Huub Oosterhuis*

 

Op 9 april jl., Eerste Paasdag, overleed dichter en theoloog Huub Oosterhuis (1933-2023). Hij was in het Nederlandse taalgebied vooral invloedrijk als auteur van kerkliederen waaruit een groot maatschappelijk en politiek engagement spreekt. Zijn liederen worden zowel in katholieke als protestante kerken gezongen. Bij wijze van In Memoriam plaatsen we hier de tekst die hij in oktober 2003 publiceerde in Streven.

 

‘Zo kwam hij ook in Nazareth waar hij was opgegroeid en ging op de dag van de sabbat naar de synagoge zoals hij gewoon was en hij stond op om voor te lezen. En gegeven werd hem de boekrol van de profeet Jesaja, en deze openend vond hij de plaats waar geschreven staat: de geest van Adonai is over mij, hij heeft mij gezalfd om aan de armen het goede nieuws te brengen, mij uitgezonden heeft hij om tot gevangenen te roepen: bevrijding, tot blinden dat zij zullen zien, om onderdrukten te doen gaan in vrijheid, om uit te roepen een welgekomen jaar van Adonai. Toen hij de boekrol gesloten had en teruggegeven aan de dienaar ging hij zitten. Allen in de synagoge hielden in gespannen aandacht hun ogen op hem gericht. Toen begon hij te spreken en zei tot hen: “Vandaag zijn deze woorden die geschreven staan, in jullie oren vervuld”.’

Zo staat geschreven in het vierde hoofdstuk van het evangelie van Lucas, dat Jezus van Nazareth – en tot zijn beweging behoren wij toch –, een bevrijdingsbeweging uitroept. Hij ontvouwt een Messiaans politiek visioen in de geest van zijn traditie, die door de profeten voor hem telkens opnieuw werd vernieuwd. De proclamatie van een God die zich de God van de ontrechten laat noemen. In doop en beproeving werd Jezus van Nazareth gezalfd, dat betekent: met geestkracht toegerust en gezonden om de armen het goede nieuws te brengen. Dit evangelie luidt dat er bevrijding mogelijk is voor in zichzelf geïsoleerde en van elkaar vervreemde mensen, voor gevangenen, blinden, maatschappelijk onderdrukten. ‘Vandaag zijn deze woorden in jullie oren vervuld’, zegt hij. Dat moet wel betekenen: van nu af zul je leven vanuit de inspiratie van dit bevrijdingsvisioen, dit politieke visioen. In het vervolg van zijn verhaal toont Lucas, de evangelist, hoe Jezus zelf in zijn prediking en optreden leeft vanuit dit visioen, uit kracht van deze geest. Enkelen volgen hem daarin, de meerderheid niet; van die enkelen slaan de meesten in het beslissende uur op de vlucht.

Uit kracht van die geest die over hem kwam, werd na zijn dood de Messiaanse gemeente geboren. Dat vertelt Lucas in het vervolg op zijn evangelie, de handelingen der apostelen. Dat wil zeggen dat, op de dag van zijn dood, zijn visioen niet is gestorven. Mensen hebben zich verenigd om het hoog te houden, er staat: ‘Zij waren een van hart en hadden alles in gemeenschap. Er ging een grote kracht van hen uit. Want niemand was in nood of leed gebrek.’ Dit getuigenis over de eerste gemeente van de Messias lijkt meer op een wensdroom, een schets van een nog onbestaanbare toekomst, dan op een historisch betrouwbaar bericht. Dat mensen zo volstromen van heilige geest, dat zij in staat zijn tot dat zuiverst denkbare, boven iedere politiek, boven ieder politiek systeem uitstijgende ‘communisme’, en dat liefde een lichte last is en gemeenschap een vertroostend juk, dat niemand meer tot een ander zegt: ‘ik heb je niet nodig’ en dat de minsten de kostbaarsten zijn, dat is geen geschiedenis, maar de voltooiing van de geschiedenis. Dat is het einde.

Zou het ooit gebeurd zijn, al was het maar tussen twee of drie mensen? Heeft zo’n Messiaanse gemeente ooit bestaan of bestaat zij nu ergens, al was het maar beginnenderwijs? Is er, waar ook, tussen mensen een samenhang en een verbindende kracht te ervaren die ook maar enigszins lijkt op wat in de handelingen der apostelen wordt beschreven? Nou, misschien wel, beginnenderwijs. Misschien hier en daar.

