionairen de koning waardoor de troon voortaan leeg moest blijven. De macht lag niet langer bij één individu, maar bij het volk. Typerend voor die evolutie was het gebaar van de eerste Amerikaanse president Georges Washington: toen hem een derde ambtstermijn werd aangeboden, weigerde hij het aanbod.

Claude Lefort

Opvallend genoeg schuiven vandaag juist deze twee landen de president heel veel constitutionele macht toe. En daar gedragen ze zich naar. Sinds Giscard d’Estaing stappen Franse presidenten niet meer, ze schrijden; ze spreken ook niet, ze declameren, vertoeven liefst in het decorum van Versailles als onvervalste zonnekoningen. François Hollande was de uitzondering, maar die werd dan ook weggezet als een zwakke president. Ook in de Verenigde Staten heeft de president gaandeweg meer macht gekregen, wat oorspronkelijk niet in de geest van de constitutie lag. Donald Trump bezet momenteel met heel zijn gewicht de lege plaats van de macht. Maar reeds vanaf de jaren zestig – denk aan de beeldvorming rond de Kennedy-dynastie – begon het Amerikaanse presidentschap monarchistische trekjes te vertonen.

De oorspronkelijke missie van de moderne democratie was de behartiging van het algemeen belang, met respect voor de minderheid. Politieke verantwoordelijkheid stond in dienst van die behartiging. Net zoals de chirurg, de verpleger, de leraar of de welzijnswerker verantwoordelijkheid opneemt om op zijn of haar terrein het belang van iedereen te dienen, dient de politicus dat doen. Het nastreven als individu van persoonlijke macht werd veeleer beschouwd als behorend tot een voorbij tijdperk, het tijdperk waarin de plek van de macht was belichaamd.

De laatste decennia wordt de democratie echter opnieuw geïnfecteerd door het virus van individueel machtstreven. Politiek draait om macht, zo luidt de mantra. Vooral alfa-mannetjes en vrouwtjes, doorgaans tactisch onderlegd en retorisch gecoacht, ambiëren die macht. Niet alle politici zijn alleen maar machtsgeil, maar wie het niet is dreigt minder aan bod te komen. En de pers stapt daarin gretig mee. Journalisten hollen politici na voor ‘breaking news’ over elke kik die hij of zij geeft, hoe oppervlakkig ook. In de narcistische bubbel van de politieke berichtgeving spreekt nagenoeg iedereen in de ik-vorm: ik wil de volgende minister van Onderwijs zijn, zegt een zelfingenomen partijvoorzitter; ik wil premier worden, kakelen drie politici in Vlaanderen. Alsof het in de moderne democratie om het ego van de politicus draait. Machtsconcentratie en zeker machtsmonopolie dienden afgebouwd, politiek stond in dienst van het volk, een minister was een dienaar, zo is het allemaal begonnen. Dat de evolutie omgekeerd werkt, doet de democratie dus geen deugd.

Reeds sinds de jaren negentig van de vorige eeuw spreekt men over de alsmaar groeiende kloof tussen politieke elite en het volk. Hoe die te dichten? Onder druk van de ‘gele hesjes’ wil de Franse president Emmanuel Macron de ENA, de Franse elitehogeschool, afschaffen. Het grote bezwaar is dat dergelijke scholen kweekvijvers zijn van een elite, die vervolgens onder elkaar de postjes verdeelt en het contact met het gewone volk verliest. Afschaffen dus! Maar waarom schaffen we dan ook niet alle universiteiten af, want ook op die plekken leren hoogopgeleide mensen elkaar kennen?

Zou de democratie echt gebaat zijn met het afschaffen van topuniversiteiten? Of schuilt het probleem niet eerder in de arrogantie, die vaak gepaard gaat met het behalen van prestigieuze diploma’s? Schuilt het probleem niet veeleer in de niet ingeloste behoefte aan een andere mentaliteit, waarbij verantwoordelijkheid niet met macht en prestige, maar met een  visie op het algemeen belang wordt verbonden? Dat laatste kan natuurlijk niet via wetgeving worden afgedwongen. Een mentaliteitsverandering doorvoeren is nu eenmaal veel moeilijker dan een wet veranderen of een instituut opheffen.

Zovelen schrijven vandaag terecht dat de democratie op een keerpunt staat. Om de vier  of vijf jaren een bolletje zwart maken en daarna de politiek overlaten aan beroepspolitici is te weinig om nog van een heuse democratie te spreken. Verkiezingen dreigen zo democratische verzieking te veroorzaken. En de personencultus rond politieke leiders bevordert de democratische deliberatie al evenmin. Europeanen die neerbuigend kijken naar de heisa rond de huidige Amerikaanse president, vergeten wellicht dat Italië een klein decennium lang door een minstens even ongeleid projectiel is geleid en dat Oekraïne vandaag met Volodymyr Zelensky een president heeft, die als enige politieke ervaring het spelen van de rol van  president in een populaire televisiereeks kan voorleggen.

Er zijn ongetwijfeld procedurele veranderingen nodig, andere vormen van inspraak, zoals onder meer Manu Claeys en David  Van Reybrouck die in Vlaanderen voorstellen, om de democratie nieuw leven in te blazen. Maar die procedurele wijzigingen dreigen dode letter te blijven, als de democratie vergeet dat in dienst van het algemeen belang ‘geen enkele macht aan een lichaam verbonden is, dat de macht verschijnt als een lege plaats en zij die haar uitoefenen, verschijnen als eenvoudige stervelingen die haar slechts tijdelijk bezetten’.