Waar hoort zo’n Messiaanse gemeente zich dan te bevinden? Waar zou zij zich moeten bevinden? ‘Aan de basis’, luidt sinds het begin van de jaren zeventig van de vorige eeuw het antwoord, het antwoord van bijna allen die streven naar kerkvernieuwing. Aan de basis betekent: ter hoogte van de fundamenten, onder de grond, of vlak daarboven, daar waar men kan zien uit welk materiaal de fundamenten van deze maatschappij zijn gemaakt, en of ze nog goed of niet goed meer zijn. Zodat men kan begrijpen waarom de wereld die wij hebben opgebouwd al of niet wankelt of op instorten staat. Een Messiaanse gemeente aan de basis zou dus leven te midden van mensen aan de onderkant van deze maatschappij. Die mensen die gedwongen zijn van onderop naar boven te kijken, tegen anderen op te kijken, met gepaste eerbied. In feite altijd met verholen woede, en jaloezie, op vergelding belust en met onverholen wanhoop, natuurlijk. Mensen die uit de diepte roepen, maar nog nauwelijks de illusie hebben dat zij ooit zullen worden gehoord. Daar zou een basisgemeente dus moeten proberen mee te doen, in de omverwerping van de heersende structuren. De heersende onrechtverhoudingen, die in de bijbel ‘doodsverhoudingen’ worden genoemd. Wat zou dan de inbreng van zo’n basisgemeente kunnen zijn in het revolutionaire proces van de omwenteling van onrechtverhoudingen?

Misschien de vormgeving van geduld en volharding, misschien ook de formulering van het toekomstvisioen en de analyse van de moeilijkheden die ons op de weg daarheen ontmoedigen en ontwrichten. Misschien ligt in die analyse en in die formuleringen de taak, mede de taak, van een basisgemeente. Want hoe helderder het visioen ons voor ogen staat, met des te meer volharding kunnen wij ons wijden aan analyse en actie. Wij leven beneden de maat van het menselijke als wij ons niet bewust zijn van wat ons angst aanjaagt, als wij niet begrijpen waarom de dingen gebeuren, wie de feiten maken, en wie de slachtoffers zijn. Dat wordt maatschappijanalyse genoemd, en het begin van begrijpen hoe het in elkaar zit, heet politieke bewustwording. Zonder dat moeizame proces van bewustwording vallen wij terug in een magisch geloof aan het noodlot, aan erfelijk kwaad, aan spoken, heksen en reuzen. Enkel volhardende feitenkennis en historische analyse, training van gezond verstand en redelijk overleg met onszelf en met anderen zal ons op den duur doen inzien dat deze wereld niet ten dode gedoemd is, maar kan worden bevrijd. De bijbel documenteert – niet op een moderne westerse, wetenschappelijke manier, maar met de middelen van de oude oosterse poëzie en verhaalkunst – hoe mensen, toen in hun historische context niet minder beklemd dan wij in de onze nu, zich bewust zijn geworden van nieuwe mogelijkheden en van hun innerlijke kracht om zich voor die mogelijkheden in te zetten. Wij hebben dit boek, de Bijbel, die de bron is van onze verbeelding, een stromende bron die onze verbeelding doorstroomt en aan de gang houdt. Dit boek Bijbel, zoals dat spreekt over mensen, over een menswaardige toekomst, is een boek over mensen op aarde. Hoe te leven, wat is menswaardig – over die vragen gaat het. Het unieke van dat boek is dat het antwoord op de vraag hoe te leven, menswaardig, in welke wereld, dat dit antwoord in de mond wordt gelegd van een God, een God die de tegenstem is van alle denkbare goden, en die een naam heeft.

Hoe is zijn naam? Wat of wie is de God die in onze taal God wordt genoemd? Volgens het Groot Woordenboek der Nederlandse Taal is die God een opperwezen. Volgens allerlei enquêtes, althans in Nederland, zegt ongeveer zestig tot zeventig procent in zoiets als een God te geloven en dat die God een opperwezen is, iets, het kan ook iemand zijn, maar een opperwezen. Vervolgens kunnen ze niet helder zeggen wat ze dan geloven, of wat geloven is, hoe ze dat doen of hoe ze op het idee gekomen zijn. De meesten verdwalen dan ook in hun eigen bewoordingen, en spreken zichzelf tegen: ‘Dat opperwezen dat is een groot raadsel, je kunt het niet begrijpen allemaal’, en dat is dus geloven.

‘Mozes was herder van de schapen van Jetro, zijn schoonvader, priester van Midjan, hij dreef de schapen tot achter de woestijn en kwam bij de berg van God, de Horeb, een bode van Adonai liet zich aan hem zien.’ (Exodus, 3)

Ook in het evangeliefragment dat ik hierboven citeerde, kwam dat woord ‘Adonai’ voor. In de tekst van het boek Exodus staan de vier letters JHWH die de naam aanduiden van de God van Israël. In de synagoge wordt waar die letters staan ‘Adonai’ uitgesproken. ‘Heer’ betekent dat, met de toon van ‘lieve heer’.

‘Een bode van Adonai liet zich aan hem zien in een vuur oplaaiende midden uit de doornstruik. Hij zag daar de doornstruik brandend, in lichterlaaie, maar de doornstruik werd niet verteerd. Mozes sprak: “Oh laat mij dichterbij komen, ik zal het zien dit groot gezicht waarom de doornstruik niet opbrandt”. Adonai zag dat hij dichterbij kwam om te zien, toen riep God midden uit de doornstruik, hij sprak: “Mozes, Mozes”. Die sprak: “Hier ben ik”. Hij sprak: “Nader niet tot hier, doe je sandalen van je voeten, want de plaats waarop jij staat is heilige grond”. Hij sprak: “Ik ben de God van jouw vader, ik, de God van Abraham, de God van Isaak, de God van Jakob”. Mozes borg zijn aangezicht, hij vreesde naar God te kijken. Adonai sprak: “Gezien heb ik, gezien de vernedering van mijn volk dat in Egypte is en gehoord heb ik hun luid schreeuwen voor hun drijvers, en ik weet hun lijden. Afgedaald ben ik om te redden mijn volk uit de hand van Egypte, ik zal het opwaarts voeren uit dit land, naar een goed wijd land, naar een land dat overvloeit van melk en honing”.’ Het visioen. ‘“Nu hier is het luid schreeuwen van de kinderen van Israël tot mij gekomen en ook heb ik de pijn gezien hoe die van Egypte hen kwellen, ga dan nu, ik stuur jou naar Farao, leid mijn volk, de kinderen van Israël uit Egypte weg.” Mozes sprak: “Wie ben ik dat ik naar Farao ga, dat ik de kinderen van Israël uit Egypte weg zal leiden?” Hij sprak: “Omdat ik zal zijn met jou en dit is het teken voor jou dat ik je gestuurd heb, ik. Als jij het volk hebt uitgeleid uit Egypte, zult gij God dienen bij deze berg”. Mozes sprak tot God: “Dan kom ik bij de kinderen van Israël, ik, en dan zeg ik tegen hen: “De God van jullie vaderen heeft mij naar jullie toegestuurd”, dan zeggen ze tegen me: “Wat is zijn naam?” Wat zeg ik dan?” God sprak tot Mozes: “Ik zal er zijn zoals ik ben, dit moet je zeggen tot de kinderen van Israël als ze jou vragen naar mijn naam. “Ik zal er zijn” heeft mij naar jullie toegestuurd. Dit is mijn naam tot in lengte van tijd”.’ (Exodus, 3)

‘Ik zal er zijn’ heeft mij gestuurd. Die God, die stem uit het vuur, die afgedaalde, is dat een opperwezen? Kan een opperwezen afdalen? De God die uit het braambos roept, als hij naar zijn naam gevraagd wordt: ‘Ik zal zijn die ik ben. En hoe ben ik? Ik stuur jou, zo ben ik. Zo ben ik dat ik jou stuur naar die onderdrukte kinderen van Israël, omdat ik hun kermen gehoord heb en hun ellende gezien’. In heel het Bijbelse bevrijdingsverhaal luidt de naam van deze God dat er iemand wordt gestuurd naar mensen in nood. Dat is zijn naam tot in lengte van dagen. Tot in lengte van dagen zullen er mensen worden gestuurd naar mensen in nood, en zullen er mensen zijn die zich laten sturen. Bewijs dat maar eens, dat je gestuurd bent – leiders genoeg die dat hebben gezegd. Bewijs het jezelf, gestuurd om verdrukten in vrijheid te doen gaan. Misschien maar één verdrukte, één troosteloze die ooit even opademde. Dat je bent gestuurd, weet je meestal pas wanneer je als geroepen komt. En als je luisterend leeft – dat is een levenshouding, een religieuze houding –, hoor je roepen en soms, vaak, dat het tot jou is gericht.

Dat woord ‘God’ is ingesponnen in misverstanden en praatjes. Er is een onbewuste taal over God in omloop en daarin loopt van alles door elkaar: Bijbelse, Grieks wijsgerige, Germaanse, oosterse, nieuwetijdselementen. Er zijn heel wat geruchten over God in omloop. Ik denk dat velen van hen die op zondag in een kerk bijeenkomen, delen in die onbewustheid, door die geruchten in verwarring worden gebracht en er geen verweer tegen hebben. Ze denken: het gaat over de God van de Bijbel, maar het gaat over een almachtig opperwezen. God is toch almachtig? Maar dan had hij Auschwitz kunnen voorkomen, en dat heeft hij niet gedaan. Dus is hij een almachtige sadist, een willekeurige God, die naar believen geluk en ongeluk uitdeelt. Dan is hij slechter dan de slechtste mens. Zo schreef Karel van het Reve, de broer van Gerard, over die God in zijn boek De ongelooflijke slechtheid van het opperwezen.

Het blijkt noodzakelijk steeds opnieuw de naam van de Bijbelse God uit te leggen, met elkaar af te spreken wie wij met God bedoelen als wij ‘God’ zeggen. Wij bedoelen met God die ene die het kermen van mensen hoort, en niet harden kan dat zij vernederde, geknechte, verlaten en verachte wezens zijn. Die ene die de pleitbezorger is van armen en ontrechten, die opkomt voor vreemdelingen, die mensen stuurt naar mensen in nood, die zo heet. Die God is niet de God van het woordenboek, van de enquêtes en van de publieke opinie.

Ben jij gestuurd? En jij? Ik ben gestuurd, ja, door de God van dit verhaal. Dat weet je zeker? Dat weet ik meestal, ver weg, soms even gevoelloos, zeker. Zolang het verhaal duurt op zondag in de liturgie in het leerhuis. Weet je het zeker of weet je het niet zeker? Soms, even, weet ik het zeker, en soms denk ik dat ik mezelf iets wijsmaak. Ok, gestuurd, waarheen, naar wie? Dat zal wel blijken. Ik denk dat als je als geroepen komt, je bent gestuurd, blijkbaar. Maar het kan ook gebeuren dat je niet als geroepen komt, niemand roept je, en ze zien je zelfs liever niet komen – en toch weet je dat je gestuurd bent, ook dat komt voor: als je bijvoorbeeld iets moet zeggen wat niet goed in de markt ligt. In een gesprek kan je het niet nalaten te zeggen dat het slecht gaat, ook al lijkt het goed te gaan, want het gaat slecht met de armen die steeds armer worden. Wij worden allemaal bedreigd met geestelijke verarming, met afstomping door consumptie en concurrentie. We verleggen onze normen in de richting van de centen, we zeggen: ‘Zo gaat het nu eenmaal, wat moeten we anders, je moet toch met de ontwikkelingen mee’. We fluiten mee met de melodie van de vrije markt. Iedereen die uit zijn ogen kijkt, kan de groeiende leegte en wanhoop zien, onder jongeren, onder kinderen al, maar niemand, in welke Europese regering ook, waagt zich aan een analyse van de toenemende leegte en het toenemende geweld. Maar ja, als Schiphol – dat ligt bij Amsterdam, binnenkort vlakbij Parijs – het milieu mag vervuilen en in principe alles wordt opgeofferd aan economische expansie, waarom zou iemand dan niet een beetje mogen schoppen en slaan en gappen? Zo hoor je heel wat lieve mensen denken: ‘Ik geef toe: er is meer over te zeggen, genuanceerder, maar waarom mag ik niet een beetje gappen, als het steeds meer wemelt van die krankzinnig hoge salarissen’. Soms moet je zulke dingen zeggen, ook in een kerk, en dan staat er iemand op die zegt: ‘Ja maar, we zijn hier in een kerkdienst, wat is dit nou voor een verhaal voor een kerkdienst? Het zou hier toch vooral over het mysterie van God moeten gaan?’ Dan moet ik zeggen, heb ik uit ervaring geleerd: ‘Die kerkdienst is een vrijplaats voor deze en andere ongemakkelijke maatschappijkritiek’. Dan krijg ik de vraag: ‘Denk je dat je kerkgangers hiervan gediend zijn?’ Dan zeg ik: ‘Het zijn mijn kerkgangers niet en ik hoop ze hiermee te dienen’. Het gaat over mensen in nood. Een gemeente is gestuurd naar mensen in nood. En wat het mysterie van God betreft… Het mysterie van de God van Mozes en Jesaja en Jezus is dat hij niets anders wil dan dat mensen opkomen voor mensen in nood. Dat is het mysterie van die stem uit het vuur, van die God. Over dat mysterie van die God hoort het in een kerkdienst te gaan. Ja maar, betekent dit dan dat iedereen hier de arme wijken in moet, en naar verpleegtehuizen en asielzoekerscentra? Ja, dat zou het voor enkelen of velen kunnen betekenen. Ik besef hoe moeilijk dat is, maar toch, er zijn er die het doen. En bijeenkomsten als deze, ‘liturgievieringen’ op zondag zijn ervoor om ons te bezinnen over onze zending en roeping, over onze verantwoordelijkheid van dag tot dag. Een gemeente is gestuurd naar mensen in nood, of het is geen gemeente. Dan is het een religieus-cultureel programma voor liefhebbers, dat kan ook, maar dan is wat daar gebeurt geen liturgie in de geest van de bijbel.

wat klinkt dat streng! Ja, het is ook streng, het is een streng appel. Maar iedereen is vrij, zo vrij als een vogel. Dat is gebrekkige beeldspraak, want vogels vliegen, ze kunnen niet anders. Maar mensen kunnen wel anders, ze kunnen kiezen. Ze horen om hulp roepen en dan kunnen ze nee zeggen of ja. Een gemeente in de traditie van Mozes en Jezus zegt ja.

Nog even iets over dat mysterie van God; dat klinkt mystiek. In een van de laatste afleveringen van het tijdschrift Kenteringen had ik een interview met Remi Verwimp. Ik zei daarin: ‘Mystiek is de vorming van een innerlijke kracht, een tegenkracht tegen de absurde, harde, egoïstische levensleer van het heersende kapitalisme’. Dan vraagt hij: ‘Die mystieke kracht, is dat een kracht om het vol te houden? Waarin ligt die dan, vind je die bijvoorbeeld in het behouden van een verbondenheid met God?’ Mijn antwoord daarop was: ‘Dat kan, maar dan moet wel eerst duidelijk zijn over welke God we het hebben. Ik bedoel dan de God die in de Bijbel de woordvoerder is van een visioen van een rechtvaardige wereld. Er is geen andere God, dat hebben we toch afgesproken? We hebben afgesproken dat we onder “God” verstaan de stem die uit het vuur roept en uit een brandende wereld. Die oproept tot gerechtigheid en die je stuurt. Als je dan zegt: mystiek is een verbondenheid met die God, niet met een andere, maar met die ene, dan is mijn antwoord op je vraag ja’.

Dan hebben we het over liturgie, gedichten, liederen, vieringen, stilte-oefeningen en zeg ik: ‘Dat zijn kostbare instrumenten’. Ik geloof dat bekering in de richting van dat visioen, en vorming van innerlijke tegenkracht, kan beginnen in de liturgie. Ik heb ook bij heel veel mensen zien gebeuren dat dit bewustwordingsproces daar begon.

Dan vraagt Remi Verwimp verder – hij laat niet af –: ‘Maar in de kern blijf je dan toch stellen dat het gebed of de liturgie of wat dan ook, een instrument is tot gerechtigheid en niet een doel op zich?’ Dan is mijn antwoord: ‘Het is alleen maar iets, zo’n viering, als het je beter toerust om dat te doen wat je moet doen’. En wat moet je doen? Je moet recht doen, solidair zijn en dat moet je oefenen, en liturgie en iedere godsdienstoefening, alle soorten van bidden moeten oefeningen zijn int innerlijke tegenkracht tot solidariteit. Mystiek, dat is groeien in het besef gestuurd te zijn naar mensen in nood.

De Bijbel heeft ons met een visioen opgescheept, of liever, ons hart dat zwanger is van een visioen heeft zich in de Bijbel herkend. Dat uitheemse, onmogelijke, dat moeilijkste boek van de wereld is ons ‘hartenboek’ geworden. Wij kunnen dat visioen van een andere, betere wereld niet kwijt, wij kunnen niet berusten in de bestaande orde, de gevestigde chaos. Wij hopen, en dat maakt ons rusteloos. Zij die leven uit dat visioen van gerechtigheid zijn rusteloos. Zij reiken meestal boven hun krachten, en zij weten dat, maar zij willen en kunnen niet anders. Er is een rust der rustelozen, en dat is de rust van het zeker weten. Van het zeker weten dat het beter is te verlangen, te hopen, te lijden zelfs, dan te berusten. Die mystiek.

De Nederlandse, Groningse graficus Hendrik Werkman maakte twintig prenten bij de legende van de Baäl Sjem van Martin Buber. Een van die prenten is getiteld ‘De sabbat der eenvoudigen’. Men ziet een armoedige kamer en twee oude mensen die dansen. Hoekige mensen, Groningse mensen, hij donker en stram en zij nog speels, in het groen gekleed; de achtergrond is licht. Zij dansen het geluk dat zij nog bestaan. Een ingetogen dans waarin ook droefheid meedoet, omdat het zwaar is te leven. Ze dansen omdat er licht is in hun huis en zij elkaar kunnen zien bij al die armoede, en omdat er groot licht beloofd is. Een visioen. Zij dansen de vreugde van een nieuwe wereld, waar zwoegen en bezitten en bezit vermeerderen, rijkdom, armoe en tranen niet meer zullen zijn. Zij dansen de bestemming van de mens, de bevrijding uit ieder denkbaar slavenhuis, en dat zij goed gemaakt zijn en met glorie en met luister gekroond en dat zij mensen zijn gelijkend op de Eeuwige, geboetseerd naar Zijn beeld, werk van Zijn handen. En ook dat zij in dat weten onaantastbaar zijn, zo arm als ze zijn. Zij dansen de onbewijsbare ervaring gekend te zijn. De rust en de zekerheid van de liefde. Zij dansen de mystieke dans.

Zij die proberen te leven vanuit het visioen realiseren zich de lange duur. Zij weten waarin hun keuze verschilt van de goedkope rebellie tegen het bestaande en tegen het verleden, en van de kortzichtigheid waarmee sommigen proberen in een handomdraai het absolute alternatief van deze gevestigde orde door te drukken. Zij weten uit ervaring van eeuwen dat enkel de rijping en de zuivering van individuele gevoelens en inzichten, dat proces van bekering, van maatschappijverandering en revolutie kan dragen. Het begint toch altijd weer bij jezelf en bij je naaste. Met het visioen van wereldwijde gerechtigheid voor ogen, werken wij van moment tot moment aan iets meer gerechtigheid voor iets meer mensen. Gerechtigheid betekent niet meer of minder dan dat je nieuwe menselijke verhoudingen moet scheppen, dat je geen genoegen mag nemen met de gewone, vlakke, vervreemdende, verslavende, onderdrukkende relaties tussen mensen. Maar dat je dan ook in alles wat je met mensen hebt, in je vriendschappen en liefdes, en jegens goede buur, verre vriend, lastige vreemdeling, omringende menigte, vluchtige passant, in al die relaties probeert iets zichtbaar te maken van een stijl van leven die de gedachte oproept aan een nieuwe wereld. Dat je in alles wat je doet, toewerkt naar een nieuwe aarde waar gerechtigheid woont.

Ik ga samenvatten en afronden – moet je horen: een visioen afronden. Een visioen is een vierkante cirkel. Ieder gedicht, ieder lied is een vierkante cirkel. Ik roep in uw oren een bijbels lied, een psalm, psalm 82, als samenvatting van wat we beogen.

‘In de vergaderzaal der goden opgestaan’
(– vergaderzalen van goden zijn er velen, hooggebergten waar ze elkaar afdonderen, waar ze de aarde verdelen –)

‘In de vergaderzaal der goden opgestaan
oog in oog met die opperwezens
staat Hij, die Ene, en spreekt, hoor zijn aanklacht:
Hoe lang nog het recht geloochend?
Ploert en schender begunstigd?
Doe recht de minste, het weeskind, de arme, beroofde, vernederde.
Red hen die geen verweer hebben, doe hen ontkomen aan de hand van de schenders.
 Zij willen niet weten, niet zien, in duisternis gaan zij hun gang.
Op haar grondvesten wankelt de aarde.’

Het is de opdracht van de Messiaanse gemeente, de naam van deze God hoog te houden, te vieren, te zegenen, dat wil zeggen: zijn visioen van een nieuwe aarde in gerechtigheid in ons geheugen en in ons geweten te prenten, in te oefenen en uit te oefenen in politiek engagement. Kerken zijn er om dit visioen te zingen en te analyseren, om de bijbel zo te lezen en uit te leggen dat dat oude boek ons boek wordt, ons inspirerend tot recht doen, dat wil zeggen tot politiek engagement. ‘Red hen die geen verweer hebben.’ Die stem doen, je laten sturen naar mensen in nood, dat is Messiaanse gemeente.

Denkt u ook niet?